ECLI:NL:RBGEL:2019:1680

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2434
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een maatwerkvoorziening voor vervoerskosten in het kader van de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen. Eiseres had in 2016 een aangepaste autobus ontvangen van verweerder, maar was van mening dat zij niet in staat was om de bijbehorende kosten, zoals onderhoud en verzekering, zelf te dragen. Verweerder had in het toekenningsbesluit bepaald dat eiseres verantwoordelijk was voor deze kosten, maar eiseres stelde dat dit haar zelfredzaamheid en participatie in de weg stond. De rechtbank oordeelde dat de vaste kosten die verbonden zijn aan het gebruik van de bus onlosmakelijk zijn verbonden met de maatwerkvoorziening en dat verweerder deze kosten in aanmerking moest nemen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder, maar liet de rechtsgevolgen in stand omdat de familie van eiseres de kosten nog steeds betaalde. De rechtbank oordeelde dat verweerder in de toekomst rekening moet houden met de onlosmakelijke kosten van de maatwerkvoorziening en dat eiseres niet onbeperkt hoge kosten kan worden opgelegd die zij financieel niet kan dragen. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres en gelast dat het griffierecht aan haar wordt vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/2434

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2019

in de zaak tussen

[naam] te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Striekwold),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegente Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot toekenning van een vergoeding voor het onderhoud en de verzekeringskosten van de aangepaste autobus afgewezen.
Bij besluit van 29 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 18 maart 2019 plaatsgevonden in de woning van eiseres. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden Wolterink, Kooijman en Pustjens.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Op 15 juni 2016 heeft eiseres bij verweerder onder meer een aanvraag tot toekenning van een vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) ingediend. In het aanvraagformulier staat – voor zover van belang – het volgende.

X Vervoersregeling

Ingangsdatum
Maatwerkoplossing (…)
x Aanpassing eigen auto
Leveringsvorm: X ZIN, bijvoegen opdrachtbon leverancier. Zie bijgevoegde mail van collega Myra van Soest. Beschikking met haar en Diederik Kooijman afstemmen.
1.2.
Op of omstreeks 27 juni 2016 is aan eiseres een nieuwe Fiat Ducato geleverd.
1.3.
Verweerder heeft bij besluit van 4 augustus 2016 aan eiseres een maatwerkvoorziening in de vorm van een aangepaste autobus in eigendom toegekend. In dat besluit heeft verweerder neergelegd dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor kosten als onderhoud, apk, reparatie(s), parkeersensor en dergelijke, en de verzekering van de aangepaste bus.
Daarnaast heeft verweerder bij besluit van 4 augustus 2016 de eerder aan eiseres toegekende vervoersvergoeding met ingang van 1 januari 2017 gewijzigd. Eiseres ontvangt met ingang van
1 januari 2017 een vergoeding van € 324,- aan het begin van ieder kalenderjaar.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat bij besluit van 4 augustus 2016 de autobus in eigendom aan eiseres is toegekend en dat in dit besluit verder is bepaald dat eiseres de bijbehorende kosten, waaronder de onderhouds- en verzekeringskosten, dient te dragen.
Bovendien mag van eiseres worden verwacht dat zij eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid toont nu zij de autobus in eigendom heeft gekregen van verweerder met de afgesproken gevolgen. Eiseres heeft deze kosten aanvankelijk ook zelf gedragen. Dat de onderhouds- en verzekeringskosten (mogelijkerwijs) stijgen (als gevolg van schade) komt voor rekening en risico van eiseres.
Daarnaast mag van eiseres worden verwacht dat zij keuzes maakt die haar zelfredzaamheid en participatie bevorderen en niet doen afnemen. Eiseres had zich dan ook moeten afvragen of zij de onderhouds- en verzekeringskosten wel kon dragen op het moment dat zij de maatwerkvoorziening (in eigendom) aanvaardde.
3. Eiseres heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat zij de onderhouds- en verzekeringskosten niet zelfstandig kan dragen. Zij heeft dit ook steeds aan verweerder duidelijk gemaakt, ook voorafgaande aan de toekenning van de maatwerkvoorziening en onmiddellijk na ontvangst van de autobus. De kosten worden op dit moment betaald door haar familie, maar die hebben te kennen gegeven hiermee te willen stoppen. Verweerder heeft dan ook geen passende vervoersvoorziening aan eiseres geboden. Deze verplichting rust echter wel op verweerder, nu de wet niet alleen bepaalt dat verweerder zorg draagt voor de maatschappelijke ondersteuning, maar ook voor de kwaliteit en de continuïteit van de voorzieningen. De verplichting om eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid te tonen kan niet zo ver strekken dat verwacht mag worden dat eiseres onbeperkt hoge kosten draagt waarvan bekend is dat zij deze financieel gezien niet kan dragen.
4. Verweerder heeft zich hierover - samengevat - op het standpunt gesteld dat eiseres voldoende is gecompenseerd door eiseres een complete en toereikende maatwerkoplossing te bieden, die er uit bestaat dat aan haar een nieuwe, aangepaste autobus in eigendom is verstrekt. Eiseres is van meet af aan zelf verantwoordelijk geweest voor de onderhouds- en verzekeringskosten, eiseres wist dat ook. Het had dan ook op de weg van eiseres gelegen om zich vooraf een juist beeld te vormen van de kosten.
Daarnaast ontvangt eiseres nog steeds een individuele vervoersvoorziening van € 324,- per jaar.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.2.
Artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 bepaalt dat het college er zorg voor draagt dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Een maatwerkvoorziening (artikel 1.1.1 van de Wmo 2015) is een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen
1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,
3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres voor haar vervoer is aangewezen op de aangepaste bus. Daarmee staat vast dat eiseres behoefte heeft aan een maatwerkvoorziening voor haar noodzakelijke vervoer. Daaruit vloeit voort dat verweerder gehouden is aan eiseres een voorziening te verstrekken waarmee zij in staat is in haar vervoersbehoefte te voorzien. Verweerder heeft hier in zoverre in voorzien door aan eiseres de aangepaste bus te verstrekken alsmede een financiële tegemoetkoming in het gebruik van de bus. Naar de rechtbank begrepen heeft, is deze tegemoetkoming enkel bestemd voor de brandstofkosten. De hoogte van de tegemoetkoming maakt geen deel uit van het geschil.
Aan het gebruik van de bus zijn onherroepelijk vaste kosten verbonden. Daarbij moet gedacht worden aan motorrijtuigenbelasting, verzekeringskosten en onderhoudskosten. Als deze kosten niet worden betaald, kan eiseres de bus niet gebruiken zodat zij alsdan niet zelfredzaam is en niet kan participeren. De rechtbank overweegt dat deze kosten dan ook onlosmakelijk zijn verbonden met het gebruik van de aan eiseres toegekende voorziening. Dit klemt te meer nu eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij de kosten verbonden aan het houden van de aangepaste bus niet (langer) zelf kan dragen. Met andere woorden, bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening waarbij aan een belanghebbende een aangepaste bus ter beschikking wordt gesteld, zal het college rekening moeten houden met de onlosmakelijk aan het gebruik van een autobus verbonden verplichtingen en kosten, waaronder de verzekerings- en onderhoudskosten en motorrijtuigenbelasting.
Het college kan met deze aan de maatwerkvoorziening onlosmakelijk verbonden kosten rekening houden door deze kosten zelf te dragen of door een financiële tegemoetkoming in deze kosten toe te kennen. Nu de aangepaste bus aan eiseres in eigendom is verstrekt ligt dat laatste het meest in de rede, mede om te voorkomen dat een belanghebbende de kosten voor het college enorm laat oplopen vanwege onzorgvuldig rijgedrag. De tegemoetkoming zal in ieder geval de verzekeringskosten moet dekken die een belanghebbende bij een zorgvuldig rijgedrag en een WA en (volledig) cascoverzekering verschuldigd zou zijn, de motorrijtuigenbelasting (voor zover daarvoor geen vrijstelling is verleend) en (een aanmerkelijk deel van) de reguliere onderhoudskosten.
Verweerder heeft dan ook ten onrechte aan de verstrekte maatwerkvoorziening de voorwaarde verbonden dat eiseres deze kosten zelf (volledig) moet dragen. Dat eiseres er bij de toekenning geen bezwaar tegen heeft gemaakt dat zij deze kosten zelf moet dragen, kan haar gelet op het vorenstaande niet worden tegengeworpen.
5.4.
In het midden kan blijven of de autobus op verzoek van eiseres (zoals verweerder stelt) of op wens van verweerder (zoals eiseres stelt) aan eiseres in eigendom is verstrekt. Over hetgeen daaromtrent door partijen is aangevoerd, zal de rechtbank dan ook niet oordelen.
6. Het boven overwogene brengt mee dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
7. De rechtbank zal vervolgens bezien of er aanleiding is in het onderhavige geval de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. De rechtbank ziet hiertoe aanleiding en overweegt als volgt.
In artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 is, voor zover hier van belang, bepaald dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel naar het oordeel van het college niet met, onder andere, hulp van personen uit zijn sociale netwerk kan wegnemen. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat ten tijde hier in geding de verzekeringskosten en de onderhouds- en reparatiekosten van de aangepaste bus door haar familie zijn gedragen. Gelet hierop was verweerder niet gehouden eiseres hierin te compenseren door een maatwerkvoorziening te verstrekken.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512, - en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 46,- aan haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. K.V. van Weert, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 18 april 2019
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.