ECLI:NL:RBGEL:2019:1766

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
05/880433-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen in Nijmegen

Op 19 april 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 44-jarige man die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 25 februari 2018 in Nijmegen met een vuurwapen op een man geschoten tijdens een ruzie in het uitgaansleven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet heeft gehandeld, waarbij hij meerdere keren op het slachtoffer heeft geschoten, wat leidde tot verwondingen aan het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en forensisch bewijs in overweging genomen, en kwam tot de conclusie dat het scenario van de verdachte niet aannemelijk was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en een schadevergoeding van € 8.760,- aan het slachtoffer toegekend. De rechtbank heeft daarbij de ernst van het geweld en de impact op het slachtoffer zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/880433-18
Datum uitspraak : 19 april 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.
Raadsman: mr. R.G.M. Sleutels, advocaat te Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 april 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 25 februari 2018 te Nijmegen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer] is geraakt in zijn:
-(rechter) been en/of
-borst en/of buik en/of
-(linker) oksel en/of
-hals en/of nek,
In elk geval in het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 25 februari 2018 te Nijmegen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer] is geraakt in zijn:
-(rechter) been en/of
-borst en/of buik en/of
-(linker) oksel en/of
-hals en/of nek,
in elk geval in het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding onderzoek
Op 25 februari 2018 omstreeks 03:40 uur werd melding gemaakt van een neergeschoten man in de [straatnaam] te Nijmegen ter hoogte van café [naam 1] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, waarbij minst genomen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De officier van justitie heeft ter terechtzitting de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Het scenario dat door verdachte is aangedragen, namelijk kort gezegd dat aangever een pistool had, daarmee heeft geschoten en de verwondingen bij zichzelf heeft toegebracht, is niet volledig uit te sluiten, ook niet naar aanleiding van het IDFO-rapport. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte het wapen niet mee kan hebben genomen vanuit café [naam 1] , gelet op de veiligheidsmaatregelen en het deurbeleid en de handelswijze met betrekking tot de detectiepoortjes.
Beoordeling door de rechtbank
Op 25 februari 2018 omstreeks 01:00 uur kwam [slachtoffer] bij café [naam 1] in Nijmegen aan. Hij zag dat de Antilliaan die hem later neerschoot bij binnenkomst niet gefouilleerd werd. [2] Binnen ontstond ruzie tussen aangever en de Antilliaan, waarna aangever uit [naam 1] werd gezet. Eenmaal buiten liep aangever richting de Eiermarkt. Hij zag dat de Antilliaanse man met versnelde pas achter hem aan kwam. [3] Aangever zag dat de Antilliaanse man zonder te praten een zwart vuurwapen uit zijn zak haalde en heel rustig het eerste schot op het been van aangever loste. De man stond toen ongeveer twee meter van aangever af. [4] De man riep daarbij tegen aangever: “ik maak je dood”. [5] Aangever hoorde een knal en voelde direct een brandend gevoel in zijn rechterbeen. Na het eerste schot pakte aangever de schutter met beide handen om zijn hoofd. Aangever pakte met zijn linkerhand zijn broeksriem uit zijn broeksband om zichzelf te kunnen verdedigen. Aangever kwam met de schutter in een worsteling terecht. In die worsteling zijn het tweede en het derde schot gevallen. [6] De schutter zat op zijn knieën voor aangevers hoofd en drukte aangevers hoofd naar beneden. [7] De schutter zette het pistool in de nek van aangever en loste het vierde schot. Uiteindelijk wist aangever op te staan en is hij met veel moeite weggelopen. [8]
Uit de medische informatie komt naar voren dat bij aangever een viertal kleine verwondingen van ongeveer 5 millimeter zijn waargenomen, namelijk twee in de borstkas, één in de nek en één in het rechterbovenbeen. Er zijn vier kogels geïdentificeerd. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij die nacht ruzie kreeg met een man. Dit gebeurde ter hoogte van friettent [naam 2] . Verdachte droeg die nacht een rood trainingspak, maar die heeft hij na een aantal dagen weggegooid omdat er allemaal bloed op zat en omdat het kapot was. [10]
Door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is met betrekking tot de uitgevoerde (deel)onderzoeken een interdisciplinair rapport (IDFO-rapport) opgesteld. In het rapport wordt uitgegaan van twee scenario’s, mede gebaseerd op een reconstructie die heeft plaatsgevonden aan de hand van de door aangever en door verdachte beschreven toedracht.
Het ene scenario is dat van aangever [slachtoffer] , inhoudende dat verdachte op [slachtoffer] af kwam en met zijn rechterhand een wapen uit zijn zak haalde. Verdachte schiet [slachtoffer] vanaf een afstand van 1,15 meter vrijwel direct in zijn rechterbovenbeen. [slachtoffer] pakt zijn riem uit zijn broek en wil verdachte slaan. Terwijl [slachtoffer] zelf met zijn riem in zijn hand naar voren beweegt en een slaande beweging naar verdachte maakt, lost verdachte twee schoten. De afstand van de eerste van deze twee schoten wordt door [slachtoffer] geschat op 60 centimeter. [slachtoffer] wordt door deze schoten in zijn buik en borst getroffen. [slachtoffer] valt en komt op handen en knieën terecht. Verdachte zit op zijn knieën voor [slachtoffer] en omklemt diens hoofd met zijn linkerarm. Met zijn rechterhand pakt verdachte het pistool en schiet [slachtoffer] vervolgens van dichtbij bovenin zijn rechterschouder. [11]
Het andere scenario betreft het scenario van verdachte, inhoudende dat [slachtoffer] het pistool uit een papieren zakt pakt en verdachte daarmee op zijn neus slaat. Verdachte pakt de rechterhand/-pols van [slachtoffer] , duwt zijn arm omhoog en gaat achter hem staan. Ze worstelen om het wapen waarbij het wapen afwisselend omhoog en omlaag wijst. Verdachte geeft aan tijdens deze staande worsteling twee schoten te hebben gehoord. [slachtoffer] valt op zijn buik met armen naar voren gestrekt en verdachte ligt bovenop. [slachtoffer] probeert zich op te richten op ellebogen en knieën en richt het wapen langs zijn schouder omhoog richting verdachte. Verdachte pakt de hand met het wapen en draait zich naar de voorkant van [slachtoffer] met het hoofd van [slachtoffer] tussen zijn knieën. Verdachte omklemt de rechterhand van [slachtoffer] met zijn beide handen. In deze positie gaat tijdens de worsteling het wapen twee tot drie keer af. Daarbij wordt [slachtoffer] mogelijk in zijn bovenbeen, buik en borst geraakt. De afstand tussen het wapen en het bovenbeen is circa 20 tot 30 centimeter. [12]
Uit het lichamelijk onderzoek van het slachtoffer komt naar voren dat sprake is van vier inschotverwondingen en geen uitschotverwondingen. [13] Ten aanzien van de schootsafstanden zijn de bevindingen van het onderzoek waarschijnlijker wanneer de schootsafstand van de verwondingen in het bovenbeen groter is dan 100 centimeter dan wanneer de schootsafstand 20-30 centimeter is. De bevindingen van het onderzoek met betrekking tot de verwonding in de buik zijn veel waarschijnlijker wanneer de schootsafstand groter is dan 25 centimeter dan wanneer de schootsafstand kleiner is dan 25 centimeter. De bevindingen van het onderzoek met betrekking tot de verwonding in de borstkas zijn veel waarschijnlijker wanneer de schootsafstand kleiner is dan 2,5 centimeter dan wanneer de schootsafstand groter is dan 2,5 centimeter. De bevindingen van het onderzoek met betrekking tot de verwonding op de bovenzijde van de rug zijn veel waarschijnlijker wanneer de schootsafstand kleiner is dan 10 centimeter dan wanneer de schootsafstand groter is dan 10 centimeter.
In het scenario van verdachte kunnen de schotbanen in de buik, de linkerzijde van de borstkas en het bovenbeen worden verklaard. De schotbaan vanuit de bovenzijde van de rug kan hierdoor echter niet worden verklaard.
In het scenario zoals geschetst door [slachtoffer] kunnen al deze schotbanen worden verklaard. [14]
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of [slachtoffer] gewond is geraakt doordat hij zichzelf heeft neergeschoten of doordat verdachte dat heeft gedaan. De rechtbank overweegt dat de in het IDFO-rapport beschreven onderzoeksresultaten het scenario van slachtoffer [slachtoffer] ondersteunen. Zo passen alle resultaten van het schotrestenonderzoek bij het scenario van [slachtoffer] en is een deel van deze resultaten lastig te verklaren onder het scenario van verdachte. Daarnaast wijst het forensisch geneeskundig onderzoek uit dat in het scenario van verdachte geen verklaring te vinden is voor het schot bovenin de rug van [slachtoffer] .
Dit alles leidt volgens de deskundige tot de conclusie dat het forensisch onderzoek het scenario van verdachte uitsluit. Het scenario van [slachtoffer] blijft dan als enige mogelijkheid over. [15] De rechtbank neemt deze conclusie over. Verdachte is ter terechtzitting te weinig concreet en specifiek geweest om aan de uitkomsten van het IDFO-rapport te twijfelen.
Verder stelt de rechtbank vast dat uit twee ooggetuigenverklaringen naar voren komt dat verdachte de agressor was in de ruzie. Getuige [getuige 1] zag dat verdachte aangever wilde pakken. Hij zag dat aangever hard wegliep voor verdachte. [16] [getuige 2] zag twee mannen achter elkaar aan rennen. De achterste man beukte met twee handen op de voorste man in door met twee handen op de borst van de andere man te slaan terwijl hij iets in zijn hand had. [17] De man met het bordeauxrode jasje was degene die sloeg. [18] Getuige [getuige 3] zag dat de man met het bordeauxrode jasje dominant aanwezig was in het gevecht. Hij was degene die geslagen heeft en hij riep ook: “ik maak je kapot”. [19] Uit foto’s van de kleding van aangever volgt dat aangever toen een blauw/wit trainingsjack droeg [20] en in meerdere verklaringen staat benoemd dat verdachte die avond rode kleding droeg [21] .
Gelet op de aangifte, de medische informatie, de conclusies uit het IDFO-rapport en de genoemde getuigenverklaringen, is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die de schotverwondingen aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met “vol opzet”. Verdachte is met een vuurwapen in zijn hand achter [slachtoffer] aangerend. Hij heeft in staande positie en van dichtbij in het bovenbeen van [slachtoffer] geschoten. Daarna heeft verdachte nog drie keer de trekker overgehaald waardoor [slachtoffer] is geraakt. Tot slot heeft verdachte, toen [slachtoffer] op zijn knieën zat en verdachte met zijn knieën [slachtoffer] hoofd omklemde, van zeer korte afstand in zijn rug geschoten.
Uit het voorgaande volgt dat de handelingen van de verdachte, naar de uiterlijke verschijningsvorm bezien en gelet op de aard en ernst van het bij [slachtoffer] veroorzaakte letsel, geschikt waren om en gericht waren op het toebrengen van dodelijk letsel en dat het dus vaststaat dat verdachte met dat opzet heeft gehandeld. Deze vaststelling wordt ook bevestigd door de uitlating van de verdachte tijdens het gevecht dat hij [slachtoffer] dood zou maken. Feit van algemene bekendheid is dat het afvuren van kogels met een vuurwapen, zeker op relatief korte afstand, op het (boven)lichaam tot de dood kan leiden. Het is niet aan de verdachte te danken dat [slachtoffer] in staat is geweest tijdig hulp in te roepen en dat daardoor tijdig de politie en een ambulance konden worden gewaarschuwd.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag door meermalen met een vuurwapen op het lichaam van [slachtoffer] te schieten.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks25 februari 2018 te Nijmegen,
althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen,
althans eenmaalmet een vuurwapen op en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer] is geraakt in zijn:
-
(rechter
)been en/
of
-
borst en/ofbuik en/
of
-(linker) oksel en/
of
-
hals en/ofnek,
in elk geval in het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van primair:
Poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbankDe rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel justitiële documentatie gedateerd 15 januari 2019 en het rapport van de reclassering van 26 september 2018.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag door van korte afstand meermalen met een vuurwapen op [slachtoffer] te schieten. In het café was er een ruzie geweest tussen [slachtoffer] en verdachte. Verdachte wilde op straat “afrekenen” naar aanleiding van deze ruzie. Verdachte heeft de confrontatie met [slachtoffer] bewust opgezocht door [slachtoffer] te achtervolgen nadat [slachtoffer] het café had verlaten, terwijl verdachte over een vuurwapen beschikte. Verdachte heeft als eerste een schot gelost op het been van [slachtoffer] . Daarna zijn nog drie schoten gevolgd, waarbij het vierde schot van zeer korte afstand in de nek/schouder van [slachtoffer] is afgedrukt. Met name het laatste schot is naar het oordeel van de rechtbank zeer ernstig en gevaarzettend geweest. Daarmee heeft verdachte het risico genomen [slachtoffer] het kostbaarste te ontnemen wat hij bezit: zijn leven.
Het zeer gewelddadig karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om excessief vuurwapengeweld tegen andere mensen te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen. Dat het goed is afgelopen met [slachtoffer] en dat het bij een poging is gebleven, is een omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken. Verdachte heeft met zijn handelen het slachtoffer ernstig leed aangedaan. Hij heeft op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van deze persoon. Het hoeft geen betoog dat het feit een groot gevoel van onveiligheid bij het slachtoffer heeft veroorzaakt. Voor het slachtoffer moet deze forse geweldsuitbarsting als een verrassing en een ernstige schok zijn gekomen, nu verdachte geen inzicht heeft gegeven in de motieven die tot zijn daad hebben geleid. Voorts is de rechtbank van oordeel dat door het incident ook gevoelens van angst, onrust en onveiligheid zijn veroorzaakt bij de omstanders die die nacht in de nabijheid van het incident aanwezig waren. Het schietincident heeft in het uitgaanscentrum van Nijmegen plaatsgevonden en zijn anderen ongewild en van dichtbij getuige geweest van de door verdachte teweeggebrachte, zeer gevaarlijke situatie. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Anders dan de officier van justitie gaat de rechtbank niet uit van uit van voorwaardelijk opzet maar van vol opzet. Bovendien heeft verdachte het vierde schot van zeer korte afstand, terwijl het slachtoffer op de grond lag, in de nek/schouder afgedrukt; dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Daarom legt de rechtbank een hogere straf op dan de officier van justitie heeft geëist.
De rechtbank is van oordeel dat, alle genoemde omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit is begaan in ogenschouw genomen, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds heeft doorgebracht in voorarrest.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de
schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder primair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 8.760,-, bestaande uit € 760,- materiële schade en € 8.000,- immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in verband met de bepleite vrijspraak.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade van € 760,- voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde feit dat deze aan hem als gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2018.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 8.000,- kan worden toegewezen, gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval. In de eerste plaats rechtvaardigen de ernst van het letsel en de (psychische) gevolgen die [slachtoffer] daarvan heeft ondervonden toewijzing van een aanzienlijk bedrag aan schadevergoeding. Daarbij komt dat [slachtoffer] meerdere operaties heeft moeten ondergaan om de kogels uit zijn lichaam te laten verwijderen en dat hij tijdens het incident voor zijn leven heeft moeten vrezen. Gelet op deze omstandigheden komt het gevorderde bedrag aan immateriële schade de rechtbank niet onredelijk of bovenmatig voor.
De rechtbank is van oordeel dat in totaal een bedrag van € 8.760,- aan de benadeelde partij kan worden toegekend.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het primaire tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 8.760,-(achtduizend zevenhonderdzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag
te betalen van € 8.760,-(achtduizend zevenhonderdzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 78 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. P.J.C. Cremers en mr. A. Tegelaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Hoesstee, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 april 2019.
Mr. Tegelaar is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , hoofdagent, generalist tactische opsporing van de politie eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, districtsrecherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer] , gesloten op 10 juli 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 44.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 45.
4.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] , p. 56.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 37.
6.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 46.
7.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] , p. 56.
8.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 46.
9.Medische informatie betreffende [slachtoffer] , p. 226.
10.Proces-verbaal van aangifte van. [verdachte] , p. 391.
11.Interdisciplinair rapport van de NFI-onderzoeken van 13 maart 2019, p. 7 van 14.
12.Interdisciplinair rapport van de NFI-onderzoeken van 13 maart 2019, p. 8 van 14.
13.Interdisciplinair rapport van de NFI-onderzoeken van 13 maart 2019, p. 9 van 14.
14.Interdisciplinair rapport van de NFI-onderzoeken van 13 maart 2019, p. 13 van 14.
15.Interdisciplinair rapport van de NFI-onderzoeken van 13 maart 2019, p. 14 van 14.
16.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 141.
17.Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van [getuige 2] .
18.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 185.
19.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , p. 191.
20.Bijlage 1 bij kennisgeving van inbeslagneming, p. 106 ev.
21.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , p. 163 en proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] , p. 202.