ECLI:NL:RBGEL:2019:1832

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
351507
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een dorpshuis en de rechtsverhouding tussen beheerders en vereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 mei 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Vereniging Dorpshuis "De Oude School" en de beheerders, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De Vereniging vorderde ontruiming van het dorpshuis en de bijbehorende woning, waarin de beheerders sinds 2002 wonen. De Vereniging stelde dat de beheerdersovereenkomst op 1 maart 2019 rechtsgeldig was opgezegd, terwijl de beheerders betoogden dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst, waardoor de opzegging niet rechtsgeldig was. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de beheerders zwaarder wogen dan die van de Vereniging, gezien de persoonlijke omstandigheden van de beheerders en de onzekerheid over de rechtsverhouding. De vordering tot ontruiming werd afgewezen, en de Vereniging werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/351507 / KG ZA 19-122
Vonnis in kort geding van 1 mei 2019
in de zaak van
de vereniging
VERENIGING DORPSHUIS "DE OUDE SCHOOL",
[adres] ,
eiseres,
advocaat mr. D.M.A. van Zijl-van Hengel te Baarn,
tegen
[gedaagde sub 1]
en
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
bijgestaan door mr. J.L. van der Wal te Leusden.
Partijen zullen hierna de Vereniging, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • producties, ingezonden door mr. Van der Wal voornoemd bij faxbericht van 15 april 2019;
  • een productie, ingezonden door mr. Van Zijl-van Hengel voornoemd bij faxbericht van 15 april 2019;
  • de mondelinge behandeling van 17 april 2019;
  • de pleitnota van mr. Van Zijl-van Hengel;
  • de pleitnota van mr Van der Wal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Vereniging is opgericht in 1965 en telt op dit moment nog ongeveer tien leden, die allemaal op hun beurt verenigingen zijn, zoals een zangkoor, een harmonie en een schietclub. De Vereniging is eigenaar van een pand te [adres] , dat wordt geëxploiteerd als dorpshuis (verder te noemen: het dorpshuis). Er zijn in het dorpshuis twee zalen die geschikt zijn voor feesten en bijeenkomsten. Het dorpshuis wordt gebruikt door verschillende verenigingen in en rond [adres] die daar bijvoorbeeld hun wekelijkse samenkomsten hebben. Daarnaast worden de zalen in het dorpshuis verhuurd voor allerlei evenementen, zoals feesten, optredens of als stemlokaal.
2.2.
Tot het dorpshuis behoort een kleine woning (hierna: de woning). Sinds 1965 is de woning bewoond geweest door verschillende opvolgende beheerders van het dorpshuis.
2.3.
Sinds 2002 wordt de woning bewoond door het echtpaar [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , die krachtens een overeenkomst met de Vereniging samen de functie van beheerder uitoefenen, en hun kinderen.
2.4.
Deze overeenkomst, de ‘Overeenkomst Dorpshuis “De Oude School”/Beheerder’ vastgelegd in een akte van 6 maart 2002, bevat onder meer de volgende bepalingen en bedingen:

Punt 1: Dienstwoning:
De beheerder heeft recht op wij wonen. De hieruit voortvloeiende fiscale verplichtingen en sociale lasten komen voor rekening van het Dorpshuis. Echter voor het gebruik van water, elektra, verwarming en telefoon (voor normaal gebruik) is de beheerder een bedrag van
€ 205,00per maand verschuldigd aan het Dorpshuis. Dit bedrag kan jaarlijks worden herzien. Voor het gebruik van de inventaris wordt een bedrag van € 55,00 per maand in rekening gebracht.
Punt 2: Vergoeding:
De beheerder ontvangt
12% netto van de consumptie-opbrengsttijdens uitvoeringen, vergaderingen, bijeenkomsten, wedstrijden enz., kortom van alle specifieke verenigingsaktiviteiten. De hierover verschuldigde sociale lasten en belastingen worden betaald door het Dorpshuis.
Punt 3: Bruiloften enz.:
Het verzorgen van bruiloften, partijen e.d. geschiedt door de beheerder voor eigen rekening en verantwoording. Dit houdt in, dat hij de hiervoor benodigde dranken e.d. op eigen naam inkoopt (doch bij een door het bestuur vast te stellen leverancier). Per gelegenheid draagt de beheerder aan zaalhuur af aan het Dorpshuis: voor de grote zaal
€ 115,00en voor de kleine zaal
€ 35,00, dit is tevens voor gebruik van glaswerk e.d. De beheerder mag ten hoogste €
45,00respectievelijk
€18,00doorberekenen aan de cliënt. Omdat hij deze activiteiten geheel zelfstandig uitoefent, zal hij derhalve een behoorlijke boekhouding dienen te voeren, opdat hij zich bij eventuele controle door de Belastingdienst naar behoren zal kunnen verantwoorden.
(…)
Punt 5: Controle:
Het bestuur heeft te allen tijde het recht om controle uit te oefenen op de ten name en voor rekening van het dorpshuis ingekochte dranken en de dienstwoning. De beheerder dient daarom de voor rekening van het Dorpshuis ingekochte dranken strikt gescheiden te houden van de door hem voor eigen rekening ingekochte dranken.
Punt 6: Vakantie:
De beheerder heeft recht op 3 (drie) weken aaneengesloten vakantie, vast te stellen in overleg met het bestuur.
(…)
Punt 8: Werkzaamheden van de beheerder:
De beheerder heeft de zorg voor:
a. Het dagelijks bijhouden van de bezetting van de lokaliteiten van het dorpshuis. Het bestuur stelt de huurprijzen vast.
b. Het tijdig openen en sluiten van het gebouw.
c. Het regelmatig schoonhouden van het gebouw, inventaris en het terrein, alsmede een grote schoonmaakbeurt in de zomerperiode, wanneer er weinig of geen activiteiten zijn in het gebouw. Worden door het bestuur eventueel hulpkrachten voor schoonmaakwerkzaamheden aangesteld, dan voeren deze hun werkzaamheden uit onder toezicht en verantwoordelijkheid van de beheerder.
d. Het regelmatig zindelijk houden van de toiletten en andere sanitaire voorzieningen, deze in voldoende mate te voorzien van toiletpapier, zeep en handdoeken.
e. Het verzorgen van een doelmatige verwarming, verlichting en ventilatie van de verhuurde ruimten, waarbij gepaste zuinigheid moet worden betracht.
f. Het tijdig inrichten - in overleg met de gebruikers - van de gehuurde ruimten.
g. Het toezicht op het gebruik van het gebouw, de inventaris en het buitenterrein door de huurders.
Punt 9: Beheer van het buffet:
a. De beheerder verzorgt de bediening aan en vanuit het buffet, waarbij hij zich beperkt tot uitsluitend de bediening aan bezoekers/gebruikers van het gebouw.
(…)
c. Maandelijks wordende buffetinkomsten
vóór de 10e van de nieuwe maanddoor hem gestort op de bankrekening van het dorpshuis. Het bewijs van de storting alsmede de door hem bijgehouden administratie overhandigt hij daarna aan de penningmeester.
(…)
Punt 11: Aanwezigheid en toezicht:
a. De beheerder is verantwoordelijk voor de dagelijkse goede gang van zaken in en buiten het gebouw. De aanwezigheid is derhalve noodzakelijk tijdens het gebruik van het gebouw door huurders. Hij blijft in het gebouw tot de laatste bezoeker het gebouw heeft verlaten.
(…)
c. Het bestuur voorziet in de vervanging, in overleg met de beheerder, tijdens diens afwezigheid wegens ziekte, vakantieverlof en buitengewoon verlof.
(…)
Punt 14: Overige aanwijzingen:
a. Van het gebouw zullen uitsluitend de beheerder en het bestuur de sleutel in hun bezit hebben. Het is aan beiden niet toegestaan deze sleutel aan derden uit te lenen. (…)
b. De beheerder zal te allen tijde toegang moeten verlenen aan het bestuur of door haar aan te wijzen personen.
(…)
Punt 15: Beëindiging overeenkomst:
Bij beëindiging van deze overeenkomst zal zowel door het Dorpshuisbestuur als door de beheerder een opzegtermijn van drie maanden in acht moeten worden genomen. Alleen in geval van dwingende redenen is ontslag op staande voet mogelijk. Omdat de beheerderswoning als dienstwoning wordt aangemerkt, dient de beheerder deze woning op het tijdstip dat de overeenkomst wordt beëindigd, ook te hebben ontruimd en verlaten.”
2.5.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben zich op 1 april 2002 in het handelsregister laten inschrijven. Als doel van hun onderneming is vermeld: “Exploitatie van een feestzaal en het organiseren van feesten en partijen.”
2.6.
De Vereniging heeft in 2002 aan Cadans, de toenmalige uitvoeringsinstantie voor werknemersverzekeringen zoals WW, WAO, WIA en de Ziektewet (nu UWV), bericht dat [gedaagde sub 2] bij haar in dienst was getreden als part-time conciërge. Zij staat nog altijd geregistreerd bij het UWV als werknemer van de Vereniging. In 2004 heeft de Vereniging een formulier ‘verzekeringsverklaring werkgever’ ondertekend ten behoeve van de ziekenfondsverzekering van [gedaagde sub 2] . De Vereniging heeft sinds 2002 aan [gedaagde sub 2] loonstroken en jaaropgaven verstrekt en de daarop vermelde loonbelasting en sociale premies voldaan.
2.7.
Het bedrag dat onder punt 1 van de beheerdersovereenkomst door de Vereniging bij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in rekening wordt gebracht voor het gebruik van water, elektra, verwarming en telefoon (en mogelijk de inventaris) is in de loop van de jaren opgehoogd naar € 325,00 per maand. Per 1 december 2017 heeft de Vereniging het bedrag verhoogd naar € 380,00 per maand.
2.8.
Bij brief van haar gemachtigde van 23 oktober 2018 heeft [gedaagde sub 2] aan de Vereniging bericht dat volgens haar sprake is van een arbeidsovereenkomst en achterstallig (minimum) loon over de vijf voorliggende jaren, op grond waarvan zij een loonvordering heeft van € 54.684,43 bruto, met het verzoek dit bedrag aan haar te voldoen.
2.9.
Bij brief van 28 november 2018 heeft de Vereniging de overeenkomst van 6 maart 2002 op met ingang van 1 maart 2019. De Vereniging schrijft onder meer:
“In overeenstemming met hetgeen is overeengekomen en opgenomen in artikel 15 van deze overeenkomst, is een opzegtermijn van 3 maanden gehanteerd. Dit betekent dat de overeenkomst op 1 maart 2019 eindigt en u uiterlijk op deze datum de beheerderswoning dient te hebben ontruimd en verlaten.”
2.10.
Mr. Van der Wal antwoordt bij brief van 8 januari 2019 namens [gedaagde sub 2] , voor zover hier van belang:
“Namens mijn cliente, mevrouw [gedaagde sub 2] reageer ik hierbij op uw brief van 28 november jl. waarin u namens uw cliente De Oude School stelt dat er vanaf aanvang overeenkomst geen sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Er is wel degelijk sprake van een arbeidsovereenkomst met de daarvoor geldende kenmerken als persoonlijke arbeid, loon en een gezagsverhouding.
Dat partijen dit van meet af hebben beoogd wordt onder meer aan de hand van de hierbij overgelegde bijlagen verder toegelicht en onderbouwd.
(…)
Loon
Op grond van artikel 1 van de overeenkomst heeft de beheerder recht op vrij wonen. De hieruit voortvloeiende fiscale verplichtingen en sociale lasten komen voor rekening van het Dorpshuis.
Voor kosten gas, water elektra en telefoongebruik dient cliente te betalen.
Anders dan het Dorpshuis stelt in uw brief is niet overlegd over een verhoging. Cliente heeft meerdere malen om een toelichting en onderbouwing gevraagd maar die werd geweigerd.
Reden voor cliente om haar beloning en de gestelde kosten aan een nader onderzoek te onderwerpen.
(…)
Feit is dat cliente al die jaren een zeer schamel loon heeft ontvangen omdat zij ondanks haar arbeidsuren voor uw cliente van ruim 25 uur per week tussen de € 6,27 en € 352,80 netto per maand ontving. Aangezien zij maandelijks een bedrag van € 380,- voor water elektra, verwarming en telefoon aan uw cliente dient te voldoen hield zij per saldo geen geld over maar moest zij nota bene geld dienen bij te betalen in het kader van haar dienstverband met uw cliente.
Cliente accepteert dit niet langer en heeft bij mijn brief van 23 oktober jl een loonvordering ingediend van € 54.684,43 bruto. Cliente handhaaft deze vordering ook na uw reactie van 28 november jl.”
2.11.
De Vereniging heeft op 12 februari (het jaartal is niet vermeld, kennelijk is 2019 bedoeld) een overeenkomst gesloten met [naam rechtspersoon] , waarbij zij de exploitatie van het dorpshuis aan deze heeft verpacht met ingang van 1 maart 2019.

3.Het geschil

3.1.
De Vereniging vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
1. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal veroordelen om binnen acht dagen na betekening van het
te wijzen vonnis, althans een in goede justitie te bepalen datum, het dorpshuis en de woonruimte gelegen aan [adres] met al wie en al wat zich daarin hunnentwege bevindt te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van de Vereniging te stellen op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag, een gedeelte daarvan daaronder begrepen, dat zij deze veroordeling niet nakomen, met een maximum van € 25.000,00;
II. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal veroordelen tot betaling van de door de vereniging geleden schade (tot op de datum van de dagvaarding begroot op € 1.750,- en maandelijks te vermeerderen met € 1.750,- voor iedere maand die volgt tot aan de ontruiming), vermeerderd met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten;
III. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten en het nasalaris ex art. 237 lid 4 Rv indien gedaagde binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis en aanschrijving daartoe niet vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan.
3.2.
De vordering is gegrond op de volgende stellingen, samengevat weergegeven, dat de Vereniging de beheerdersovereenkomst met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft opgezegd en hen gesommeerd heeft de woning te ontruimen en te verlaten, maar dat zij daar geen gevolg aan hebben gegeven. De Vereniging heeft het dorpshuis verpacht aan een nieuwe pachter voor € 1.750,- per maand en lijdt schade doordat deze de exploitatie niet ter hand kan nemen zolang [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nog in de woning verblijven en hun beheerderswerkzaamheden voortzetten.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren gemotiveerd verweer. Op hetgeen over en weer is aangevoerd zal hierna - voor zover van belang - nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten het spoedeisend belang dat de Vereniging bij de vordering heeft, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit de spoedeisendheid genoegzaam voort uit de stellingen van de Vereniging.
4.2.
Uit de stukken, zoals die ter zitting zijn besproken en toegelicht, komt de volgende achtergrond van het onderhavige geschil naar voren. In de 17 jaren waarin - op zichzelf naar tevredenheid van beide partijen - [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als beheerders wonen en werken in het dorpshuis van de Vereniging is het voorheen bloeiende verenigingsleven van [plaats] en omgeving behoorlijk teruggelopen. Dat is te merken aan een vermindering van het aantal verenigingen dat lid is van de Vereniging en de bezoekersaantallen van de verenigingsavonden die nog steeds plaatsvinden in het Dorpshuis. Dit betekent onder meer dat er minder baromzet wordt gedraaid op verenigingsavonden. Partijen ondervinden aan beide kanten de gevolgen van deze ontwikkeling en hebben daar ieder hun eigen zorgen over. Tegen die achtergrond is te verstaan dat bij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de verhoging van de vergoeding voor het gebruik van water, elektra, verwarming en telefoon (en mogelijk de inventaris) per 1 december 2017 naar € 380,00 per maand niet in goede aarde viel. In hun beleving werd het steeds moeilijker om nog rond te kunnen komen met het aantal uren aan werk dat de verenigingsavonden, die voorrang hebben over hun eigen exploitatie, hun kosten. Nadat zij juridisch advies hebben ingewonnen is er namens [gedaagde sub 2] vervolgens bij brief van 23 oktober 2018 een loonvordering bij de Vereniging neergelegd, die aan de zijde van de Vereniging weer slecht is gevallen. De Vereniging heeft daarna op haar beurt besloten het beheer van het dorpshuis op een andere manier vorm te gaan geven, met een pachtovereenkomst die met een nieuwe beheerder zou worden gesloten. Dit alles heeft geleid tot de opzegging van de beheerdersovereenkomst per 1 maart 2019 en de onderhavige ontruimingsvordering. Ter zitting is wel gebleken dat de Vereniging niet tot deze stappen zou zijn overgegaan als er geen loonvordering was geweest, zij het dat de verstandhouding tussen het bestuur van de Vereniging en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] inmiddels beschadigd lijkt. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] willen nog steeds graag als beheerders aanblijven, ook als dat in de vorm van pacht zou worden voortgezet. Het is partijen nog niet gelukt om tot een oplossing te komen.
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat het recht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om de woning te bewonen zonder dat daarvoor door hen hoeft te worden betaald onlosmakelijk is verbonden met het uitoefenen van de taken van beheerder. Kortom: als aan de overeenkomst op grond waarvan [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] als beheerder(s) functioneren een einde komt, ontvalt daarmee ook hun recht en titel om in de woning te verblijven.
4.4.
Nu de onderhavige vorderingen in kort geding zien op het ontruimen van de woning en het betalen van een vergoeding voor het gebruik van de woning tot de ontruiming ligt de kern van het geschil in de vraag of aan de beheerdersovereenkomst al dan niet een einde is gekomen. Volgens de Vereniging is dat het geval, omdat de beheerdersovereenkomst een overeenkomst van opdracht betreft en zij deze heeft opgezegd met inachtneming van de contractuele opzegtermijn van drie maanden. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is de beheerdersovereenkomst, zoals daaraan door partijen uitvoering is gegeven, (in elk geval voor wat betreft de rechtsverhouding tussen de Vereniging en [gedaagde sub 2] ) te duiden als een arbeidsovereenkomst, waarbij het verschaffen van het woongenot van de woning als loon in natura is aan te merken. Zoals [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] terecht betogen en door de Vereniging op zichzelf is erkend, kan een arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig worden beëindigd enkel door het sturen van een brief zoals de Vereniging die op 28 november 2018 heeft gestuurd. Dit betekent dat de beoordeling van de ontruimingsvordering afhangt van het antwoord op de vraag of de overeenkomst tussen partijen geheel of ten dele voldoet aan de kenmerken van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 BW. Als er sprake is van een arbeidsovereenkomst is deze immers niet rechtsgeldig beëindigd en verblijven [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nog altijd met recht en titel in de woning.
4.5.
De Vereniging stelt zich als gezegd op het standpunt dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, maar van een overeenkomst die strekte tot opdracht van het beheer van het dorpshuis aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Als vergoeding kregen zij een deel van de baromzet; het gebruik van de woning en de gelegenheid om de zaalruimten, voor zover beschikbaar naast de verenigingsactiviteiten, voor eigen gewin te exploiteren. Dit alles is niet te beschouwen als loon uit hoofde van een arbeidsovereenkomst. De vergoeding was geheel variabel omdat die grotendeels afhankelijk was van de behaalde omzet. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn geen werknemers maar zelfstandige ondernemers, zoals blijkt uit hun inschrijving in het handelsregister. De Vereniging fungeerde niet als werkgever, want zij gaf geen instructies over de werkzaamheden en de uitvoering daarvan, maar liet een en ander geheel aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] over. De overeenkomst is rechtsgeldig opgezegd en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verblijven zonder geldig recht of titel in de woning, aldus de Vereniging.
4.6.
Hiertegen is door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] uitvoerig en gemotiveerd verweer gevoerd. Daarbij hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gewezen op bepaalde verwoordingen in de beheerdersovereenkomst en in correspondentie die wijzen op het bestaan van een arbeidsovereenkomst; op de loonstroken, jaaropgaven, aanmeldingen bij uitvoeringsinstanties en ziekenfonds en op de betaling van loonbelasting en sociale premies door de Vereniging. Daarnaast betogen zij dat het uitvoeren van de beheerderstaken niet (zonder meer) aan anderen kon worden uitbesteed en dus persoonlijk was en dat de Vereniging daarbij instructies gaf die zij moesten opvolgen. Tenslotte beroepen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich op het rechtsvermoeden van artikel 7:610a BW, waarin is bepaald dat een arbeidsovereenkomst wordt vermoed als er tegen beloning gedurende drie opeenvolgende maanden tenminste 20 uur per week wordt gewerkt. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] was daarvan sprake, omdat er jarenlang gemiddeld (meer dan) 25 uur per week werd gewerkt, zoals blijkt uit de loonstroken en hun eigen urenadministratie.
4.7.
De Vereniging kan geen verklaring geven die de keuze voor het verlonen van de vergoeding voor de werkzaamheden laat rijmen met haar duiding van de rechtsverhouding tussen partijen, maar heeft op haar beurt nader toegelicht waarom volgens haar van een gezagsverhouding of persoonlijk te verrichten arbeid geen sprake is. De Vereniging erkent dat uit de loonstroken is af te leiden dat er 25 uur per week wordt gewerkt door [gedaagde sub 2] , maar zij stelt dat dit een gangbaar, fictief aantal uren is bij een verloningsconstructie en dat in werkelijkheid door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] meestal minder dan 20 uur per week wordt gewerkt. De Vereniging wijst er op dat de maandelijkse afrekening tussen partijen nooit heeft plaatsgevonden op basis van het aantal gewerkt uren, maar uitsluitend op basis van baromzet en zaalverhuur, zoals door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ook is erkend.
4.8.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben aangekondigd dat zij bij de kantonrechter in een bodemprocedure (onder meer) een loonvordering zullen instellen tegen de Vereniging. Naar verwachting zal de Vereniging ook in die procedure aanvoeren dat van een arbeidsovereenkomst geen sprake is. In het kader van dit kort geding zal een inschatting dienen te worden gemaakt van de uitkomst van de beoordeling van de rechtsverhouding tussen partijen die de kantonrechter in een bodemzaak zal verrichten, en die inschatting moet worden gebaseerd op hetgeen door partijen in dit kort geding over en weer is aangevoerd en onderbouwd.
4.9.
Uit het voorgaande volgt echter dat, gelet op het grote aantal geschilpunten, die deels zien op de feitelijke gang van zaken en gemaakte afspraken, een dergelijke inschatting zonder nader onderzoek en bewijslevering ten aanzien van de aard van de rechtsverhouding tussen partijen niet op zorgvuldige wijze te maken is. Een kort geding, dat strekt tot het treffen van een onmiddellijke voorziening bij voorraad in een spoedeisende zaak, leent zich immers niet voor zo’n feitenonderzoek, waarbij mogelijk getuigen gehoord zouden moeten worden. Daarmee blijft vooralsnog zodanig onzeker hoe de rechter in een bodemprocedure de overeenkomst tussen partijen zal kwalificeren dat daarop in dit kort geding niet vooruitgelopen kan worden.
4.10.
De volgende vraag is dan of, ondanks die ongewisheid, de belangen van de Vereniging bij de gevraagde ontruiming en vergoeding in dit stadium al zo zwaar wegen dat het gevorderde toch moet worden toegewezen. De Vereniging voert in dat kader aan dat zij het hoofd nauwelijks nog boven water kan houden bij voortzetting van de huidige situatie en dat een spoedig faillissement dreigt, terwijl met de pachtovereenkomst de financiële toekomst van de Vereniging voorlopig weer zou veilig zijn gesteld. Daarbij is evenwel niet geheel duidelijk geworden, gelet op de ter zitting besproken omzetcijfers van het dorpshuis, dat er voor de Vereniging een zo substantieel verschil is tussen het deel van de baromzet en zaalverhuur dat haar toekomt in de huidige situatie en de te innen pacht in de door haar beoogde situatie. Wat daar ook van zij, een belangenafweging kan bij de huidige stand van zaken hoe dan ook niet in gunstige zin voor de Vereniging uitvallen. Toewijzing van de gevraagde voorziening zou namelijk zeer verstrekkend ingrijpen in de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 1] ‑de Zwart, die voor hun gezin zowel voor wat betreft woonruimte als broodwinning zijn aangewezen op het voortduren van de bestaande situatie; daarmee verdraagt zich - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - niet dat bij wege van voorlopige voorziening een bevel tot ontruiming wordt gegeven. Bij een andersluidend oordeel in een bodemprocedure zal een dergelijke voorlopige voorziening, na te zijn ten uitvoer gelegd, niet of nauwelijks nog ongedaan gemaakt kunnen worden.
4.11.
De conclusie uit het voorgaande is dat de gevraagde voorziening zal worden geweigerd.
4.12.
De Vereniging zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gevallen kosten worden begroot op € 297,00 voor griffierecht en € 633,00 voor salaris van hun rechtsbijstandverlener, in totaal € 930,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening;
5.2.
veroordeelt de Vereniging in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] begroot op € 930,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Mans en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2019.