In deze zaak, die op 4 januari 2019 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], een kort geding aangespannen tegen de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM) en de Gemeente Ede. De eisers vorderen een verbod op de bouwplannen van VGGM, die een uitbreiding van de brandweerkazerne behelzen, omdat deze plannen inbreuk zouden maken op hun vermeende erfdienstbaarheid van overpad. De eisers stellen dat zij door verjaring een erfdienstbaarheid hebben verkregen op een strook grond die eigendom is van de gemeente, en dat de bouwplannen van VGGM deze erfdienstbaarheid zouden schenden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat VGGM beschikt over een nog niet onherroepelijke omgevingsvergunning voor de bouwplannen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er een gerede kans bestaat dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de eisers inderdaad een erfdienstbaarheid van overpad hebben verkregen. De rechtbank wijst het gevorderde verbod op de uitvoering van de bouwplannen toe, zolang de aanspraak op de erfdienstbaarheid niet in een bodemprocedure is ontzegd. De rechtbank overweegt dat de dreigende verbouwing van de kazerne een praktisch onherstelbare inbreuk zou betekenen op de rechten van de eisers.
De kosten van de procedure worden voor een groot deel toegewezen aan VGGM, die als grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd. De gemeente wordt ook veroordeeld in de kosten van de procedure tegen haar. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. N.W. Huijgen.