ECLI:NL:RBGEL:2019:2211

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
20 mei 2019
Zaaknummer
C/05/325389 / HZ ZA 17-392
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake eigendom en verrekening van kalveren in faillissement

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Luuk Steenbergen, curator in het faillissement van Vikariën B.V., en een gedaagde in conventie/eiser in reconventie. De zaak betreft de eigendom van kalveren die door Vikariën B.V. zijn verkocht aan Veehandel. De curator stelde dat de gedaagde niet-ontvankelijk was in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze vordering enkel ter verificatie bij de curator kon worden ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel de gedaagde niet-ontvankelijk was in zijn vordering, er voldoende bewijs was dat de gedaagde mede-eigenaar was van de kalveren en dat hij recht had op vergoeding van de helft van de waarde van de kalveren ten tijde van de verkoop. De rechtbank oordeelde dat de curator niet had voldaan aan de bewijslevering en dat de gedaagde recht had op verrekening van zijn vordering met de vordering van de curator. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, waarbij ieder de eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige bewijslevering in faillissementszaken en de rechten van mede-eigenaren in dergelijke situaties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/325389 / HZ ZA 17-392
Vonnis van 22 mei 2019
in de zaak van
LUUK STEENBERGEN
in hoedanigheid van curator in het faillissement van Vikariën B.V.,
wonende te Epe,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mrs. S.H.J. Buitenkamp en J.L. Souman te Epe,
tegen
[gedaagde in conventie / eiser in reconventie],
wonende te Barneveld,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E.C. Meure te Renswoude.
Partijen zullen hierna curator en [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 november 2018
  • de akte van de curator van 19 december 2018
  • de akte houdende uitlating van [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] van 19 december 2018
  • de akte van de curator van 9 januari 2019
  • de antwoord akte van [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] van 9 januari 2019
  • de pleidooien en de voorafgaand daaraan en ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken
  • de akte houdende uitlating tevens overlegging productie van [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] van 3 april 2019
  • de akte van de curator van 17 april 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in reconventie
Ontvankelijkheid
2.1.
De curator heeft – overigens pas voor het eerst in zijn akte van 19 december 2018 – gesteld dat [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] niet-ontvankelijk is in zijn vordering. De curator stelt dat een vordering jegens de boedel tot betaling van een geldschuld die voortvloeit uit een verbintenis die is ontstaan vóór de datum van het faillissement, uitsluitend kan worden ingediend door aanmelding ter verificatie. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 26 van de Faillissementswet (Fw), aldus de curator. Die stelling is juist. De grondslag van de vordering van [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] is gelegen in het door (de latere failliet) Vikariën op of omstreeks 24 mei 2015 onrechtmatig toe-eigenen en doorverkopen van aan [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] toebehorende kalveren aan Veehandel [naam veehandel] . De daarop gegronde vordering tot schadevergoeding is ontstaan vóór de faillietverklaring. Een dergelijke vordering kan gedurende het faillissement van Vikariën uitsluitend ter verificatie bij de curator worden aangemeld. Dit leidt ertoe dat [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] niet-ontvankelijkheid is in zijn vordering tot schadevergoeding.
2.2.
Voorgaande neemt echter niet weg dat voor de beoordeling van de vordering van [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] , een doorslaggevende betekenis toekomt aan de vraag of de kalveren die bij [naam 1] medio 2015 op stal stonden voor de helft zijn eigendom waren. Het geschil heeft zich in de loop van deze procedure voornamelijk op deze vraag toegespitst. Partijen hebben in dat verband diverse proceshandelingen verricht, zoals het nemen van aktes, het bijeenbrengen van bewijsstukken en het horen van getuigen. Hoewel aanmelding ter verificatie en, na betwisting door de curator, verwijzing naar de renvooiprocedure hier de aangewezen weg is, ziet de rechtbank, ter voorkoming van een nodeloze en kostbare herhaling van zetten en mede ten behoeve van een doelmatige afwikkeling van het faillissement, aanleiding om - ten overvloede - op de eigendomsvraag en daarmee samenhangende vragen hier reeds in te gaan. Partijen kunnen vervolgens op grond van deze beoordeling nagaan of de vordering van [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] geheel of gedeeltelijk voor (voorlopige) erkenning vatbaar is dan wel of een verwijzing naar een renvooiprocedure nodig is.
Ten overvloede
2.3.
Op grond van het vonnis van 14 november 2018 is [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] opgedragen inzage te geven in stukken waaruit blijkt dat door hem in totaal een bedrag van € 300.000,00 werd overgeboekt naar het op naam van mevrouw [naam 2] gestelde rekeningnummer [bankrekeningnummer] De achtergrond daarvan is dat uit het door [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] als productie 27 overgelegde mutatie-overzicht was gebleken dat [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] in ieder geval tweemaal een bedrag van € 50.000,00 naar dit rekeningnummer had overgemaakt met daarbij de vermelding “
financiering kalveren” en dat in hetzelfde mutatie overzicht in de daaropvolgende regel een vergelijkbaar bedrag werd overgeboekt naar Vikariën. De rechtbank heeft daaraan de gevolgtrekking verbonden dat aannemelijk is dat [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] deze bedragen in het kader van de uitvoering van de overeenkomst met [naam 1 en 2] beschikbaar heeft gesteld voor de aankoop van kalveren.
2.4.
Bij akte van 19 december 2018 heeft [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] , met stukken onderbouwd (productie A), aangetoond dat door hem in totaal op voornoemde wijze het bedrag van
€ 300.000,00 is overgemaakt naar dit rekeningnummer, steeds ook onder vermelding “
financiering kalveren”. [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] heeft bovendien bij dezelfde akte, als productie B, enkele pagina’s overgelegd uit een processtuk dat door [naam 1 en 2] in een gerechtelijke procedure met [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] is ingebracht. [naam 1 en 2] stelt in dat processtuk onder meer:
“(…)
3.
Tussen partijen bestond een als maatschap te kwalificeren samenwerkingsovereenkomst d.d. 19 november 2013 (…) op basis waarvan partijen voor gemeenschappelijk risico kalveren lieten houden op een tweetal locaties (stal [naam 3] en stal [naam 1] , beiden te Voorthuizen).
4.
De inbreng van [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] bestond uit € 300.000; de inbreng van [naam 1 en 2] bestond uit (eventuele) inkoopkosten van nuchtere kalveren (nuka’s) en de kosten voerafname bij [handelsnaam eiseres] (d.i. een handelsnaam van Vikariën BV) boven genoemd bedrag.
5.
In de periode van november 2013 tot medio 2015 hebben partijen op basis van deze samenwerking in elk van de genoemde stallen circa 3 tot 4 mestrondes gedraaid. De gemeste kalveren (de ‘vetten’ of de ‘veka’s’) werden door (tussenkomst van) Vikariën BV verkocht aan derden om ter slacht te worden afgevoerd.
(…)
7.
De netto economische waarde van de door Vikariën BV verkochte vette kalveren (…) bedroeg circa € 650.000.
Vikariën BV heeft op 28 mei 2015 aan [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] een (voorschot-)betaling gedaan van
€ 120.000.
(…)
2.5.
De rechtbank acht voormelde bewijsstukken reeds zodanig sterk en het betreft zodanig essentiële punten dat zij de partijgetuigenverklaring van [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] - inhoudende dat de medio 2015 bij [naam 1] op stal staande kalveren die door Vikariën aan Veehandel [naam veehandel] zijn verkocht voor de helft zijn eigendom waren - voldoende geloofwaardig maken. Immers, uit het door [naam 1 en 2] in het processtuk gestelde volgt niet alleen dat [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] inderdaad - zoals ook is bevestigd met de in productie A overgelegde stukken - € 300.000,00 ter beschikking heeft gesteld voor de inkoop van kalveren, maar ook dat met dat geld “
tot medio 2015” de aanschaf werd gefinancierd van kalveren die werden ondergebracht in twee stallen, waaronder de stal van [naam 1] . De kalveren waarvan in deze zaak de eigendom ter discussie staat zijn kalveren die in 2015 in de stal zijn geplaatst bij [naam 1] (en die op 24 mei 2015 zijn verkocht). [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] heeft er op gewezen, en door de curator is dat ook niet betwist, dat de lijst van oornummers van deze kalveren een aanmelddatum noemt van 1 februari 2015 en dat dat het moment is dat deze kalveren bij [naam 1] op stal zijn gezet. Gesteld noch gebleken is dat er in 2015 nog andere kalveren op stal zijn geplaatst bij [naam 1] of dat er in de eerste helft van 2015 nog een andere mestronde door hem is gedraaid. Uit deze stelling volgt derhalve dat de aanschaf van de kalveren waarover het in deze procedure gaat, is gefinancierd met het geld dat door [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] op basis van de overeenkomst van 19 november 2013 daarvoor aan [naam 1 en 2] ter beschikking is gesteld. Op grond van die overeenkomst zouden de door [handelsnaam eiseres] (lees: Vikariën) in te kopen kalveren voor 50% eigendom zijn van [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] . Voorts blijkt uit deze processuele stellingen van [naam 1 en 2] dat Vikariën aan [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] op 28 mei 2015, derhalve kort na de verkoop van de bij [naam 1] op stal staande kalveren, een “voorschot-betaling” heeft gedaan van
€ 120.000,00 vanwege de verkoop van de kalveren (een bedrag overigens dat door de curator in deze procedure op grond van de pauliana van [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] is teruggevorderd). Ook dit wijst er op dat [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] door Vikariën op dat moment als (mede-)gerechtigde tot de opbrengst van deze kalveren werd beschouwd. Niet gebleken is van een andere grondslag (bijvoorbeeld een uit de administratie van Vikariën blijkende lening of een rekening-courantverhouding) op grond waarvan Vikariën zich jegens [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] tot een voorschotbetaling van een dergelijke omvang verplicht had. Weliswaar heeft de curator, ten behoeve van het pleidooi, een kopie van een geldleningsovereenkomst (productie 41) overgelegd, doch bij deze overeenkomst is [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] geen partij. Het is een overeenkomst tussen Vikariën als schuldenaar en [naam 1 en 2] als schuldeiser.
2.6.
In hetzelfde processtuk stelt [naam 1 en 2] bovendien (bij nr. 6) dat hij “
zijn aandeel” in de resultaten van de mestrondes in Vikariën heeft gelaten. Ook daarin ligt besloten dat het kennelijk ging om (in dit geval) het aan [naam 1 en 2] toebehorend aandeel. Dat wijst er op dat Vikariën niet als eigenaar werd beschouwd van dat aandeel en dus ook niet van het aandeel van [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] .
2.7.
In het tussenvonnis van 14 november 2018 is de curator - eveneens in het kader van de vraag van wie de kalveren waren - opgedragen om, door overlegging van bankafschriften, inzage te geven in alle aan Vikariën gedane overboekingen afkomstig van SNS [bankrekeningnummer] . Daarbij is voorts bepaald dat voor zover er sprake was van overboekingen die zouden overeenkomen met bedragen die door [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] naar deze SNS bankrekening zijn overgemaakt, de curator diende toe te lichten waarvoor (op welke grond) de betaling aan Vikariën heeft plaatsgevonden. De curator heeft deze bankafschriften niet overgelegd maar gesteld dat zij niet kunnen bijdragen aan het bewijs dat [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] (mede) eigenaar was van een deel van de kalveren. Aldus heeft de curator niet aan de instructie van de rechtbank voldaan en niet meegewerkt aan de door de rechtbank noodzakelijk geachte bewijslevering. Dit brengt de rechtbank ertoe meer waarde te hechten het bewijs dat door [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] is bijeengebracht.
2.8.
De curator stelt voorts dat Vikariën alles regelde (stal, voer, verzorging) en dat zij de kalveren inkocht en verkocht (akte van 19 december 2018, bij nr. 36). Dat Vikariën daarmee “dus” als eigenaar optrad, zoals de curator stelt, is allerminst een gegeven. Op grond van de tussen [naam 1 en 2] en [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] gesloten overeenkomst was aan Vikariën – waar [naam 1 en 2] bestuurder was - inderdaad een rol toebedeeld bij de in- en verkoop van de kalveren en het leveren van het voer. Dat maakt haar geen eigenaar. Dat geldt eveneens voor het feit dat de kalveren als eigendom in de administratie van Vikariën werden opgenomen. Ook dat maakt Vikariën niet de eigenaar van deze kalveren. In de overeenkomst is bepaald dat de kalveren 50/50 eigendom zouden zijn van [naam 1 en 2] en [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] .
2.9.
Voorts is de curator opgedragen – kort gezegd – om aan te tonen dat en in welke mate Vikariën heeft gedeeld in de (slacht)opbrengst van de eerdere mestrondes, waarvan door [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] als productie 28 de technische en financiële overzichten zijn overgelegd. Het doel van deze instructie is dat aan de hand daarvan zou kunnen worden vastgesteld in welke mate Vikariën aanspraak had op die opbrengsten. Daaruit zou dan weer mogelijk iets af te leiden zijn over de eigendom van de kalveren. De curator heeft met name in zijn akte van 19 december 2018 (vanaf nummer 51) zijn positie in dat verband toegelicht. De curator stelt dat Vikariën de kalveren inkocht, de kosten voldeed en ze verkocht. Ter onderbouwing heeft de curator op diverse stukken gewezen die hij in de administratie van Vikariën heeft aangetroffen waaruit dit blijkt (zoals de koppelkaart, een document inzake de opzet en slachtplanning, een uittreksel uit het grootboek, een overzicht van de inkoop 2015 en een overzicht van de voorraad voer, producties 11 tot en met 15 bij die akte). De vraag voor wie Vikariën dat deed wordt daarmee echter niet beantwoord. De curator laat na aan te geven aan wie de opbrengst of winst van deze mestrondes ten goede is gekomen. Daarentegen heeft [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] gesteld en onderbouwd dat in het kader van de uitvoering van de overeenkomst met [naam 1 en 2] aan hem de winst die op de mestrondes werd gemaakt, is uitgekeerd (productie 18 bij Akte houdende uitlating van 4 april 2018). De curator heeft ook nog gewezen op de stallijsten die hij in de administratie van Vikariën heeft aangetroffen en die door Vikariën vlak voor haar faillissement aan Rabobank zijn overgelegd ter nadere vastlegging van de pandrechten van Rabobank. Daaruit blijkt, aldus de curator, dat Vikariën zich ook gedroeg als eigenaar. Dat kan zo zijn, maar daarmee staat de eigendom van Vikariën nog niet vast. Dat geldt evenmin voor het feit dat Vikariën die kalveren aan Veehandel [naam veehandel] B.V. heeft verkocht. De rechtsgeldigheid daarvan wordt nu juist betwist, althans de vraag wie aanspraak kan maken op de opbrengst.
2.10.
Voorgaande brengt mee dat het verkopen van de kalveren door Vikariën aan Veehandel [naam veehandel] B.V. en het behouden van de opbrengst van die verkoop met voorbijgaan aan de positie van [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] als eigenaar van de helft van die kalveren, een onrechtmatige daad van Vikariën jegens [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] oplevert. Waar normaal gesproken volgens de overeenkomst met [naam 1 en 2] na verrekening van de gemaakte winst (of eventueel het geleden verlies) nieuwe mestrondes zouden worden gefinancierd met de opbrengst van de verkoop van de kalveren is dat, (mede) ten gevolge van het faillissement van Vikariën en de door de curator met Veehandel [naam veehandel] B.V. gesloten overeenkomst, niet meer gebeurd. De positie van [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] als eigenaar van de helft van die kalveren brengt dan mee dat [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] recht heeft op vergoeding van de helft van de waarde van die kalveren ten tijde van de verkoop. Die vordering is ontstaan reeds voor de datum van het faillissement en zal, zoals hiervoor al werd overwogen, door [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] ter verificatie bij de curator moeten worden aangemeld.
Verrekening
2.11.
Partijen twisten over de vraag of [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] een beroep toekomt op verrekening van zijn vordering met de vordering van de curator van € 120.000,00 op grond van de pauliana. Deze laatste vordering zal, nu [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] er voor gekozen heeft geen inhoudelijk verweer daar tegen te voeren, in conventie worden toegewezen. Op grond van artikel 53 lid 1 Fw kan degene die zowel schuldenaar als schuldeiser van gefailleerde is, zijn schuld met zijn vordering op de gefailleerde verrekenen, indien beide zijn ontstaan vóór de faillietverklaring of voortvloeien uit handelingen die vóór de faillietverklaring met de gefailleerde zijn verricht. De curator heeft betoogd dat de vordering op [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] op grond van de pauliana pas is ontstaan op het moment van het inroepen van de vernietiging van de paulianeuze rechtshandeling, derhalve pas tijdens het faillissement en dat daarom verrekening niet kan. De rechtbank volgt de curator niet in dit standpunt. Voor de toepassing van artikel 53 lid 1 Fw is het voldoende dat de vorderingen en schulden die bestaan tussen de derde en gefailleerde voortvloeien uit de afwikkeling van een vóór het faillissement tot stand gekomen rechtsbetrekking. De betaling van € 120.000,00 door Vikariën aan [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, te beschouwen als een afwikkeling van die rechtsbetrekking. Die betaling betrof een voorschot aan [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] voor de verkoop van de kalveren die bij [naam 1] op stal stonden. [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] heeft, zoals hiervoor is overwogen, recht op de helft van de waarde van die kalveren ten tijde van die verkoop omdat die kalveren voor 50% zijn eigendom waren.
2.12.
Door de curator is echter - terecht - gesteld dat de vordering tot terugbetaling van dit bedrag pas is ontstaan met het inroepen van de pauliana door de curator. Bovendien volgt uit artikel 51 lid 1 Fw en HR 30 november 1994, NJ 1995, 626 (Kuijsters/Gaalman q.q.) dat hetgeen op basis van een vernietigde rechtshandeling is betaald (hier: € 120.000,00 aan [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] ) niet mag worden verrekend met een vordering die men op de failliet heeft. Door de Hoge Raad is in genoemd arrest overwogen dat verrekening in dat geval in strijd komt met het doel en de strekking van artikel 42 Fw, in verbinding met artikel 51 Fw. Het doel van de pauliana is het wegnemen van de benadeling van de schuldeisers. Dat doel kan pas worden bereikt wanneer hetgeen op onoorbare wijze uit het vermogen van de schuldenaar is verdwenen na vernietiging van de bestreden rechtshandeling daadwerkelijk in dat vermogen wordt teruggebracht. Door het toestaan van verrekening zou worden verhinderd dat dit doel wordt bereikt. Op die regel moet hier een uitzondering worden gemaakt omdat strikte toepassing daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Uit de geschetste gang van zaken rondom het faillissement van Vikariën en de overgelegde stukken kan worden opgemaakt dat er veel onoorbaars is gebeurd, maar niet aan de zijde van [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] . Zoals door de curator ter zitting ook is erkend, is [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] veeleer het slachtoffer van de schimmige handelingen van (de bestuurders van) Vikariën dan dat hij daarin zelf de hand heeft gehad. Bovendien volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen dat op het moment van de voorschotbetaling van
€ 120.000,00 [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] de eigenaar was van de helft van die kalveren en heeft mogen aannemen dat dit bedrag hem toekwam. Hoewel derhalve de vordering in conventie zal worden toegewezen aangezien enig relevant verweer daartegen ontbreekt kan, gelet op hetgeen in de loop van deze procedure is gebleken, van de voorschotbetaling niet gezegd worden dat deze voortspruit uit onoorbaar handelen van [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] . Bovendien had [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] , zo is bepaald in de overeenkomst met [naam 1 en 2] , “
in extreem uiterste gevallen” het recht de kalveren levend te verdelen en op te halen. Dit recht had Vikariën, in het licht van het naderende faillissement, moeten respecteren. Als eigenaar van 50% van de kalveren had [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] in dat geval, indien het faillissement van Vikariën was ingetreden, een vordering ex artikel 25 Fw die hij niet ter verificatie hoefde in te dienen.
Samenvattend: niet-ontvankelijk, [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] kan zijn vordering verrekenen.
2.13.
Het voorgaande samenvattend: [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] is niet-ontvankelijk in zijn vordering. Hij zal zijn terechte aanspraak op vergoeding van de waarde van de helft van de verkochte kalveren in reconventie ter verificatie moeten indienen. [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] komt wel een beroep toe op verrekening van zijn vordering met de vordering van de curator, zoals die in conventie zal worden toegewezen.
2.14.
Gelet op het late tijdstip waarop de curator zich op de niet-ontvankelijkheid heeft beroepen en hetgeen ten overvloede is geoordeeld, zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren, in de zin dat ieder de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] om aan curator te betalen een bedrag van € 120.000,00 (éénhonderdtwintig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 25 oktober 2016 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] in de proceskosten, aan de zijde van curator tot op heden begroot op € 4.470,51, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.6.
verklaart [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] niet-ontvankelijk in zijn vordering,
3.7.
compenseert de proceskosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op
22 mei 2019.
PB/KH