ECLI:NL:RBGEL:2019:2234

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2512
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een nachtontheffing voor een café op basis van een mutatierapport zonder ambtseed

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 20 mei 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, eigenaar van een café, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Apeldoorn, dat zijn nachtontheffing voor de duur van vier weken was ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op een mutatierapport van de politie, dat niet op ambtseed was opgemaakt. De voorzieningenrechter oordeelde dat aan de feiten in het mutatierapport minder bewijskracht toekwam, omdat het rapport niet op ambtseed of ambtsbelofte was gebaseerd. Verzoeker betwistte de inhoud van het rapport en stelde dat het onvolledig was. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen had en schorste het besluit van de burgemeester tot twee weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens werd de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en moest het griffierecht worden vergoed. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2512

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 mei 2019

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], [verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A.A. Robbers),
en

de burgemeester van de gemeente Apeldoorn, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. W.M. van de Zedde).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2019 heeft verweerder de aan verzoeker verleende ontheffing voor het verlengen van de openingstijden ingetrokken voor de duur van vier weken.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft bovendien de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2019. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [verzoeker] , bedrijfsleider. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
schorst het besluit van 30 april 2019 tot twee weken na verzending van de beslissing op het bezwaar;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.024;
gelast dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht groot € 174 aan haar vergoedt.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker is eigenaar en exploitant van [verzoeker] , [adres] in [woonplaats] . Bij besluit van 18 november 2015 is aan hem op grond van artikel 2.29 van de een ontheffing verleend voor het verlengen van de openingstijden. Daardoor mag het café iedere dag tot 04.00 uur geopend zijn. Aan deze ontheffing is onder meer het voorschrift verbonden dat het niet is toegestaan om in het weekend (in de nacht van vrijdag op zaterdag en in de nacht van zaterdag op zondag) en op feestdagen na 03.00 uur bezoekers in de inrichting toe te laten.
3. Verweerder baseert de intrekking voor vier weken van de ontheffing op het mutatierapport van 29 maart 2019. Hierin is opgenomen dat in de nacht van zaterdag 16 februari 2019 op zondag 17 februari 2019 door de politie om 03.20 uur is geconstateerd dat twee personen via de achteringang zijn binnengelaten. Het gaat hier om een tweede overtreding.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit slechts is gebaseerd op een mutatierapport. Een ambtsedig proces-verbaal ontbreekt. Bovendien is dit mutatierapport gedateerd nadat het voornemen tot intrekking van de ontheffing al kenbaar was gemaakt. Verzoeker betwist uitdrukkelijk de inhoud van het mutatierapport en stelt dat dit rapport ook onvolledig is.
4.1
Omdat het mutatierapport niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt of gebaseerd is op een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, komt aan de daarin vermelde feiten en omstandigheden minder bewijskracht toe, dan wanneer deze zouden zijn opgenomen in een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Verweerder kan in bezwaar alsnog een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal opvragen. Dit betekent echter niet – mede gelet op de uitdrukkelijke betwisting van wat zou zijn waargenomen – dat nu al van de juistheid van het mutatierapport kan worden uitgegaan. De inhoud van dat proces-verbaal staat namelijk nog niet vast. Daarom maakt het bezwaar tegen het bestreden besluit een redelijke kans van slagen. Omdat de consequenties van tijdelijke intrekking van de ontheffing groot zijn en het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft schorst de voorzieningenrechter het bestreden besluit tot twee weken na verzending van de te nemen beslissing op het bezwaar.
5. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024. [1]
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 20 mei 2019
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1.