ECLI:NL:RBGEL:2019:229

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 januari 2019
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
05/881898-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van defensiegoederen door werknemer van het Ministerie van Defensie

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland op 14 januari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van defensiegoederen, gepleegd in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 17 november 2016. De verdachte, geboren in 1982 en woonachtig in Vlissingen, was werkzaam bij het Ministerie van Defensie en heeft zich schuldig gemaakt aan het wegnemen van verschillende defensiegoederen, waaronder een slijpmachine, een kevlar helm, en diverse andere militaire artikelen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De verdediging heeft gepleit voor een gematigde straf, wijzend op de omstandigheden waaronder de diefstallen plaatsvonden en de schuldbewuste houding van de verdachte. De militaire kamer heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft een taakstraf van 120 uren opgelegd, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. De kamer heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ontslag en de lange duur van de procedure. De verdachte heeft zich bereid verklaard om het wederrechtelijk verkregen voordeel terug te geven en de kans op recidive werd als laag ingeschat.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/881898-16
Datum uitspraak : 14 januari 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
raadsman: mr. N.A. Koole, advocaat te Middelburg.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 januari 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen van 1 oktober 2013 tot en met 17 november 2016, te Vlissingen, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid (defensie)goederen,
waaronder een slijpmachine
en/of een (kevlar) helm
en/of een of meer (scherfwerende) brillen
en/of vijf, althans één of meer paar schoenen (merk Meindl)
en/of drie, althans een of meer, tenten
en/of vier, althans één of meer, slaapzakken
en/of twee rugzakken
en/of een OPS-vest
en/of vier, althans één of meer (lucht)matrassen
en/of een (Woodland)tas
en/of vier, althans één of meer, (bivak)zakken
en/of een brandblusser
en/of een hoeveelheid smeervet
en/of een hoeveelheid touw/koord
en/of drie, althans één of meer, (lens)doeken
en/of een verbandtrommel
en/of drie, althans één of meer, jassen
en/of een broek
en/of twee handboeien
en/of twaalf, althans één of meer, wapenriemen,
in elk geval enige hoeveelheid (defensie)goederen, geheel of ten dele toebehorende aan het Ministerie van Defensie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de militaire kamer omtrent de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
Beoordeling door de militaire kamer
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de periode en de pleegplaats:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2019;
  • het proces-verbaal van bevindingen (onderzoek bankrekening), p. 145-146.
Ten aanzien van de goederen en de pleegplaats:
Ten aanzien van de slijpmachine:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2019;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 33.
Ten aanzien van de kevlar helm:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2019;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 143.
Ten aanzien van de (scherfwerende) brillen:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2019;
  • het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , p. 278.
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 75.
Ten aanzien van vijf paar schoenen van het merk Meindl:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2019;
  • het proces-verbaal van aangifte [naam 2] , p. 274.
Ten aanzien van de tenten:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2019;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 144.
Ten aanzien van de vier slaapzakken:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2019;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 80;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 143;
  • schriftelijk bescheid, inhoudende de bankafschriften van verdachte, p. 147.
Ten aanzien van de twee rugzakken:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2019;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 142.
Ten aanzien van het OPS-vest:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2019;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 144.
Ten aanzien van de vier luchtmatrassen:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2019;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 143.
Ten aanzien van de Woodlandtas:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2019;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p.143.
Ten aanzien van de bivakzakken:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2019;
  • een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, p. 256 en 263.
Ten aanzien van de brandblusser:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2019;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 155, alsmede het schriftelijke bescheid: zijnde een foto met als titel figuur 7 (inclusief de omschrijving
Ten aanzien van het smeervet:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2019;
  • een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, p. 261.
Ten aanzien van het touw/koord:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2019;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 155, alsmede het schriftelijke bescheid: zijnde een foto met als titel figuur 3 (inclusief de omschrijving
  • een schriftelijke bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, p. 263 en 261.
Ten aanzien van de drie lensdoeken:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2019;
  • een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, p. 262.
Ten aanzien van de verbandtrommel:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2019;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 155, alsmede het schriftelijke bescheid: zijnde een foto met als titel figuur 10 (inclusief de omschrijving
  • een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, p. 260.
Ten aanzien van de jassen:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2019;
  • een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, p. 265 en 267.
Ten aanzien van een broek:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2019;
  • een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, p. 266.
Ten aanzien van de wapenriemen:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2019;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 143.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
een ofmeer tijdstippen in
of omstreeksde periode gelegen van 1 oktober 2013 tot en met 17 november 2016, te Vlissingen,
in elk geval in Nederland, (telkens
)met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid (defensie)goederen,
waaronder een slijpmachine
en
/ofeen
(kevlar
)helm
en
/of een ofmeer (scherfwerende) brillen
en
/ofvijf
, althans één of meerpaar schoenen
(merk Meindl
)
en
/of drie, althans een ofmeer
,tenten
en
/ofvier
, althans één of meer,slaapzakken
en
/oftwee rugzakken
en
/ofeen OPS-vest
en
/ofvier
, althans één of meer (lucht
)matrassen
en
/ofeen (Woodland)tas
en
/of vier, althans één ofmeer
(bivak
)zakken
en
/ofeen brandblusser
en
/ofeen hoeveelheid smeervet
en
/ofeen hoeveelheid touw/koord
en
/ofdrie
, althans één of meer, (lens
)doeken
en
/ofeen verbandtrommel
en
/of drie, althans één ofmeer jassen
en
/ofeen broek
en/of twee handboeien
en
/of twaalf, althans één ofmeer wapenriemen,
in elk geval enige hoeveelheid (defensie)goederen,geheel of ten dele toebehorende aan het Ministerie van Defensie,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om in de strafmaat mee te wegen dat verdachte zich enorm schaamt. Volgens verdachte was er sprake van een gedoogcultuur op de Marinekazerne in Vlissingen, waardoor hij van een enkele diefstal is afgegleden naar een patroon van diefstallen. Hij is hierdoor ontslagen en heeft inmiddels zijn verantwoordelijkheid genomen. Hij heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring volledig gerefereerd aan het oordeel van de militaire kamer. Voorts is verdachte first offender en heeft de reclassering zijn schuldbewuste houding bevestigd. Tot slot heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met het lange tijdsverloop, waar verdachte en zijn gezin zwaar onder hebben geleden. De verdediging heeft verzocht dit alles in een gematigde straf tot uitdrukking te brengen.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 26 november 2018;
- een reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland, gedateerd 21 december 2018;
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting enerzijds in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van zijn werkgever, waarbij hij in ernstige mate misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat de werkgever hem had gegeven. Daarbij heeft verdachte enkel uit eigen financieel gewin gehandeld zonder het belang van zijn werkgever in acht te nemen.
Anderzijds neemt de militaire kamer in aanmerking dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens vermogensdelicten, dat verdachte ten gevolge van deze feiten is ontslagen door de Minister van Defensie en dat hij erg lang heeft moeten wachten op de afdoening van zijn strafzaak, zonder dat daar een gerechtvaardigde reden voor was, althans die is niet gebleken. De militaire kamer heeft ter terechtzitting waargenomen dat verdachte zich schuldbewust heeft getoond. Verdachte is inmiddels werkzaam binnen het familiebedrijf en bezig een nieuw leven op te bouwen. Verdachte heeft zich verder bereid verklaard om het wederrechtelijk verkregen voordeel dat hij door zijn gedragingen heeft genoten alsnog af te staan. De kans op recidive wordt door de reclassering als laag ingeschat en ook de militaire kamer heeft er vertrouwen in dat verdachte in de toekomst geen soortgelijke strafbare feiten meer zal plegen. Alles afwegende zal de militaire kamer volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De meervoudige militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
taakstrafgedurende
120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
 bepaalt, dat deze taakstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op
1(
één) jaarwordt bepaald;
 stelt als voorwaarde dat de veroordeelde zich niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, te weten 1 dag, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. G.W.B. Heijmans, rechters,
en kapitein ter zee logistieke dienst mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. S. de Rooij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting
van deze rechtbank op 14 januari 2019.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , wachtmeester der eerste klasse der Koninklijke Marechaussee en werkzaam bij de brigade Scheldestromen afdeling recherche, opgemaakte proces-verbaal, PL27YS/16-032479, onderzoek [naam 3] , gesloten op 15 mei 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.