In deze ontnemingszaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland op 14 januari 2019 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie. De veroordeelde is schuldig bevonden aan meermalen gepleegde diefstallen in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 17 november 2016. De officier van justitie heeft de militaire kamer verzocht om het bedrag vast te stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, dat voorlopig is vastgesteld op € 9.948,95. Tijdens de openbare terechtzitting op 14 januari 2019 was de veroordeelde aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. N.A. Koole. De officier van justitie, mr. A.C.J. Nettenbreijers, heeft de vordering toegelicht en gepersisteerd bij de ontnemingsvordering. De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
De militaire kamer heeft kennisgenomen van de verklaring van de verdachte en het rapport over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport, opgesteld door een wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee, concludeert dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit de verkoop van defensiegoederen. De militaire kamer heeft vastgesteld dat er in de periode van 17 november 2011 tot en met 16 november 2016 118 transacties hebben plaatsgevonden op de bankrekening van de veroordeelde, die te herleiden zijn naar deze verkopen. Na aftrek van verzendkosten heeft de militaire kamer het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 9.948,95.
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.