ECLI:NL:RBGEL:2019:2623

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
05/841097-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over gedeeltelijke tenuitvoerlegging van voorwaardelijke gevangenisstraf na overtreding van bijzondere voorwaarden

Op 7 juni 2019 heeft de Rechtbank Gelderland een beslissing genomen in de zaak van een man uit Gameren die zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden die hem waren opgelegd bij een eerder vonnis van 16 augustus 2018. De rechtbank oordeelt dat de man zeer grensoverschrijdend heeft gehandeld tegenover een reclasseringswerker, wat heeft geleid tot de vordering van de officier van justitie om de voorwaardelijke gevangenisstraf gedeeltelijk ten uitvoer te leggen. De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van drie maanden van de twaalf maanden voorwaardelijke gevangenisstraf, met de mogelijkheid voor de man om na deze periode hulp te zoeken voor zijn verhuizing en het regelen van een bron van inkomsten. De rechtbank benadrukt dat het aan de man is om in de resterende negen maanden te laten zien dat hij zich aan de voorwaarden houdt. De beslissing is genomen na een zitting op 24 mei 2019, waar zowel de officier van justitie als de raadsvrouw van de veroordeelde aanwezig waren. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende rapportages van de reclassering en andere relevante stukken, waaruit blijkt dat de veroordeelde zich niet aan de opgelegde voorwaarden heeft gehouden. De rechtbank volgt de eis van de officier van justitie en wijst de vordering voor het overige af.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
rechtbank
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/841097-17
beslissing ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht van de meervoudige kamer naar aanleiding van de op 13 mei 2019 ingekomen vordering
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[veroordeelde], geboren op [geboortedatum 1] 1962 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] ,
thans gedetineerd in de P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.
Raadsvrouw: mr. A.H.J. Raaijmakers, advocaat te Oisterwijk.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 24 mei 2019 zijn gehoord:
- de veroordeelde;
- bovengenoemde raadsvrouw;
- namens de Reclassering Nederland, [naam] ; en
- de officier van justitie.

2.De feiten

De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
- Het vonnis van de rechtbank van 16 augustus 2018 waarbij veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met de dadelijk uitvoerbaar verklaarde bijzondere voorwaarden dat hij:
  • zich op afspraak van de Reclassering Nederland zal melden. Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich gedurende de proeftijd laat behandelen door een FACT-team of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, zo lang de reclassering dat nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel van de behandeling zijn;
  • indien nodig meewerkt aan een traject richting het RIBW of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, wanneer een geschikte plaats is gevonden en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening, in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal hebben met P.J. Vos (geboren [geboortedatum 2] 1964), zolang de reclassering dit nodig acht.
- De adviezen tenuitvoerlegging van de Reclassering Nederland, gedateerd 30 april 2019 en 10 mei 2019 waarin wordt gerapporteerd dat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering.
- Het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [geboortedatum 2] d.d. 13 mei 2019.
- De beschikking van de rechter-commissaris d.d. 13 mei 2019, waarbij de vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf wordt toegewezen.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen voor de duur van drie maanden. Zij heeft daartoe betoogd dat de vordering ziet op de overtreding van gedragsregels van de reclassering en op het contactverbod. Veroordeelde dient te ervaren dat hij zich aan voorwaarden dient te houden, maar de maatschappij en veroordeelde zullen er niet bij gebaat zijn als de vordering voor de gehele duur van twaalf maanden wordt toegewezen. Dit zal immers tot gevolg hebben dat veroordeelde, nadat hij zijn straf heeft uitgezeten, zonder enige vorm van begeleiding terugkeert in de maatschappij.

4.Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen. Zij stelt dat veroordeelde enkel een duwtje heeft gegeven aan de reclasseringswerker en dat hij dit heeft gedaan in een periode van frustraties en veel stress voor veroordeelde. Veroordeelde vraagt om een laatste kans om te laten zien dat hij zich aan de bijzondere voorwaarden kan houden.

5.De motivering van de beslissing

Uit de rapportages van Reclassering Nederland en het verhandelde ter terechtzitting is naar voren gekomen dat veroordeelde zich niet aan de hem opgelegde bijzondere voorwaarden heeft gehouden. Veroordeelde is boos en gefrustreerd op de gemeente/burgemeester en de betrokken hulpverlening. De frustratie van veroordeelde ziet met name op de gesprekken over verhuizen, het moeten stoppen met zijn bedrijf, het bestuursrechtelijk contactverbod en de (afgewezen) aanvraag van een uitkering. Veroordeelde heeft afspraken met hulpverlening afgezegd. Op 18 januari 2019 heeft een waarschuwingsgesprek bij de reclassering plaatsgevonden waarin hulpverleningsafspraken gemaakt zijn. In eerste instantie is veroordeelde zijn afspraken nagekomen, maar na de afwijzing van de uitkeringsaanvraag in april 2019 is het gedrag van veroordeelde achteruit gegaan. Op 26 april 2019 heeft veroordeelde zijn reclasseringswerkster een duw gegeven die door haar als grensoverschrijdend is ervaren.
In mei ontving de gemeente meldingen van buurtbewoners over het gedrag van veroordeelde. FPP Kairos bleef uit zorg gesprekken met veroordeelde houden. Hierin werd veroordeelde als chaotisch en geagiteerd ervaren. De reclassering kreeg in die periode steeds meer zorgelijke signalen betreffende het gedrag van veroordeelde van de gemeente en FPP Kairos.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding de officier van justitie te volgen in haar eis. Op 26 april 2019 is er een incident geweest tussen veroordeelde en de reclasseringswerkster waarbij veroordeelde naar het oordeel van de rechtbank zeer grensoverschrijdend heeft gehandeld tegenover de reclasseringswerkster. Op dat moment had veroordeelde een goed contact met haar, aldus veroordeelde zelf. Veroordeelde verklaart dat zijn gedrag is voortgekomen uit frustratie en stress. De rechtbank wil wel aannemen dat veroordeelde in die periode onder hoogspanning heeft gestaan, maar dat rechtvaardigt, nog los van de aan hem uitgereikte gedragsregels, geenszins dat veroordeelde een reclasseringswerkster een forse duw geeft. Veroordeelde dient dan ook te ervaren dat dit gedrag niet van hem geaccepteerd wordt en dat de voorwaarden waaraan veroordeelde zich dient te houden er niet voor niets zijn.
Uit de rapportages van de reclassering blijkt voorts dat er veel overlastmeldingen zijn van buurtbewoners van veroordeelde. Veroordeelde heeft hierover verklaard dat de buurt een hetze tegen hem voert. De rechtbank ziet dat de meldingen zijn opgenomen in een proces-verbaal van bevindingen. Mede bezien de weerspreking door veroordeelde kan de rechtbank zonder nader onderzoek naar deze meldingen onvoldoende vaststellen of en zo ja, in hoeverre veroordeelde, ook op dit punt, een voorwaarde zou hebben overtreden.
De rechtbank zal de vordering, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, toewijzen voor de duur van drie maanden.
De rechtbank wil veroordeelde de mogelijkheid bieden om, na de tenuitvoerlegging van dit strafdeel, hulpverlening te krijgen en met hulpverlening de verhuizing te regelen, te zoeken naar een nieuwe woning en een bron van inkomsten. In de resterende negen maanden is het aan veroordeelde om te laten zien dat hij zich aan de voorwaarden houdt.

6.De beslissing

 gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van deze rechtbank van 16 augustus 2018, te weten 3 (drie) maanden gevangenisstraf;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde – naar aanleiding van het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging – in hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van voormelde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 wijst de vordering voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.M. Graat, als voorzitter, mr. H.C. Leemreize en
mr. W.W. Monteiro, als rechters in tegenwoordigheid van mr. B. Rijkse, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juni 2019.