ECLI:NL:RBGEL:2019:2824

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
C/05/349489 / KG ZA 19-54
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over afgifte van documenten en schorsing van executeurs in nalatenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben eiseressen, de erven van de erflater, een kort geding aangespannen tegen de gedaagden, de executeurs van de nalatenschap. De eiseressen vorderen onder andere de afgifte van originele aanvullende leningsovereenkomsten en onderzoeksresultaten naar de authenticiteit van deze documenten. De zaak is complex, aangezien er een bodemprocedure aanhangig is waarin dezelfde geschilpunten worden behandeld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende spoedeisend belang is om de vorderingen van eiseressen toe te wijzen, gezien de reeds lopende bodemprocedure en de geplande mondelinge behandeling op korte termijn. De vorderingen tot afgifte van documenten zijn afgewezen, evenals de vordering tot schorsing van de executeurs. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagden niet in gebreke zijn gebleven en dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat zij niet deugdelijke uitvoering geven aan hun taken als executeurs. De kosten van de procedure zijn voor de eiseressen, die als in het ongelijk gestelde partij zijn aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/349489 / KG ZA 19-54
Vonnis in kort geding van 29 maart 2019
in de zaak van

1.[naam eiseres 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[naam eiseres 2],
wonende te [woonplaats] ,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. Y.A.E. Vlassenroot te Haarlem,
tegen

1.[naam gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. A. Oosterhuis-Boeve te Arnhem.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk [gezamenlijke eiseressen] worden genoemd. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gezamenlijke gedaagden] genoemd worden en afzonderlijk [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 1] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 14 van 12 maart 2019
  • een brief met producties 15 tot en met 21 van 19 maart 2019 namens [gezamenlijke eiseressen]
  • een brief met als bijlage de conclusie van antwoord, tevens houdende (voorwaardelijke) eis in reconventie met producties 1 tot en met 24
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 20 maart 2019
  • de pleitnota van [gezamenlijke eiseressen]
  • de pleitnota van [gezamenlijke gedaagden] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De heer [naam erflater] (hierna te noemen: de erflater) is de vader van [gezamenlijke eiseressen] zijn samen met hun twee broers, te weten [naam] en de heer [naam] de enige vier kinderen van erflater.
2.2.
[gezamenlijke gedaagden] zijn jarenlang boekhouder en accountant geweest van erflater en diens ondernemingen [namen bv's] [naam gedaagde 1] was de accountant van erflater en [naam gedaagde 2] was de financieel adviseur bij het kantoor van [naam gedaagde 1] .
2.3.
In 2004 is de onderneming van erflater, [naam b.v.] ., aan [naam] en [naam] verkocht. Bij die transactie was het accountantskantoor [naam accountantskantoor] , het kantoor dat het accountantskantoor van [naam gedaagde 1] had overgenomen, betrokken. Tussen de vennootschappen van [naam] en [naam] , [namen bv's] , enerzijds en de onderneming van erflater, [naam b.v.] , anderzijds zijn ter zake van de financiering van de overname van de onderneming in 2004 en 2006 diverse leningsovereenkomsten gesloten en zekerheden bedongen in de vorm van pandrechten.
2.4.
Erflater heeft laatstelijk bij testament van 12 september 2017 beschikt over zijn nalatenschap. In dit testament zijn, voor zover voor de beoordeling van belang, de volgende bepalingen opgenomen:

3. ERFSTELLING
Ik benoem, onder bezwaar van voormeld legaat, tot mijn enige erfgenamen, tezamen en voor gelijke delen, mijn kinderen, zulks met toepassing van de regels van plaatsvervulling als in het erfrecht bij versterf.
(…)
5. EXECUTEURSBENOEMING
In het gemeenschappelijk belang van mijn erfgenamen, benoem ik de heer mr. [naam gedaagde 1] (…) tot executeur en bewindvoerder van mijn nalatenschap, hierna te noemen: de executeur.
(…)
2.
Beheer en verdeling
Ik draag de executeur op mijn nalatenschap te beheren, vorderingen te innen en de schulden van mijn nalatenschap te voldoen (…).
De executeur is bevoegd de goederen van mijn nalatenschap te gelde te maken met schriftelijke toestemming van mijn erfgenamen. Ingeval er geen sprake is van goedkeuring door de meerderheid van de erfgenamen, heeft de executeur de beslissende stem of kan de executeur om vervangende machtiging van de kantonrechter verzoeken. (…)”
2.5.
Op 31 december 2017 hebben [naam b.v.] enerzijds en [naam b.v.] anderzijds een aanvullende leningsovereenkomst gesloten en op 1 juni 2018 nog een handgeschreven overeenkomst.
2.6.
Op 6 juli 2018 is erflater overleden. De nalatenschap van erflater is door [gezamenlijke eiseressen] en [naam] en [naam] zuiver aanvaard.
2.7.
[naam gedaagde 1] is na het overlijden van erflater, conform het bepaalde in artikel 5 van het testament, aangesteld als executeur. Op 17 juli 2018 heeft [naam gedaagde 1] een tweede executeur benoemd, te weten [naam gedaagde 2] .
2.8.
Op 19 juli 2018 is de voorlopige boedelbeschrijving door [gezamenlijke gedaagden] opgesteld.
2.9.
Bij brieven van 24 augustus 2018 en 27 september 2018 heeft de advocaat van [gezamenlijke eiseressen] [gezamenlijke gedaagden] onder meer verzocht om toezending van afschriften van de initiële leningsovereenkomsten die tussen [naam b.v.] en de vennootschappen van [naam] en [naam] zijn overeengekomen in het kader van de overname van [naam b.v.] .
2.10.
Tussen [gezamenlijke eiseressen] en [gezamenlijke gedaagden] is op enig moment een geschil ontstaan ter de afgifte van stukken van erflater, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een kort geding bij deze rechtbank. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen een regeling getroffen. De in het proces-verbaal van 23 november 2018 (C/05/344524 / KG ZA 18-460) opgenomen regeling luidt als volgt:
“Partijen verklaren dat zij ter beëindiging van deze kort geding procedure het volgende zijn overeengekomen:
1. De executeurs zullen binnen een week na heden de initiële leningsovereenkomsten uit 2004 opvragen bij accountant [naam accountantskantoor] en vervolgens beschikbaar stellen aan de zussen.
(…)
4. De zussen zullen vandaag de Ipad en de originele codicillen verstrekken aan de executeurs. De zussen zullen de data van de IPhone binnen een week na heden verstrekken aan de executeurs.
(…)
6. Partijen verlenen elkaar na uitvoering van het bovenstaande finale kwijting van al hetgeen zij in het kader van deze procedure van elkaar te vorderen hebben. (…)”
2.11.
[gezamenlijke eiseressen] hebben nadien kopieën ontvangen van de door hen opgevraagde stukken.
2.12.
[gezamenlijke eiseressen] hebben door het Nationaal Forensisch Onderzoeksinstituut (hierna: NFO) onderzoek laten verrichten naar de authenticiteit van de aanvullende overeenkomsten van 31 december 2017.
2.13.
Bij e-mailbericht van 27 november 2018 hebben [gezamenlijke eiseressen] via WeTransfer bestanden gestuurd naar [gezamenlijke gedaagden] , zijnde de data van de Iphone van erflater.
2.14.
Op 28 december 2018 is een tweede boedelbeschrijving door [gezamenlijke gedaagden] opgesteld.
2.15.
Op 4 februari 2019 hebben ook de executeurs onderzoek laten verrichten door het NFO naar de authenticiteit van de aanvullende overeenkomsten van 31 december 2017. De onderzoeksresultaten zijn door [gezamenlijke gedaagden] op 11 februari 2019 naar [gezamenlijke eiseressen] verstuurd. In dat verband hebben [gezamenlijke eiseressen] [gezamenlijke gedaagden] bij e-mailbericht van 12 februari 2019 verzocht om bijlage 2, omdat die ontbreekt bij de door [gezamenlijke gedaagden] opgestuurde documenten. Door [naam gedaagde 1] is daarop geantwoord dat de betreffende bijlage niet relevant is voor de conclusie van het onderzoeksrapport. [gezamenlijke eiseressen] hebben vervolgens wederom verzocht om afgifte van de betreffende bijlage.
2.16.
Op 20 februari 2019 hebben [gezamenlijke eiseressen] bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend strekkende tot (bij wijze van voorlopige voorziening) schorsing en in de bodemzaak ontslag van de executeurs onder de verplichting tot afgifte van alle originele documenten die zij in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van erflater dan wel van [naam] en [naam] hebben verkregen dan wel die bij de executeurs in het bezit zijn en relevant kunnen worden geacht voor de afwikkeling van de nalatenschap van erflater waaronder in ieder geval de originele aanvullende leningsovereenkomst zoals gesloten tussen erflater en [naam b.v.] De mondelinge behandeling is gepland op 1 april 2019.
2.17.
De woning van erflater is op enig moment verkocht. De levering van de woning is gepland op 28 maart 2019.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[gezamenlijke eiseressen] vorderen dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zal gelasten tot afgifte van de originele aanvullende leningsovereenkomsten zoals op 31 december 2017 gesloten tussen [naam b.v.] en [naam b.v.] binnen twee dagen na het vonnis zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 alsmede op straffe van een dwangsom van
€ 500,00 voor iedere dag dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in gebreke blijven aan het vonnis te voldoen;
II. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zal gelasten tot afgifte van de volledige onderzoeksresultaten naar de authenticiteit van de aanvullende leningsovereenkomst zoals op 31 december 2017 gesloten tussen [naam b.v.] en [naam b.v.] inclusief alle bijlagen zoals door hen verkregen van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau op 4 februari 2019 binnen twee dagen na het vonnis zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 alsmede op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in gebreke blijven aan het vonnis te voldoen;
III. Primair [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] (hangende de procedure tot ontslag) (a) op grond van artikel 4:149 lid 2 BW per direct zal schorsen in hun hoedanigheid van executeurs in de nalatenschap van erflater èn (b) [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zal gelasten tot afgifte aan [gezamenlijke eiseressen] binnen 2 dagen na het vonnis van alle stukken die zij in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap onder zich hebben èn (c) [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zal verbieden de resterende (nog niet verdeelde) aanwezige inboedel in de woning van erflater te (laten) verwijderen, weg te gooien dan wel mee te geven aan het Leger des Heils dan wel andere instantie zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 alsmede op straffe van een dwangsom van
€ 500,00 voor iedere dag dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in gebreke blijven aan het vonnis te voldoen, dan wel;
Subsidiair (voor het geval het primair gevorderde sub 3a en b niet toewijsbaar is) [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zal gelasten binnen een week na het vonnis een kort geding procedure te starten tegen [naam] en [naam] met het verzoek aan de voorzieningenrechter om hen te gelasten tot afgifte van (a) de originele initiële leningsovereenkomsten uit 2014 (b) de originele leningsovereenkomsten uit 2006, althans in ieder geval degene die [naam b.v.] met [naam b.v.] in 2006 is aangegaan en (c) de originele pandakten uit 2004 binnen 2 dagen na het in die zaak te wijzen vonnis zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 alsmede op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in gebreke blijven aan het vonnis te voldoen;
IV. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] pro se zal veroordelen tot betaling van een voorschot op de door [gezamenlijke eiseressen] geleden en nog te lijden schade bestaande uit gemaakte en te maken advocaatkosten tot een bedrag van € 20.000,00;
V. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] pro se zal veroordelen in de kosten van deze procedure en zal bepalen dat deze kostenveroordeling niet ten laste mag worden gebracht van de nalatenschap alsmede zal bepalen dat de door de executeurs gemaakte en te maken (advocaat)kosten verbonden aan deze procedure niet ten laste van de nalatenschap mogen worden gebracht.
3.2.
[gezamenlijke gedaagden] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gezamenlijke gedaagden] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vorderingen van [gezamenlijke eiseressen] in conventie af te wijzen, althans hen niet ontvankelijk te verklaren en hen hoofdelijk te veroordelen in de werkelijke proceskosten, althans in zodanige procedure als de voorzieningenrechter juist acht, des indien de een betaalt de ander zal zijn bevrijd.
Bij wijze van voorwaardelijke eis in reconventie, indien de voorzieningenrechter overgaat
tot schorsing van de executeurs:
II. machtiging, althans vervangende toestemming, te verlenen voor de levering van de woning aan de [adres] te [woonplaats], op basis van de als productie 23 overgelegde leveringsakte.
In reconventie:
III. [gezamenlijke eiseressen] te gelasten tot nakoming van de op 23 november 2018 gesloten overeenkomst tot afgifte van de leesbare data van de iPhone van erflater, binnen een week na het vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat zij dit nalaten, althans een zodanige dwangsom als de voorzieningenrechter redelijk acht, voor welke dwangsom [gezamenlijke eiseressen] hoofdelijk aansprakelijk zijn, des indien de een betaalt de ander zal zijn bevrijd;
IV. [gezamenlijke eiseressen] hoofdelijk te veroordelen in de werkelijke proceskosten althans in zodanige proceskosten als de voorzieningenrechter redelijk acht.
4.2.
[gezamenlijke eiseressen] voeren verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

De vorderingen onder I. en II. strekkende tot afgifte van stukken

5.1.
De vorderingen van [gezamenlijke eiseressen] strekken tot afgifte van de originele aanvullende leningsovereenkomst van 31 december 2017 gesloten tussen [naam b.v.] en [naam b.v.] (hierna: de originele overeenkomst) en de onderzoeksresultaten naar de authenticiteit van deze overeenkomst. [gezamenlijke eiseressen] leggen, kort samengevat, aan deze vorderingen ten grondslag dat de originele leningsovereenkomst van belang is voor de afwikkeling van de nalatenschap van erflater. Volgens [gezamenlijke eiseressen] blijkt namelijk uit een op hun verzoek door het NFO uitgevoerd onderzoek dat de handtekening niet is gezet op 31 december 2017 en dat er gerede twijfel bestaat over de vraag of erflater de handtekening onder de overeenkomst heeft gezet. Uit de onderzoeksresultaten van het op verzoek van [gezamenlijke gedaagden] door het NFO verricht onderzoek blijkt volgens [gezamenlijke eiseressen] dat het NFO geen duidelijke conclusie heeft verstrekt over de vraag of de handtekening onder de overeenkomst van erflater is. Er is volgens [gezamenlijke eiseressen] dienaangaande nader onderzoek nodig in verband met mogelijke valsheid in geschrifte. Indien blijkt dat ter zake van de originele overeenkomst sprake is van valsheid in geschrifte heeft dit volgens [gezamenlijke eiseressen] aanzienlijke gevolgen voor de afwikkeling van de nalatenschap van erflater. Nu de originele overeenkomst, ondanks herhaalde verzoeken, niet door [gezamenlijke gedaagden] wordt verstrekt, zien [gezamenlijke eiseressen] zich genoodzaakt tot het instellen van het onderhavige kort geding. Ditzelfde geldt volgens [gezamenlijke eiseressen] voor de afgifte van de onderzoeksresultaten ter zake de authenticiteit van de originele overeenkomst dat [gezamenlijke gedaagden] zelf hebben laten uitvoeren, welke onderzoeksresultaten [gezamenlijke gedaagden] slechts gedeeltelijk naar [gezamenlijke eiseressen] hebben opgestuurd. [gezamenlijke gedaagden] voeren verweer tegen de vorderingen van [gezamenlijke eiseressen] , welk verweer er in de kern genomen op neer komt dat het vereiste spoedeisend belang bij de vorderingen ontbreekt gelet op de reeds tussen partijen aanhangige bodemprocedure en dat zij bovendien niet beschikken over de originele overeenkomst. Daarnaast stellen [gezamenlijke gedaagden] zich, kort samengevat, op het standpunt dat er geen redenen zijn te twijfelen aan de authenticiteit van de overeenkomst en dat de verrichte onderzoeken het standpunt van [gezamenlijke eiseressen] niet ondersteunen, terwijl [gezamenlijke eiseressen] allerlei conclusies erin lezen die er niet staan.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Vastgesteld moet worden dat ter zake van de nalatenschap van erflater tussen partijen bij deze rechtbank een bodemprocedure aanhangig is waarin dezelfde geschilpunten onderwerp van discussie zijn (zie rechtsoverweging 2.16). Thans ligt ter beoordeling voor de vraag of er voldoende aanleiding is om in afwachting van de uitkomst in de bodemprocedure een voorziening te treffen zoals gevorderd door [gezamenlijke eiseressen] In dit verband geldt het volgende.
5.3.
Ten aanzien van de originele overeenkomst die is gedateerd op 31 december 2017 hebben [gezamenlijke gedaagden] gemotiveerd betwist dat zij deze in hun bezit hebben. Volgens [gezamenlijke gedaagden] bezitten [naam] en [naam] alle originele overeenkomst en hebben zij hen reeds verzocht om de originele overeenkomst gedateerd op 31 december 2017 aan [gezamenlijke eiseressen] af te geven. Aan dat verzoek hebben [naam] en [naam] volgens [gezamenlijke gedaagden] echter geen gehoor gegeven. [gezamenlijke eiseressen] onderbouwen op hun beurt hun stelling dat [gezamenlijke gedaagden] beschikken over de originele overeenkomst door te verwijzen naar het onderzoek dat [gezamenlijke gedaagden] daaraan hebben laten verrichten, waaruit blijkt dat [gezamenlijke gedaagden] wel degelijk over dit stuk beschikken. Dit volgt ook uit het onderzoeksrapport. [gezamenlijke gedaagden] stellen daar weer tegenover dat [naam] en [naam] slechts met het oog op het onderzoek tijdelijk bedoelde originele overeenkomst hebben afgestaan, waarna het aan hen is geretourneerd. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten en de betwistingen over en weer kan in het bestek van dit kort geding, waarin geen plaats is voor vergaand onderzoek of nadere bewijslevering, niet worden vastgesteld dat [gezamenlijke gedaagden] zoals door [gezamenlijke eiseressen] gesteld inderdaad beschikken over de door [gezamenlijke eiseressen] voor afgifte gevorderde originele overeenkomst. Dit onderwerp zal opnieuw aan de orde komen in de tussen partijen aanhangige bodemprocedure, waarin door [gezamenlijke eiseressen] eveneens afgifte van deze overeenkomst wordt gevorderd. Ook is onvoldoende door [gezamenlijke eiseressen] onderbouwd dat zij dit document in deze fase al dringend nodig hebben en dus niet de beslissing daarover in de bodemprocedure kunnen afwachten. Daarbij is ook van belang dat door [gezamenlijke gedaagden] ter zitting is erkend dat de ondertekening van de overeenkomst, gedateerd op 31 december 2017, pas in het voorjaar van 2018 heeft plaatsgevonden. Op dat punt zijn de vermoedens van [gezamenlijke eiseressen] dus al bevestigd. Ook ten aanzien van de door [gezamenlijke eiseressen] voor afgifte gevorderde onderzoeksresultaten ter zake van de originele overeenkomst geldt dat de dringende noodzaak om deze stukken nu al te krijgen onvoldoende onderbouwd is gebleven. In dit verband staat als onweersproken vast dat [gezamenlijke gedaagden] de onderzoeksresultaten aan [gezamenlijke eiseressen] hebben verstrekt. Weliswaar is door [gezamenlijke gedaagden] niet betwist dat bijlage 2 bij de door hen opgestuurde onderzoeksresultaten ontbreekt, maar niet gebleken is dat [gezamenlijke eiseressen] een spoedeisend belang hebben bij onverwijlde afgifte van deze bij de onderzoeksresultaten behorende bijlage. Er is dan ook onvoldoende aanleiding om in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure, waarin de mondelinge behandeling bovendien op korte termijn wordt gehouden, namelijk op 1 april 2019, een voorziening te treffen zoals door [gezamenlijke eiseressen] gevorderd.
5.4.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen onder I. en II., mede vanwege het gebrek aan voldoende spoedeisend belang, worden afgewezen.
De vordering onder III. strekkende tot schorsing van de executeurs
5.5.
[gezamenlijke eiseressen] vorderen [gezamenlijke gedaagden] in hun hoedanigheid van executeur te schorsen. Zij leggen aan deze vordering in de kern genomen ten grondslag dat [gezamenlijke gedaagden] tekort schieten in de uitvoering van hun taken als executeur en dat sprake is van vooringenomenheid ten gunste van [naam] en [naam] en ten nadele van [gezamenlijke eiseressen] Zij voeren daartoe aan dat [gezamenlijke gedaagden] , ondanks uitdrukkelijke verzoeken, bepaalde informatie niet aan [gezamenlijke eiseressen] overhandigen en zij geen antwoord geven op specifieke vragen, terwijl de andere erfgenamen wel over de betreffende informatie/stukken beschikken. Hierbij speelt volgens [gezamenlijke eiseressen] de historische relatie tussen [gezamenlijke gedaagden] en [naam] en [naam] een rol. Bij kwesties die nu juist heikel zijn was bijvoorbeeld [naam gedaagde 2] al te zeer betrokken of aanwezig, zoals het opmaken en ondertekenen van overeenkomsten waarover geschillen zijn ontstaan. Volgens [gezamenlijke eiseressen] is er sprake van een situatie waarbij van hen niet langer kan worden gevergd dat de erfenis door [gezamenlijke gedaagden] wordt beheerd en afgewikkeld. Als gevolg van de vooringenomen houding van de executeurs is het vertrouwen van [gezamenlijke eiseressen] in hen volledig verdwenen en is er inmiddels sprake van een ernstige verstoring in de vertrouwensrelatie op grond waarvan de executeurs niet meer in staat moeten worden geacht hun taken deugdelijk (en in het belang van de nalatenschap) te kunnen uitvoeren. Om die redenen wensen zij [gezamenlijke eiseressen] dat een objectieve en onpartijdige ‘buitenstaander’ de executie van het testament en de afwikkeling van de nalatenschap van erflater ter hand gaat nemen. [gezamenlijke gedaagden] bestrijden, kort gezegd, dat [gezamenlijke eiseressen] een spoedeisend belang hebben bij de onderhavige vordering gelet op de reeds tussen partijen aanhangige bodemprocedure waarin hetzelfde onderwerp centraal staat. Verder betwisten [gezamenlijke gedaagden] dat sprake is van enige tekortkoming aan hun zijde, alsmede dat sprake zou zijn van vooringenomenheid.
5.6.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. [gezamenlijke eiseressen] hebben diverse gronden aangevoerd voor de schorsing van [gezamenlijke gedaagden] als executeurs. Wat daar evenwel ook van zij, naar het oordeel van de voorzieningenrechter stellen [gezamenlijke gedaagden] terecht dat het spoedeisend belang bij de onderhavige vordering ontbreekt. Nog daargelaten of [gezamenlijke gedaagden] zich behoorlijk van hun taak als executeur hebben gekweten, dan wel of sprake is van een gewichtige reden als bedoeld in artikel 4:149 BW, hebben [gezamenlijke eiseressen] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat reeds op dit moment een ordemaatregel in de vorm van schorsing van de executeurs noodzakelijk is. In dit verband staat vast dat de mondelinge behandeling in de bodemprocedure gepland is op zeer korte termijn, nog binnen twee weken na de mondelinge behandeling in dit kort geding, en wel op 1 april 2019 en dat alsdan de huidige geschilpunten, de schorsing en het ontslag van de executeurs, aan de orde zullen komen. Van belang is verder dat ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat [gezamenlijke eiseressen] geen bezwaar hebben tegen de op korte termijn geplande levering van de woning van erflater op 28 maart 2019, tot welke levering de executeurs bevoegd zijn, hetgeen overigens ook niet aan de vordering tot schorsing van de executeurs ten grondslag ligt. Bovendien hebben [gezamenlijke gedaagden] ter zitting toegezegd dat zij de uitspraak in de bodemprocedure zullen afwachten alvorens zij tot definitieve afwikkeling van de nalatenschap van erflater zullen overgaan. Ook daarin is aldus geen spoedeisend belang gelegen om thans over te gaan tot schorsing van de executeurs, zo daar al noodzaak toe bestaan. Dit leidt tot de conclusie dat thans geen grond bestaat voor toewijzing van de vordering onder III. (a) en (b).
5.7.
Ten aanzien van de vordering onder III. (c) geldt dat ter gelegenheid van de mondelinge behandeling gebleken dat de resterende (nog niet verdeelde) inboedel van erflater inmiddels met het oog op de verkoop en levering van de woning op 28 maart 2019 door [gezamenlijke gedaagden] elders is opgeslagen, hetgeen de goedkeuring van [gezamenlijke eiseressen] kan dragen, zo is ter zitting gebleken. De opslag van de inboedel strekt tot het bewaren van deze roerende zaken, zodat het er voor moet worden gehouden dat geen van deze zaken in de tussentijd wordt verwijderd, weggegooid dan wel wordt meegegeven aan (een) derde(n). De vordering zal dan ook bij gebrek aan belang worden afgewezen.
5.8.
[gezamenlijke eiseressen] hebben verder gevorderd dat, indien de vorderingen onder III. (a), (b) en (c) niet voor toewijzing in aanmerking komen, de voorzieningenrechter [gezamenlijke gedaagden] zal gelasten een gerechtelijke procedure te starten tegen [naam] en [naam] met het verzoek aan de voorzieningenrechter om hen te gelasten tot afgifte van de originele initiële leningsovereenkomsten uit 2004, de originele leningsovereenkomsten uit 2006, althans in ieder geval degene die [naam b.v.] met [naam b.v.] in 2006 is aangegaan en de originele pandakten uit 2004. Ook hiertegen voeren [gezamenlijke gedaagden] gemotiveerd verweer.
5.9.
De voorzieningenrechter overweegt hierover het volgende. Allereerst rijst de vraag of het recht aan de ene partij de mogelijkheid biedt om de andere partij (al dan niet in kort geding) te laten veroordelen tot het entameren van een gerechtelijke procedure tegen (een) derde(n). [gezamenlijke eiseressen] hebben geen aanknopingspunten aangedragen voor een bevestigend antwoord op die vraag. Wat daar ook van zij, in navolging van hetgeen hiervoor is overwogen ter zake van de originele overeenkomst en de onderzoeksresultaten hebben [gezamenlijke eiseressen] , tegenover het verweer van [gezamenlijke gedaagden] onvoldoende onderbouwd dat zij een spoedeisend belang hebben bij afgifte van door hen gevorderde stukken, mede met het oog op de tussen partijen aanhangige bodemprocedure en daarin geplande mondelinge behandeling op 1 april 2019. De conclusie is dan ook dat de vordering zal worden afgewezen.
De vordering onder IV. strekkende tot veroordeling tot betaling van schade
5.10.
[gezamenlijke eiseressen] hebben verder gevorderd veroordeling van [gezamenlijke gedaagden] tot betaling van een voorschot op de door hen geleden en nog te lijden schade bestaande uit gemaakte en te maken advocaatkosten tot een bedrag van € 20.000,00. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling bij afweging van de belangen van partijen aan toewijzing niet in de weg staat.
5.11.
Zoals hiervoor reeds overwogen is tussen partijen naast het onderhavige kort geding een bodemprocedure aanhangig over dezelfde geschilpunten als in dit kort geding. In dit stadium staat onvoldoende vast welke partij het gelijk aan zijn of haar zijde heeft en hoe een eventuele proceskostenveroordeling in de aanhangige bodemprocedure zal luiden. Bovendien worden de door [gezamenlijke eiseressen] overgelegde declaraties ter onderbouwing van de door hen gestelde schade door [gezamenlijke gedaagden] gemotiveerd betwist, zodat de hoogte van de vordering in dit kort geding niet zonder meer kan worden vastgesteld. Evenmin is gesteld noch gebleken dat aan de zijde van [gezamenlijke eiseressen] een onmiddellijke voorziening is vereist. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering moet worden afgewezen.
De vordering onder V. strekkende tot veroordeling in de proceskosten
5.12.
[gezamenlijke eiseressen] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De vordering van [gezamenlijke eiseressen] [gezamenlijke gedaagden] in de proceskosten te veroordelen zal dan ook worden afgewezen. De kosten aan de zijde van [gezamenlijke gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 297,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.277,00

6.De beoordeling in (voorwaardelijke) reconventie

6.1.
Nu de vordering in conventie van [gezamenlijke eiseressen] integraal wordt afgewezen, wordt aan de bespreking van de voorwaardelijke eis in reconventie van [gezamenlijke gedaagden] niet toegekomen. Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd, kan derhalve onbesproken blijven.
6.2.
[gezamenlijke gedaagden] vorderen in reconventie [gezamenlijke eiseressen] te gelasten tot nakoming van de op 23 november 2018 gesloten overeenkomst tot afgifte van de leesbare data van de iPhone van erflater. De data die door [gezamenlijke eiseressen] aan [gezamenlijke gedaagden] zijn verstrekt, zijn volgens [gezamenlijke gedaagden] niet leesbaar. Zij leggen aan de vordering, kort samengevat, ten grondslag, dat de mobiele data nodig zijn om de definitieve boedelbeschrijving te maken en de aantijgingen van [gezamenlijke eiseressen] jegens hen in de bodemprocedure te kunnen weerspreken. [gezamenlijke eiseressen] voeren daartegen verweer. Primair stellen zij zich op het standpunt dat het spoedeisend belang ontbreekt. Daarnaast voeren zij aan dat, indien [gezamenlijke gedaagden] de data niet kunnen openen, het op de weg van [gezamenlijke gedaagden] had gelegen om de hulp van [gezamenlijke eiseressen] in te roepen. [gezamenlijke eiseressen] hebben aangegeven daartoe nog altijd bereid te zijn.
6.3.
De voorzieningenrechter overweegt, nog los van de vraag op wiens weg het had gelegen om ervoor te zorgen dat de mobiele data leesbaar zijn, dat [gezamenlijke eiseressen] terecht stelt dat het spoedeisend belang bij de vordering ontbreekt. De door [gezamenlijke gedaagden] in dit verband opgeworpen gronden zijn daartoe onvoldoende. Het kan zo zij zijn dat de mobiele data nodig zijn om de definitieve boedelbeschrijving te maken en om adequaat te kunnen reageren op de standpunten van [gezamenlijke eiseressen] in de bodemprocedure, maar dat is onvoldoende om een voldoende spoedeisend belang aan te kunnen nemen. Bovendien hebben [gezamenlijke gedaagden] toegezegd dat zij de bodemprocedure zullen afwachten alvorens zij tot definitieve afwikkeling van de nalatenschap van erflater zullen overgaan. De vordering wordt dan ook afgewezen.
6.4.
[gezamenlijke gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gezamenlijke eiseressen] worden begroot op € 490,00 (factor 0,5 × tarief € 980,00) aan salaris advocaat.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt [gezamenlijke eiseressen] in de proceskosten, aan de zijde van [gezamenlijke gedaagden] tot op heden begroot op € 1.277,00,
7.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.4.
wijst de vorderingen af,
7.5.
veroordeelt [gezamenlijke gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [gezamenlijke eiseressen] tot op heden begroot op € 490,00
7.6.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Mans en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2019.