Uitspraak
1.De inhoud van de vordering
2.De procedure
3.Het onderzoek ter terechtzitting
4.De beoordeling van de vordering
5.De toegepaste wettelijke bepalingen
6.De beslissing
€ 3.050,00 (zegge: drieduizendvijftig euro).
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij mensenhandel. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat. Dit voordeel werd door de officier van justitie geschat op € 3.325,-. De zittingen vonden plaats op 28 mei en 11 juni 2019, waarbij de veroordeelde aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.H. Hogeman.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de seksuele uitbuiting van vier vrouwen in de periode van 15 juni 2016 tot en met 14 mei 2018. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de opbrengsten die de vrouwen genereerden en de kosten die de veroordeelde maakte. De rechtbank concludeerde dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 3.050,- bedroeg, en legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
De rechtbank overwoog dat er geen aanleiding was om rekening te houden met de vorderingen van benadeelde partijen bij de vaststelling van de betalingsverplichting. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen, waarbij het bedrag van € 3.050,- werd vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel.