ECLI:NL:RBGEL:2019:2975

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
C/05/316150 / HA ZA 17-77 en C/05/324238 / HA ZA 17-394
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid onderwijsinstelling voor studievertraging door tekort aan stageplekken

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben drie studenten (hierna: [Eiser sub 1], [Eiser sub 2], [Eiser sub 3]) een rechtszaak aangespannen tegen de Stichting Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (hierna: de Han) en de Staat der Nederlanden. De studenten stellen dat zij schade hebben geleden door studievertraging als gevolg van een tekort aan stageplekken in de opleiding Medische Hulpverlening. De rechtbank heeft in haar vonnis van 3 juli 2019 geoordeeld dat de Han voldoende zorgplicht heeft betracht door de studenten tijdig te informeren over de risico's van studievertraging door het tekort aan stageplekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Han de studenten tijdens de open dagen, in brieven en tijdens studiestartgesprekken heeft gewezen op de onzekerheden die gepaard gaan met een nieuwe opleiding, waaronder het risico op studievertraging. De rechtbank concludeert dat de Han niet tekort is geschoten in haar zorgplicht en dat de vorderingen van [Eiser sub 3] niet kunnen worden toegewezen. De zaak van [Eiser sub 2] wordt verwezen naar de rol voor verdere behandeling van de schadevergoeding. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan in de vrijwaringszaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 3 juli 2019
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/316150 / HA ZA 17-77 van

1.[Eiser sub 1],

[woonplaats],
2.
[Eiser sub 2],
[woonplaats],
3.
[Eiser sub 3],
[woonplaats],
eisers,
advocaat mr. R.J.C. Bindels te Utrecht,
tegen
de stichting
STICHTING HOGESCHOOL VAN ARNHEM EN NIJMEGEN,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. J.M.H.W. Bindels te Arnhem,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/05/324238 / HA ZA 17-394 van
de stichting
STICHTING HOGESCHOOL VAN ARNHEM EN NIJMEGEN,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. J.M.H.W. Bindels te Arnhem,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. J. Bootsma te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [Eiser sub 1], [Eiser sub 2], [Eiser sub 3], de Han en de Staat genoemd worden. [Eiser sub 1], [Eiser sub 2] en [Eiser sub 3] zullen samen tevens worden aangeduid als de studenten.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 juli 2018
- de akte uitlating na tussenvonnis zijdens de Han met producties
- de akte indiening productie ten behoeve van enquête zijdens [Eiser sub 3]
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 6 februari 2019 waar [Eiser sub 3] en [Getuige 1] als getuigen zijn gehoord
- de conclusie na getuigenverhoor met een productie
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 juli 2018
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De verdere beoordeling

in de hoofdzaak

3.1.
In het tussenvonnis is de Han opgedragen te bewijzen dat zij [Eiser sub 3] tijdig, op een moment dat hij nog zonder vertraging kon starten met een alternatieve opleiding, zoals HBO-V, op de hoogte heeft gebracht van het risico op het bestaan van onvoldoende stageplekken voor de studenten aan de BMH-opleiding en van de mogelijke gevolgen daarvan voor het verloop en de studeerbaarheid van de studie.
3.2.
De Han heeft [Eiser sub 3] en [Getuige 1], in 2012 adjunct-directeur van de Han bij het instituut waaronder de BMH-opleiding viel, als getuigen doen horen en, bij haar akte uitlating na tussenvonnis en bij de conclusie na getuigenverhoor, nadere producties overgelegd. [Eiser sub 3] heeft in haar akte indienen productie ten behoeve van enquête producties overgelegd. Hij heeft afgezien van een tegenverhoor.
3.3.
[Eiser sub 3] heeft als getuige, voor zover hier van belang, als volgt verklaard:
Ik heb mij in mei 2012 ingeschreven voor de BMH-opleiding bij de HAN. Ik had kort daarvoor besloten dat ik die studie wilde gaan doen. Dit was naar aanleiding van een studiekeuzeonderzoek van maart 2012. Daaruit kwam naar voren dat medische hulpverlening iets voor mij zou zijn. Ik heb toen op de site van de HAN gekeken en zo mijn keuze gemaakt. Toen ik mij inschreef was mij niets bekend van problemen met stageplekken voor de BMH-opleiding. Bij mijn weten stond daar niets over op de site. Ik heb voor het eerst vernomen dat er problemen waren met stageplekken tijdens het studiestartgesprek met mevrouw [Getuige 1]. Dat was tijdens de introductieweek, eind augustus 2012. Ik heb bij mijn weten niet eerder een brief gekregen waarin melding werd gemaakt van problemen met stageplekken. Bij mijn weten heb ik de brief die genoemd is in r.o. 3.4 van het tussenvonnis niet ontvangen. De uitnodiging voor het studiestartgesprek heb ik kort daarvoor per mail ontvangen. Daarin stond ook verder niets over problemen met stageplekken. Ik heb nadat ik mij op de site had georiënteerd op een studie, voordat ik mij inschreef, niet meer op de site van de BMH-opleiding gekeken. Ik heb een mail ontvangen dat ik was ingeloot. Dat was eind juni of in juli, dat durf ik niet precies te zeggen. Ik heb ook nog een mail gekregen voorafgaand aan de introductieweek. Meerdere mails. Die gingen over hoe je je aan moest melden op de HAN-site en dat je een eigen HAN-account zou krijgen. Bij mijn weten was er verder geen noodzaak om nog op de site te kijken. Ik bedoel daarmee dat er geen reden was om op de informatiepagina van de BMH-opleiding te kijken. Als je inlogt op je HAN-account gaat dat via de algemene HAN-site. Je komt dan niet nog op specifieke informatiesites met betrekking tot de BMH-opleiding. Op die algemene site stond geen informatie over problemen met stageplekken. U houdt mij voor dat de brief van juni 2012 (r.o. 3.4 in het tussenvonnis) een brief lijkt te zijn die geschreven is tussen het moment van inschrijven en het moment waarop bekend werd gemaakt of de studenten waren ingeloot. Ik heb tussen het inschrijven en het moment dat ik hoorde dat ik was ingeloot geen brieven of mails gekregen. Ik denk wel dat ik via Studielink zelf een bevestigingsmail van aanmelding heb ontvangen. Ik ga er althans vanuit dat ik deze heb ontvangen.
Het kan kloppen dat ik het studiestartgesprek met mevrouw [Getuige 1] op 20 augustus 2012 heb gehad. Tijdens dat gesprek is wel gesproken over problemen met de BIG-registratie en met het vinden van stageplekken. Toen is gezegd dat die problemen met stageplekken er speelde voor de studenten die toen aan het derde jaar zouden beginnen en dat de verwachting was dat die problemen zouden zijn opgelost als ik zover zou zijn. De boodschap was dat ik mij daar geen zorgen over zou hoeven maken. Er is niet gesproken over de mogelijkheid dat ik studievertraging zou oplopen. Er is ook niet gesproken over alternatieve opleidingen.
Ik weet niet tot welk moment het mogelijk zou zijn geweest om nog een andere opleiding te kiezen.
[…] Ik ben niet naar de open dag geweest van de HAN. […]. Ik heb mij, behalve het lezen van de informatiefolder die op de HAN-site stond waarover ik eerder heb gesproken, niet verder ingelezen ter voorbereiding op de studie. Ik weet niet of ik nog een digitaal of hard-kopie introductiepakket heb ontvangen, naast de mails waarover ik al heb gesproken. Ik ben niet naar een algemene voorlichtingsbijeenkomst geweest in het kader van de studie. Ik heb niet met studenten gesproken die de opleiding al volgden voordat ik met de studie begon.
Tijdens de introductieweek heb ik niet van andere studenten gehoord dat er voor mij problemen zouden zijn met stageplekken. Alle studenten hadden dezelfde boodschap gekregen, namelijk dat het probleem tijdig opgelost zou zijn voor ons. Ik heb toen niet met derdejaars studenten gesproken. […]
3.4.
[Getuige 1], die in dienstbetrekking werkzaam is bij de Han, heeft, voor zover hier relevant, verklaard:
Ik was in 2012 adjunct-directeur bij het instituut Verpleegkundige Studies van de HAN. De BMH-opleiding viel onder dat instituut. Het klopt dat er in 2012 problemen waren met het vinden van stageplekken. Ik was daar ook van op de hoogte. Die problemen hielden in dat er niet genoeg stageplekken gevonden konden worden. Dat ging over de studenten die begin 2012 tweedejaars waren en die na de zomer naar het derde jaar zouden gaan. Voor de aankomende eerstejaars waren er geen problemen. We hadden het voor hen anders aangepakt met het instellen van een zorgstage. We gingen er wel van uit dat voor die nieuwe eerstejaars het risico nog wel bestond dat er gedurende hun studie problemen met stageplekken zouden zijn. Die risico’s bestonden met name voor hun derde en vierde jaar. We hebben dat risico gecommuniceerd met de studenten die in 2012 zouden beginnen. Dat hebben we al gedaan tijdens de voorlichting op de open dagen van de HAN. Alle studenten die zich hadden ingeschreven hebben een brief gekregen waarin dat stond. Dat is de brief die in het tussenvonnis is geciteerd onder r.o. 3.4. Dat was dus nog voordat bekend was welke studenten ingeloot waren. De studenten hebben ook nog een introductiepakket ontvangen met een brief. Dat pakket is per post gestuurd. In die brief werd gerefereerd naar die eerdere brief van juni 2012 die is aangehaald onder r.o. 3.4 van het tussenvonnis en werd aangekondigd dat er in augustus een startgesprek zou plaatsvinden. Ik weet niet zeker of in die brief ook nog eens melding is gedaan van de stageproblemen. Ik kan me dat niet herinneren. Ook tijdens de startgesprekken is daar aandacht voor geweest. Daarin is gesproken over de risico’s dat er geen voldoende stageplekken zouden zijn en ook over het risico dat het studievertraging zou kunnen opleveren. Ik herinner me dat ik in een aantal van die gesprekken zelfs heb gevraagd of de student daar met zijn ouders over heeft gesproken. Dat ging dan om dat risico van studievertraging. In dat gesprek kwam verder aan de orde dat het om een nieuwe opleiding ging en dat van de studenten een pioniersmentaliteit werd gevraagd. We hebben de studievertraging als een reëel risico genoemd, maar we hebben ook in positieve zin gezegd dat, ook naar aanleiding van ervaringen met andere studies, de problemen zich binnen een paar jaar zouden kunnen oplossen. We hebben het echt wel duidelijk als een reëel risico gezegd, anders zouden wij ook niet dit soort brieven hebben gestuurd. U houdt mij voor dat een getuige heeft verklaard dat de boodschap op hem zo was overgekomen dat wel gesproken is over de problemen, maar dat daarbij werd gezegd dat de problemen met de stageplekken zouden zijn opgelost op het moment dat die stageplekken voor hem van belang zouden zijn en dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. We hebben niet gezegd dat de problemen zouden zijn opgelost. We hebben alleen gezegd dat we hoopten dat de problemen zouden zijn opgelost en dat wij daar alles aan zouden doen om het op te lossen. In mijn beleving hebben we het risico wel serieus aan de orde gesteld. Dat blijkt ook, omdat er in ieder geval één student naar aanleiding van die gesprekken de opleiding niet is gestart. Het klopt dus niet dat de boodschap was dat het allemaal wel goed zou komen. Ik kan me wel goed voorstellen dat we de hoop hebben uitgesproken.
De brief van juni 2012 (r.o. 3.4 van het tussenvonnis) is per mail aan de studenten gestuurd. Dat is gebeurd via hetzelfde kanaal als alle andere berichten over inschrijving.
Een student die naar aanleiding van het startgesprek besloot de BMH-opleiding niet te volgen kon zich nog inschrijven voor een andere opleiding. Je kon je toen voor de HBO-V-opleiding nog inschrijven tot, als ik het mij goed herinner, 15 september 2012, maar in ieder geval nog tot begin september. Die inschrijfdatum gold voor alle nieuwe HBO-V-studenten. U toont mij productie 3 die door de HAN is overgelegd bij haar akte van 18 juli 2018. Ik heb deze schermafdrukken gezien. De pagina waarvan een schermafdruk is overgelegd als productie 3 is niet de homepage van de site van de BMH-opleiding. Als je bijvoorbeeld het rooster wil nakijken moet je wel, tenzij je een directe link hebt, via de homepage van de BMH-opleiding, maar niet via de als productie 3 overgelegde pagina.
U houdt mij voor dat in de akte van 18 juli 2018 staat dat productie 3 op de site stond in de periode van 28 juni 2012 tot 5 juli 2012. Dat zou goed kunnen. Het zou ook goed kunnen dat dat de eerste keer was dat op die site melding werd gemaakt van de mogelijkheid van studievertraging. Ik weet niet of dat er ook eerder op heeft gestaan. […]
Het klopt dat er ook ouderavonden zijn georganiseerd waarin melding werd gemaakt van het risico van studievertraging. Die avonden werden georganiseerd na aanvang van de opleiding en waren bestemd voor de ouders van de studenten […]. We hebben niet direct na het studiestartgesprek nog in een aparte mail de studenten gewezen over het risico van studievertraging. We waren wel heel transparant over de problemen met de stageplekken. In de nieuwsbrieven werd verteld hoeveel stageplekken er gevonden waren en hoeveel er nog tekort waren. Dat werd vermeld in nieuwsbrieven die bestemd waren voor die studenten voor wie het vinden van een stageplekken actueel was. Dat werd dus nog niet aan de eerstejaarsstudenten gestuurd. Aan de lichting 2012 werden dergelijke nieuwsbrieven pas een aantal jaar later verstuurd. […] Ik heb de heer [Eiser sub 3], naast de brief van juni 2012, tot 15 september 2012 geen ander direct bericht gestuurd waarin melding werd gemaakt van het risico op vertraging. […]
3.5.
In de door [Getuige 1] genoemde brief van juni 2012, zoals aangehaald in r.o. 3.4. van het tussenvonnis (verder: de brief van juni 2012), staat onder meer:
Wellicht heb je de Open Dag van de HAN bijgewoond alvorens je de keuze maakte voor de opleiding Medisch Hulpverlener. Tijdens de Open Dag hebben we onder andere uitleg gegeven over de inhoud van de opleiding. Omdat het gaat om een opleiding die pas twee jaar bestaat hebben we ook aangegeven dat er een aantal onzekerheden is, passend bij een startende opleiding. Reeds twee jaargroepen studenten volgen ondertussen met veel enthousiasme de opleiding. Een onzekere factor is momenteel het aantal beschikbare stageplaatsen. Dat is op dit moment nog onvoldoende maar daar werken wij samen met het werkveld hard aan en gelukkig komen er wekelijks stageplaatsen bij. Op zich is het gebrek aan stageplaatsen een normaal verschijnsel bij een beginnende opleiding omdat het werkveld, dat uitdrukkelijk om deze opleiding heeft gevraagd, desondanks toch nog moet wennen aan professionals die op een andere manier worden opgeleid dan voorheen. Meestal lost dit zich binnen een paar jaar vanzelf op. Maar wij vinden het belangrijk om je dit nogmaals onder de aandacht te brengen. Daarnaast wordt er samen met het Ministerie ook nog druk gewerkt aan de wettelijke inbedding (BIG wet) die met name voor de ambulancedienst van wezenlijk belang is. Wij zullen degenen die zijn ingeloot hierover uitgebreid informeren in een studiestartgesprek, aan het begin van het studiejaar op maandag 20 augustus of dinsdag 21 augustus; dat is in de week van de introductie. De ingelote studenten ontvangen hierover nog nadere informatie in het informatiepakket. Mocht je naar aanleiding van deze brief vragen hebben die niet kunnen wachten tot 20 augustus dan kun je telefonisch contact opnemen: […]
3.6.
De in het verhoor van [Getuige 1] genoemde productie 3 is een schermafdruk van een webpagina die, zoals de Han onweersproken stelt, in de periode 28 juni 2012 tot 5 juli 2012 op site van de Han te zien was, waarop onder de kop “Medische Hulpverlening Hoe ziet de hoofdfase van de voltijdopleiding Medische Hulpverlening eruit” onder meer het volgende staat:
“Het UMC St Radboud levert onder meer vakdocenten en stageplaatsen, al zijn er op dit moment nog onvoldoende stageplaatsen. Belangrijkste reden daarvoor is dat het om een nieuwe opleiding gaat die nog niet is ondergebracht in de Wet BIG. Het werkveld moet meer ervaring met de opleiding krijgen: er zijn nog geen afgestudeerden en hierdoor is het voor het werkveld nog onvoldoende duidelijk wat de medisch hulpverlener gaat betekenen in de zorg en hoe deze past binnen de bestaande teams. Door het ontbreken van een stagegarantie kan het zijn dat je vertraging oploopt in je studie. Voor meer informatie hierover kun je contact opnemen met de opleiding voor een persoonlijk gesprek. Dit kun je regelen via HAN Voorlichtingscentrum, telefoon: […]”
3.7.
Vanaf 5 juli 2012 tot 6 februari 2014 stond, zoals de Han opnieuw onweersproken stelt, op die internetpagina het volgende:
De bacheloropleiding Medische Hulpverlening bestaat pas 2 jaar. Dit gaat (zoals bij iedere startende opleiding) gepaard met een aantal onzekerheden. In dit geval is dat vooral het nog ontbreken van een wettelijke registratie van het beroep Medische hulpverlener, welke op dit moment nog van invloed is op het aantal beschikbare stageplaatsen. Reeds 2 jaargroepen studenten volgen intussen met veel enthousiasme de opleiding. Het aantal stageplaatsen is momenteel nog onvoldoende. We werken er samen met het werkveld (onder meer ziekenhuizen en ambulancediensten) hard aan en gelukkig komen er wekelijks stageplaatsen bij. Op zich is het gebrek aan stageplaatsen een normaal verschijnsel bij een beginnende opleiding omdat het werkveld, dat uitdrukkelijk om deze opleiding heeft gevraagd, desondanks toch nog moet wennen aan professionals die op een andere manier worden opgeleid dan voorheen. Meestal lost dit zich binnen een paar jaar vanzelf op. De nog niet gerealiseerde wettelijke inbedding van het beroep Medische hulpverlener is in dit geval een cruciale factor. Deze registratie (volgens de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg, BIG) gebeurt door het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS). Met name voor de ambulancedienst is zo ‘n registratie van wezenlijk belang. We doen er samen met mensen uit de beroepspraktijk alles aan om die registratie door VWS gedaan te krijgen. Als die registratie rond is, gaan we ervan uit dat het aanbod van stageplaatsen voldoende zal zijn.
Alle zittende en de voor het komende studiejaar aangemelde studenten hebben we door een brief en (indien wenselijk) persoonlijk gesprek geïnformeerd over deze stand van zaken.
Door het ontbreken van een stagegarantie kan het zijn dat je vertraging oploopt in je studie. Voor meer informatie hierover kun je contact opnemen met de opleiding voor een persoonlijk gesprek. Dit kun je regelen via HAN VoorlichtingsCentrum,
3.8.
De Han heeft een rooster overgelegd van de startgesprekken die [Getuige 1] heeft gevoerd met aankomende studenten. Daarin staat dat het gesprek van [Eiser sub 3] met [Getuige 1] gepland stond op 20 augustus 2012 om 14:00 uur.
3.9.
De Han heeft een brief overgelegd gedateerd ‘juli 2012’ (verder: de brief van juli 2012), waarvan zij onbetwist stelt dat die in het door [Getuige 1] genoemde informatiepakket heeft gezeten, waarin, voor zover hier relevant, staat:
Namens de directie van het Instituut Verpleegkundige Studies en het docententeam van de
Medische Hulpverlening heten we je van harte welkom op onze opleiding. Het doet ons een groot genoegen dat jij hebt gekozen én bent ingeloot voor de opleiding Medische Hulpverlening. […] In dit pakket vind je de nodige informatie voor een goede start bij de HAN, o.a. de boekenlijst en
over de introductie.
Introductie
We gaan ervan uit dat je al het een en ander over deze opleiding te weten bent gekomen o.a. via onze website en een Open Dag. Je hebt in juli ook al via de mail een brief van ons ontvangen waarin we je attent maakten op de onzekerheden, passend bij een startende opleiding. We menen dat jullie over een pioniersmentaliteit moeten beschikken.
In diezelfde brief kondigden we aan dat er nog een studiestartgesprek gepland wordt voor jullie op 20 of 21 augustus. In dat gesprek willen we met ieder van jullie persoonlijk nog een aantal zaken doornemen. Je zult ongetwijfeld ook nog de nodige vragen hebben. Die gaan we hopelijk allemaal beantwoorden als je hier op de HAN gaat starten. We verwachten je op maandag 20 augustus om 9.00 uur op de locatie Bisschop Hamerhuis, lokaal […] voor een introductiecollege.
De Han heeft daarbij onbetwist aangevoerd dat daar waar staat “Je hebt in juli ook al via de mail een brief van ons ontvangen” is bedoeld “Je hebt in juni ook al via de mail een brief van ons ontvangen”.
3.10.
De rechtbank overweegt dat uit de voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat de Han de aankomende studenten op de volgende wijze heeft geïnformeerd over de problemen met de stageplekken.
1. Tijdens de open dag van de BMH-opleiding heeft de Han medegedeeld dat er problemen waren met het vinden van genoeg stageplaatsen en dat dit mogelijk studievertraging met zich kan brengen.
2. De brief van juni 2012 is naar de ingeschreven studenten gestuurd. Daarin is verwezen naar de open dag en opgemerkt dat toen is gezegd dat er een aantal onzekerheden bestaat passend bij een nieuwe opleiding. Voorts wordt daarin vermeld dat op dat moment het aantal beschikbare stageplekken een onzekerheid is, dat daaraan wordt gewerkt en dat het zich meestal binnen een paar jaar weer oplost, maar dat de schrijvers het toch belangrijk vinden dit onder de aandacht te brengen. Geschreven wordt dat dit tijdens de studiestartgesprekken nader aan de orde zou komen en dat indien er nog vragen bestaan telefonisch contact kan worden opgenomen.
3. Vanaf 28 juni 2012 is op de site van de BMH-opleiding een bericht geplaatst, waarin staat dat er problemen zijn met het vinden van genoeg stageplaatsen en dat dit mogelijk studievertraging met zich kan brengen, en waarin een persoonlijk gesprek wordt aangeboden indien meer informatie wordt gewenst.
4. In juli 2012 is aan de studenten die waren ingeloot voor de BMH-opleiding een introductiepakket gestuurd, met daarin, naast de boekenlijst en informatie over de introductie, de brief van juli 2012. Daarin staat dat de Han er van uit gaat dat de ingelote studenten reeds kennis over de studie hebben verworven op de open dag en via de website. Er wordt verder gewezen op een in ‘juli 2012’ verzonden brief, waarmee werd bedoeld de brief van juni 2012, waarin, aldus de opstellers van de brief van juli 2012, ze de ingeschreven studenten eerder al “attent maakten op de onzekerheden, passend bij een startende opleiding”. Er staat verder dat de schrijvers menen “dat jullie over een pioniersmentaliteit moeten beschikken”.
5. In augustus 2012 hebben er studiestartgesprekken plaatsgevonden met de aankomende studenten, waarin de stageplaatsenproblematiek is besproken.
6. Na de start van de opleiding hebben er ouderavonden plaatsgevonden waarin is gewezen op het risico van studievertraging.
Dat deze informatie is gegeven blijkt uit de verklaring van [Getuige 1] en de overgelegde brieven. De gegeven informatie en wijze van informeren als genoemd onder 1., 3., 4., 5. en 6. is door [Eiser sub 3] niet betwist. Ten aanzien van de onder 2. genoemde brief heeft [Eiser sub 3] weliswaar verklaard dat hij die brief bij zijn weten niet heeft ontvangen, maar hij verklaart ook dat hij meerdere mails heeft ontvangen vóór aanvang van zijn studie. [Eiser sub 3] heeft daarbij niet betwist dat de brief van juni 2012 per mail aan alle studenten is gestuurd via hetzelfde kanaal als alle andere berichten over inschrijving, die hij dus kennelijk wel heeft ontvangen. Ten aanzien van het studiestartgesprek kan op basis van de verklaringen van [Getuige 1] en [Eiser sub 3] worden aangenomen dat daarbij zijdens de Han de hoop is uitgesproken dat de stageplekproblemen voordat [Eiser sub 3] in het derde leerjaar zou komen, waarin die problemen relevant waren, zouden zijn verholpen. Dat er in die zin garanties zijn gegeven blijkt echter nergens uit en dit wordt ook weerlegt door de eerder verstrekte informatie én door de verklaring van [Getuige 1]. Dat de hoop bestaat dat de problemen zijn opgelost impliceert dat er nog steeds een risico bestaat dat dit niet het geval is. [Getuige 1] en [Eiser sub 3] verklaren verschillend over het punt of tijdens het gesprek ook het risico op studievertraging expliciet is besproken, maar de rechtbank acht, nu dit zozeer in de lijn ligt met de eerdere, hiervoor aangehaalde stukken en informatie, de verklaring van [Getuige 1] dat dit wel mede onderwerp van gesprek is geweest aannemelijk.
3.11.
[Getuige 1] verklaart verder dat in ieder geval tot begin september, dus nog na het studiestartgesprek, zonder meer overgestapt kon worden naar de HBO-V opleiding en dat dit ook in ieder geval door één studente is gedaan. Dit is verder ook geen punt van geschil.
3.12.
De rechtbank is van oordeel dat de Han met voornoemde informatieverstrekking voldoende heeft voldaan aan haar, in dit verband op grond van haar zorgplicht geboden, verplichting de studenten van het studiejaar van [Eiser sub 3] te informeren. Zij heeft de aankomende BMH-studenten, waaronder [Eiser sub 3], vóór aanvang van hun studie in voldoende mate op de hoogte gebracht van het risico op het bestaan van onvoldoende stageplekken voor de studenten aan de BMH-opleiding en van de mogelijke gevolgen daarvan voor het verloop en de studeerbaarheid van de studie. Dit is gedaan op een moment dat zij nog zonder vertraging konden starten met een alternatieve opleiding, zoals HBO-V.
Dat zij daarbij de hoop en zelfs de verwachtging heeft uitgesproken dat dit risico zich niet zou verwezenlijken doet daar niet aan af. Dat zij die hoop niet mocht hebben of uiten is niet aangevoerd. De gegeven informatie wijst de studenten op het bestaan van een zeker risico dat het de Han niet tijdig lukt om in de voor de aankomende studenten relevante periode voldoende stageplekken te verwezenlijken en dat dit gevolgen voor het studieverloop kan hebben. Er is daarbij duidelijk de mogelijkheid geboden om via een informatienummer of in een persoonlijk gesprek daar nader over te worden geïnformeerd. Die mogelijkheid bestond ook nog tijdens het studiestartgesprek. Dat [Eiser sub 3] mogelijk minder goed geïnformeerd was dan andere studenten van de BMH-opleiding, doordat hij geen open dag heeft gevolgd, onvoldoende acht heeft geslagen op de hem verstuurde brieven en/of ondanks die brieven van juni en juli 2012 geen nadere informatie over de stageproblematiek heeft ingewonnen op de website, bij het informatienummer, in een aangeboden persoonlijk gesprek of tijdens het startgesprek, kan de Han niet worden aangerekend.
3.13.
Het vorenstaande betekent, zoals overwogen in r.o. 5.16 van het tussenvonnis, dat de Han jegens [Eiser sub 3] niet is tekortgeschoten in haar verplichtingen in haar zorgplicht en dat zij dus ook niet aansprakelijk is voor de schade die [Eiser sub 3] stelt te hebben geleden als gevolg van studievertraging. De vorderingen van [Eiser sub 3] kunnen dan ook niet worden toegewezen.
3.14.
Zoals voorts overwogen in het tussenvonnis, komt thans de hoogte van de door [Eiser sub 2] geleden schade aan de orde. De zaak zal worden verwezen naar de rol zodat [Eiser sub 2] zich over de hoogte daarvan en, in dat verband, over de vraag welke studievertraging hij heeft opgelopen nader kan uitlaten, een en ander zoals overwogen in r.o. 5.20 van het tussenvonnis. De Han kan daarop vervolgens bij akte reageren. Zoals eveneens in het tussenvonnis overwogen wordt [Eiser sub 2] en de Han daarbij in overweging gegeven om, nu met betrekking tot [Eiser sub 2] duidelijkheid bestaat over de aansprakelijkheid van de Han, over de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding onderling een regeling te treffen.
3.15.
Iedere verder beslissing zal worden aangehouden.
in de vrijwaringszaak
3.16.
In afwachting van de verdere beslissingen in de hoofdzaak wordt iedere verder beslissing aangehouden. Om de vrijwaringszaak en de hoofdzaak bij elkaar te houden wordt de zaak verwezen naar de rol van dezelfde datum als de hoofdzaak.

4.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
4.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
31 juli 2019voor het nemen van een akte door de studenten over hetgeen is vermeld onder 3.14, waarna de wederpartij op de rol van 4 weken daarna een antwoordakte kan nemen,
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de zaak in vrijwaring
4.3.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van
31 juli 2019,
4.4.
houdt iedere verdere beslissing in deze vrijwaringszaak aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2019.