ECLI:NL:RBGEL:2019:2984

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
NL18.18359
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.F.R. van Heemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming en verrekening in faillissement met toepassing van Duits recht

In deze zaak vordert de curator van de failliete onderneming Nieburg Kuchen GmbH nakoming van een betalingsverplichting van € 32.786,63 van de verweerster, een B.V. die keukens verkoopt en monteert. De verweerster heeft een tegenvordering ingesteld, waarin zij stelt dat de geleverde keukens gebreken vertoonden, waardoor zij schade heeft geleden. De rechtbank Gelderland heeft de bevoegdheid om te oordelen op basis van de forumkeuze in de Algemene Voorwaarden van Nieburg, waarin Duits recht van toepassing is verklaard. De rechtbank heeft de feiten en het verloop van de procedure vastgesteld, inclusief de relevante documenten en de mondelinge behandeling die op 29 januari 2019 heeft plaatsgevonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de curator een vordering heeft op de verweerster, maar dat de verweerster ook een tegenvordering heeft die mogelijk kan worden verrekend. De rechtbank heeft de juridische aspecten van de vordering en tegenvordering beoordeeld, met inachtneming van de Duitse wetgeving, met name de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek (BGB) en het Handelswetboek (HGB). De rechtbank heeft voorlopige oordelen geveld over de klachtplicht, de mogelijkheid tot verrekening en de gevolgen van het faillissement voor de vorderingen van de verweerster.

De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de juridische en feitelijke stellingen, en heeft iedere verdere beslissing aangehouden. De uitspraak is gedaan op 17 mei 2019 door mr. H.F.R. van Heemstra.

Uitspraak

vonnis

_________________________________________________________________ _

RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer: NL18.18359
Vonnis van 17 mei 2019
in de zaak van
[naam curator] (CURATOR NIEBURG KUCHEN GMBH),
[woonplaats]
eiser van de vordering,
verweerder op de tegenvordering,
hierna te noemen: de curator,
advocaat mr. A. den Hertog,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam] B.V.,
[vestigingsplaats],
verweerster op de vordering,
eiseres van de tegenvordering,
hierna te noemen: [Verweerster],
advocaat mr. M. Blok te Ede Gld.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de procesinleiding
- het verweerschrift met een tegenvordering
- het verweerschrift op de tegenvordering
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 29 januari 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Nieburg Kuchen GmbH (hierna: Nieburg) is fabrikant van keukens. Bij vonnis van 31 maart 2017 is Nieburg door het Ambtsgericht Bielefeld failliet verklaard, met benoeming van de curator als curator.
2.2.
[Verweerster] exploiteert een onderneming die zich bezig houdt met de verkoop en montage van keukens. In dit verband verkocht [Verweerster] ook keukens afkomstig van Nieburg. In de periode tussen 20 september 2016 en 11 september 2017 heeft [Verweerster] meerdere bestellingen geplaatst bij Nieburg met betrekking tot de levering van (onderdelen van) keukens, voor een totaal bedrag van € 32.786,63. De betreffende facturen zijn door [Verweerster] niet betaald.
2.3.
Op de verkoop van de keukens door Nieburg aan [Verweerster] zijn de algemene voorwaarden van Nieburg van toepassing (hierna: de Algemene Voorwaarden).

3.Het geschil

de vordering

3.1.
De curator vordert nakoming, hetgeen neerkomt op betaling door [Verweerster] van € 32.786,63, vermeerderd met rente en kosten.
de tegenvordering
3.2.
[Verweerster] vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat [Verweerster] schade heeft geleden gelijk aan de vordering van de curator en dat zij die schade met de vordering van de curator mag verrekenen, met veroordeling van de curator in de kosten.
3.3.
[Verweerster] legt aan haar tegenvordering ten grondslag dat de door Nieburg geleverde keukens gebreken vertonen, als gevolg waarvan zij schade heeft geleden.

4.De beoordeling

De bevoegdheid

4.1.
De rechtbank is bevoegd op grond van de forumkeuze van partijen, zoals die blijkt uit de Algemene Voorwaarden.
Het toepasselijk recht
4.2.
De Algemene Voorwaarden verklaren Duits recht van toepassing op de tussen partijen gesloten overeenkomsten, met uitsluiting van het Weens Koopverdrag.
De vordering en de tegenvordering
4.3.
De juistheid van de door Nieburg aan [Verweerster] gestuurde facturen wordt door [Verweerster] niet betwist. [Verweerster] stelt echter dat de door Nieburg geleverde keukens gebreken vertoonden, als gevolg waarvan [Verweerster] schade heeft geleden voor een bedrag van € 44.727,64. Dit bedrag mag [Verweerster] met de vordering van de curator verrekenen.
4.4.
In het bijzonder zouden er volgens [Verweerster] gebreken zijn geweest bij de volgende projecten:
a. [project 1]: de geleverde fronten zijn niet overeenkomstig de bestelling geleverd;
b. [project 2]: de dikkanten van de kasten laten los;
c. [project 3]: de randen bij de onderbouw laten los;
d. [project 4]: de randen rondom de keukenkasten verliezen glans
e. [project 5]: de dikkanten bij de lades laten los;
f. [project 6]: Nieburg heeft een incomplete keuken geleverd;
g. [project 7]: de geleverde fronten hebben niet de juiste maat;
h. [project 8]: de rugwand van het kookeiland ontbreekt en onderdelen zijn beschadigd geleverd;
i. [project 9]: de dikkanten laten los;
j. [project 10]: de deur van de vaatwasser ontbreekt en onderdelen zijn beschadigd geleverd;
k. [project 11]: de geleverde fronten zijn niet overeenkomstig bestelling geleverd;
l. [project 12]: de fronten zijn niet afgewerkt overeenkomstig de bestelling.
4.5.
Het verweer van de curator op de tegenvordering, komt neer op het volgende:
1. [Verweerster] heeft niet tijdig en niet op de juiste wijze over de gestelde gebreken geklaagd;
2. Verrekening zoals door [Verweerster] verlangd is in de Algemene Voorwaarden uitgesloten;
3. De aanspraken op enige garantie zijn vervallen doordat [Verweerster] de gestelde gebreken zelf heeft verholpen of laten verhelpen, zonder de op grond van de Algemene Voorwaarden vereiste toestemming van Nieburg;
4. [Verweerster] had haar tegenvordering ter verificatie moeten indienen bij de curator en zij kan niet direct tegen de curator procederen;
5. De curator betwist dat Nieburg tekort is geschoten;
6. De curator betwist dat [Verweerster] schade heeft geleden als gevolg van enige tekortkoming van Nieburg;
7. Een deel van de vorderingen is verjaard.
4.6.
Ten aanzien van de juridische duiding van het een en ander naar Duits recht, hebben partijen hun standpunten zeer summier toegelicht. De rechtbank heeft de rechtsgronden met betrekking tot de door partijen ingenomen feitelijke stellingen aangevuld, maar deze rechtsgronden hebben vooralsnog geen of nauwelijks onderdeel uitgemaakt van het partijdebat. De rechtbank ziet daarom aanleiding om hetgeen zij zal overwegen ten aanzien van het Duitse recht te bestempelen als een voorlopig oordeel.
Ad 1 Klachtplicht
4.7.
Artikel 7 lid 1 van de Algemene Voorwaarden bepaalt het volgende:
“Om reclamaties te kunnen claimen, dient de besteller, te hebben voldaan aan zijn onderzoeks- en reclamatieverplichtingen volgens § 377 Duits handelswetboek. Hij dient met name de geleverde goederen te hebben gecontroleerd bij ontvangst en ons onmiddellijk na het ontvangen van de goederen schriftelijk te hebben geïnformeerd over duidelijke gebreken en gebreken die bij een dergelijke controle herkenbaar waren. Verborgen gebreken dient de besteller onmiddellijk schriftelijk te melden nadat hij deze heeft vastgesteld. Als onmiddellijk gemeld geldt de melding wanneer deze binnen twee weken bij duidelijke gebreken en gebreken die bij een correcte controle herkenbaar waren na de levering resp. bij verborgen gebreken na de ontdekking daarvan worden gedaan, waarbij voor het aanhouden van de termijn het versturen van de klacht resp. het gebrek voldoende is. Indien besteller het verzuimt om de goederen correct te onderzoeken en/of de klacht te melden, is onze aansprakelijkheid voor het gebrek uitgesloten.”
4.8. § 377
Handelsgesetzbuch (HGB) luidt als volgt:
(1) Ist der Kauf für beide Teile ein Handelsgeschäft, so hat der Käufer die Ware unverzüglich nach der Ablieferung durch den Verkäufer, soweit dies nach ordnungsmäßigem Geschäftsgange tunlich ist, zu untersuchen und, wenn sich ein Mangel zeigt, dem Verkäufer unverzüglich Anzeige zu machen.
(2) Unterläßt der Käufer die Anzeige, so gilt die Ware als genehmigt, es sei denn, daß es sich um einen Mangel handelt, der bei der Untersuchung nicht erkennbar war.
(3) Zeigt sich später ein solcher Mangel, so muß die Anzeige unverzüglich nach der Entdeckung gemacht werden; anderenfalls gilt die Ware auch in Ansehung dieses Mangels als genehmigt.
(4) Zur Erhaltung der Rechte des Käufers genügt die rechtzeitige Absendung der Anzeige.
(5) Hat der Verkäufer den Mangel arglistig verschwiegen, so kann er sich auf diese Vorschriften nicht berufen.
4.9.
[Verweerster] heeft aangegeven dat de gebruikelijk wijze waarop zij met Nieburg samenwerkte was dat gebreken mondeling (via de telefoon) werden doorgegeven aan [medewerkster Nieburg], werkneemster van Nieburg. Zij zorgde vervolgens voor de afhandeling van de klacht. In dit verband heeft [Verweerster] ook gesteld dat zij met betrekking tot de in punt 4.4 genoemde projecten steeds tijdig, mondeling bij [medewerkster Nieburg] heeft geklaagd.
4.10.
Voorts heeft [Verweerster] betoogd dat artikel 7 van de Algemene Voorwaarden ziet op de contractuele garantie. Dat het vereiste om schriftelijk te klagen geldt ten opzicht van de contractuele garantie, betekent volgens [Verweerster] niet dat dat schriftelijkheidsvereiste ook geldt ten aanzien van een beroep op de wettelijke remedies die de koper heeft in het geval de gekochte zaak gebreken vertoont. [Verweerster] heeft ter zitting verklaard dat zij zich niet beroept op de contractuele garantie maar op de wettelijke regeling.
4.11.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat naar Duits recht een contractuele garantie niet in de plaats komt van de regeling omtrent non-conformiteit (Mängelhaft, § 437 Bürgerlich Gesetzbuch (BGB)), maar naast de bepalingen omtrent non-conformiteit geldt. Dat betekent dat, ook al kan [Verweerster] zich niet op de contractuele garantie beroepen omdat zij niet aan een in dat verband overeengekomen voorwaarde heeft voldaan, zij nog steeds een beroep kan doen op de wettelijke regeling van § 437 BGB jo § 377 HGB. Deze regeling stelt geen eisen aan de vorm waarin een klacht dient te geschieden.
4.12.
Het voorgaande betekent dat onderzocht moet worden of [Verweerster] aan de voorwaarden heeft voldaan om schadevergoeding te vorderen op grond van § 437 lid 3 BGB. In deze procedure heeft het echter alleen zin om dat te onderzoeken, voor zover die vordering verrekend mag worden met de vorderingen van de curator.
Ad 2. Mag worden verrekend?
4.13.
de curator beroept zich in dit verband op artikel 3 lid 6 van de Algemene Voorwaarden, waarin het volgende staat:
“de besteller heeft alleen het recht om zijn facturen te verrekenen, wanneer zijn tegenclaims rechtsgeldig werden vastgesteld, onomstreden zijn of door ons werden erkend. […]”
4.14.
Daarnaast staan volgens de curator de bepalingen omtrent verrekening in de Insolvenzverordnung (§ 94 InsO e.v.) aan verrekening in de weg.
4.15.
Omtrent de mogelijkheid tot verrekening, oordeelt de rechtbank voorlopig als volgt. Naar Duits recht verliest een schuldeiser, die tevens schuldenaar is van de failliet, niet de bevoegdheid om de vordering te verrekenen, voor zover hij dat recht had op het moment van het intreden van het faillissement (§ 94 InsO). Voorwaarde is dat de vordering van de schuldeiser (hier [Verweerster]) op het moment van het faillissement opeisbaar was. Een tweede voorwaarde is dat verrekening niet op grond van de wet of overeenkomst is uitgesloten.
4.16.
Ten aanzien van vorderingen die zijn ontstaan nadat het faillissement is ingetreden, geldt dat deze niet kunnen worden verrekend met vorderingen van de failliet (Nieburg) die op het moment van het intreden van het faillissement opeisbaar waren (§ 96 lid 2 InsO).
4.17.
Vorderingen op de failliet die voor het intreden van het faillissement zijn ontstaan, maar pas daarna opeisbaar zijn geworden, kunnen verrekend worden met vorderingen van de failliet jegens de schuldeiser die voor het intreden van het faillissement zijn ontstaan, maar pas daarna opeisbaar zijn geworden, voor zover de vordering van de schuldeiser eerder opeisbaar is geworden dan de vordering van de failliet (§ 95 lid 1 InsO).
4.18.
Ten aanzien van vorderingen op de failliet die na het intreden van het faillissement zijn ontstaan, en die voortvloeien uit rechtshandelingen van de curator, geldt dat deze in beginsel kwalificeren als boedelschuld (
Masseverbindlichkeit). De regels die uit hoofde van § 94 InsO e.v. gelden ten aanzien van de verrekening van vorderingen, gelden niet voor boedelvorderingen. Deze kunnen in beginsel vrij verrekend worden.
4.19.
Ten aanzien van de vraag of artikel 3 van de Algemene Voorwaarden in dit geval aan verrekening in de weg staat, oordeelt de rechtbank voorlopig als volgt. Nu de vorderingen van [Verweerster] niet worden erkend en niet onomstreden zijn, komt het aan op de vraag of die vorderingen als ”rechtsgeldig vastgesteld” kunnen worden aangemerkt. Met de term “rechtsgeldig vastgesteld” wordt – zo is tussen partijen niet in discussie – bedoeld
in rechtevastgesteld.
4.20.
[Verweerster] heeft in dit verband aangevoerd dat de reconventionele vordering juist ertoe dient om haar vorderingen in rechte te laten vaststellen. De rechtbank – voorlopig oordelend – volgt [Verweerster] hierin, in die zin dat artikel 3 van de Algemene Voorwaarden niet in de weg staat aan de verrekening van vorderingen van [Verweerster] waarvan de verschuldigdheid in deze procedure komt vast te staan (een en ander voor zover wettelijk toegestaan).
4.21.
Voor zover de curator betoogt dat verrekening is uitgesloten op grond van § 96 lid 1 sub 3 InsO jo. § 131 lid 1 sub 1 InsO, gaat dat betoog niet op. Dat ziet immers op rechtshandelingen die strekken tot het, met het faillissement in zicht, onverplicht stellen van zekerheden of het voldoen van niet-opeisbare vorderingen. Van dergelijke rechtshandelingen is hier geen sprake.
4.22.
Het voorgaande brengt mee dat de mate waarin de vorderingen van [Verweerster] kunnen worden verrekend, steeds afhankelijk is van wanneer de vorderingen over en weer zijn ontstaan, wanneer ze opeisbaar zijn geworden en of de vorderingen van [Verweerster] al dan niet als boedelvorderingen kunnen worden aangemerkt. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich hierover bij nadere akte uit te laten.
Ad 3. Mocht [Verweerster] de gebreken op eigen initiatief laten herstellen?
4.23.
de curator beroept zich op artikel 7 lid 7 van de Algemene Voorwaarden, dat luidt:
“Garantieclaims van de besteller komen te vervallen wanneer hij de producten zonder onze toestemming zelf of door derden probeert te repareren of aanpassen, indien het verhelpen van het gebrek hierdoor onmogelijk of onredelijk bemoeilijkt wordt.”
4.24.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat hier, evenals ten aanzien van de schriftelijke klachtplicht, geldt dat de voorwaarde voor de te verlenen contractuele garantie van artikel 7 lid 7 van de algemene voorwaarden niet geldt ten aanzien van een beroep op de regeling omtrent non-conformiteit van § 437 BGB. Voor zover [Verweerster] de gebreken door derden heeft laten herstellen zonder toestemming van de curator of Nieburg, kan hij geen beroep meer doen op de contractuele garantie, maar wel op § 437 BGB.
Ad 4. [Verweerster] had haar vordering ter verificatie moeten indienen
4.25.
Dit verweer van de curator gaat niet op. Voor zover de vorderingen zijn ontstaan voordat het faillissement is ingetreden, kunnen die vorderingen inderdaad ter verificatie worden ingediend maar dat laat de mogelijkheid tot verrekenen onverlet. De eventuele vorderingen van [Verweerster] die na het faillissement zijn ontstaan, zijn (voor zover het om boedelvorderingen gaat) niet in het faillissement verifieerbaar.
Ad 5., 6. En 7. De gebreken en schade worden betwist, verjaring
4.26.
De rechtbank zal hieronder de stellingen over en weer met betrekking tot de door [Verweerster] gestelde, en in punt 4.4 opgesomde gebreken, behandelen:
4.27.
a. [project 1]: [Verweerster] heeft gespecificeerd gesteld welk gebrek er aan de geleverde keuken zou hebben gekleefd, te weten het ontbreken van een v-groef in het front, het niet leveren van de bestelde vervangende onderdelen en de afwijkende maatvoering van de hoge kasten. Ten aanzien van de schade heeft [Verweerster] facturen overgelegd waaruit blijkt dat zij nieuwe onderdelen heeft besteld en de keuken opnieuw heeft laten schilderen in verband met het kleurverschil. Deze gespecificeerde, en met stukken onderbouwde opgave van de gebreken en de schade heeft de curator alleen in algemene bewoordingen betwist zodat hetgeen [Verweerster] in dit verband heeft gesteld, als onvoldoende gemotiveerd betwist vast is komen te staan.
4.28.
b. [project 2]: de gestelde gebreken in verband met [project 2] zijn door de curator niet betwist. Ten aanzien van de schade heeft [Verweerster] twee schadeposten opgevoerd. De eerste schadepost zie op toekomstige kosten die [Verweerster] zal moeten maken om onderdelen te vervangen en wordt door [Verweerster] geschat op € 9.500. Deze schatting is niet nader onderbouwd. Ten aanzien van dit onderdeel is de rechtbank van oordeel dat er op dit moment geen opeisbare schadevordering bestaat die voor verrekening vatbaar is. De tweede schadepost (ad € 7.891,87) ziet op aan [project 2] geleverde keukens die [Verweerster] heeft moeten vervangen. de curator heeft tegen de hoogte van deze schadepost geen verweer gevoerd, zodat deze vaststaat.
4.29.
c. [project 3], d. [project 4] en e. [project 5]: de curator heeft de gestelde gebreken en schade niet, althans niet gemotiveerd betwist maar beroept zich op verjaring uit hoofde van zowel de contractuele verjaringstermijn van artikel 7 lid 8 van de Algemene Voorwaarden, als de wettelijke verjaringstermijn van § 195 BGB.
4.30.
Ten aanzien van de contractuele verjaringstermijn geldt dat deze in de weg staat aan een beroep op de contractuele garantie maar niet aan een beroep op § 437 BGB. De verjaring van vorderingen uit hoofde van § 437 BGB is niet geregeld in § 195 BGB maar in § 438 BGB. In deze zaak is § 438 lid 1 sub 3 BGB van toepassing, zodat de verjaringstermijn twee jaren is. Ten aanzien van de aanvangsdatum van de verjaringstermijn heeft de curator verwezen naar de datum van de overeenkomst en [Verweerster], met verwijzing naar § 199 BGB, naar de datum van het bekend worden van het gebrek. Naar Duits recht is echter de datum van levering bepalend voor de aanvang van de verjaringstermijn (§ 438 lid 2 BGB). Nu de levering in 2013 heeft plaatsgevonden, zijn deze vorderingen verjaard. Nu niet gesteld of gebleken is dat er binnen de verjaringstermijn reeds een recht op verrekening bestond, staat, naar voorlopig oordeel van de rechtbank, de verjaringstermijn aan de verrekening in de weg (§ 215 BGB).
4.31.
f. [project 6], g. [project 7], i. [project 9] en l. [project 12]: de in dit verband gespecificeerde, en met stukken onderbouwde opgave van de gebreken en de schade heeft de curator niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist zodat hetgeen [Verweerster] in dit verband heeft gesteld, als onvoldoende gemotiveerd betwist is komen vast te staan.
4.32.
h. [project 8]: [Verweerster] stelt dat de door Nieburg geleverde fronten beschadigd waren en dat deze overgespoten moesten worden. de curator brengt daar tegenin dat uit de overgelegde correspondentie alleen blijkt dat de klant niet tevreden was maar niet dat dat het gevolg was van een gebrek. De rechtbank zal hieromtrent, voor zover vast komt te staan dat de hieruit voortvloeiende vorderingen verrekenbaar zijn, een bewijsopdracht geven aan [Verweerster].
4.33.
j. [project 10]: [Verweerster] stelt dat Nieburg heeft nagelaten voor de keuken van [project 10] een deur voor de vaatwasser deur te leveren, waardoor zij elders die deur moest bestellen. Dit had weer tot gevolg dat de gehele keuken opnieuw gespoten moest worden, in verband met de kleurverschillen. de curator betwist dat dit onderdeel niet is geleverd en wijst op een
Lieferscheinwaarop het onderdeel
“Front Geschirspuler”is afgestreept. De rechtbank zal hieromtrent, voor zover vast komt te staan dat de hieruit voortvloeiende vorderingen verrekenbaar zijn, een bewijsopdracht geven aan [Verweerster].
4.34.
k. [project 11]: de curator betwist de gestelde tekortkoming als zodanig niet, maar stelt dat hierover reeds een regeling is getroffen. Dit blijkt volgens de curator uit de creditnota met nummer 10004635. [Verweerster] heeft deze stelling van de curator niet, althans niet gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank als vaststaand aanneemt dat ten aanzien van deze gebreken reeds een regeling is getroffen. De in dit verband gestelde schade komt niet voor verrekening in aanmerking.
Samenvatting en (tussen)conclusie
4.35.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat feitelijk is komen vast te staan dat de curator een vordering heeft op [Verweerster] terzake onbetaalde facturen van € 32.786,63. Voorts is als onvoldoende gemotiveerd betwist komen vast te staan dat de geleverde keukens zoals hierboven in punt 4.4 onder a. tot en met g., i. en l. genoemde projecten gebreken hadden. Eveneens onvoldoende gemotiveerd betwist is dat [Verweerster] hierdoor schade heeft geleden, welke schade de rechtbank als volgt begroot (de naar voorlopig oordeel verjaarde posten staan cursief weergegeven):
a. [project 1]: € 5.370,15
b. [project 2]: € 7.891,87
c.
[project 3]: € 1.757.63
d.
[project 4]: € 1.946,26
e.
[project 5]: € 558,00
f. [project 6]: € 2.159,71
g. [project 7]: € 3.651,22
i. [project 9]: 3.224,77
l. [project 12]: 1.312,23
4.36.
De schadepost van € 9.500,00 terzake het project onder b. ([project 2]) en de gestelde schade ten aanzien van het project onder k. ([project 11]) zijn niet aannemelijk geworden en kunnen reeds daarom niet met de vordering van de curator worden verrekend.
4.37.
Ten aanzien van de projecten genoemd onder h. ([project 8]) en j. ([project 10]), is nadere bewijslevering aangewezen. Of daaraan wordt toegekomen, hangt echter in eerste instantie af van de vraag – naar Duits recht – of is voldaan aan de voorwaarden om op grond van § 437 lid 3 BGB schadevergoeding te vorderen en of deze vorderingen voor verrekening in aanmerking komen.
4.38.
Zoals eerder aangekondigd geldt hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van het Duitse recht als een voorlopig oordeel. Dit geldt voor de overwegingen omtrent de toepasselijkheid van § 437 BGB (Mangelhaft), de overwegingen ten aanzien van de verrekening en de overwegingen omtrent de verjaring. Daarbij gaat het dan in het bijzonder om de punten 4.7 tot en met 4.24 en 4.30. De partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich hierover bij nadere akte uit te laten, waarbij partijen een standpunt kunnen innemen ten aanzien van het recht en voorts hun feitelijke stellingen nader kunnen specificeren in het licht van het toepasselijke recht. In dat verband is met name relevant dat ten aanzien van de vorderingen over en weer wordt aangegeven wanneer ze zijn ontstaan, wanneer ze opeisbaar zijn geworden en of en zo ja, welke van de vorderingen van [Verweerster] als boedelvordering moeten worden aangemerkt.
4.39.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt de curator en [Verweerster] op uiterlijk vier weken na heden zich bij akte uit te laten overeenkomstig hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 4.38;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.R. van Heemstra en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2019.