ECLI:NL:RBGEL:2019:3136

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
C/05/332864 / HA ZA 18-11
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure inzake letselschade en benoeming van deskundigen

In deze zaak, die betrekking heeft op een schadestaatprocedure na een mishandeling, heeft de rechtbank Gelderland op 3 juli 2019 een vonnis gewezen. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. L. Bosch, heeft schadevergoeding gevorderd van de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.P. Boer. De procedure volgde op een eerder tussenvonnis van 21 november 2018, waarin de rechtbank had overwogen dat er meer inzicht nodig was in de medische situatie van de eiseres. De rechtbank heeft de eiseres opgedragen relevante medische informatie over te leggen en deskundigen te benoemen om de schade vast te stellen.

De gedaagde heeft bezwaar gemaakt tegen de benoeming van deskundigen en betoogd dat de eiseres in strijd met de goede procesorde nieuwe medische informatie heeft ingediend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van een onjuiste juridische of feitelijke grondslag en heeft het verzoek van de gedaagde tot heroverweging afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de deskundigen moeten worden benoemd om de klachten van de eiseres, die onder andere PTSS en cognitieve stoornissen omvatten, te onderzoeken.

De rechtbank heeft dr. E. Oosterhoff (neuroloog), dr. J.L.M. Schoutrop (psychiater) en drs. J.C. Bleeker (oogarts) benoemd als deskundigen. De kosten van hun onderzoeken zijn begroot op in totaal € 14.562,35, welke kosten voorlopig ten laste van de Rijkskas komen. De rechtbank heeft partijen erop gewezen dat zij wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundigen en dat verdere beslissingen in de zaak worden aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/332864 / HA ZA 18-11
Vonnis van 3 juli 2019
in de zaak van
[Eiser],
[woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. L. Bosch te Hoorn Nh,
tegen
[Gedaagde],
[woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. T.P. Boer te Arnhem.
Partijen zullen hierna [Eiser] en [Gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 november 2018 (hierna: het tussenvonnis)
- de akte van [Eiser] van 19 december 2018
- de akte van [Gedaagde] van 13 februari 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat, alvorens een oordeel te kunnen geven over de gestelde thans nog aanwezige klachten en de gestelde daaruit voortvloeiende schade en het causaal verband van die schade met de mishandeling, nader inzicht noodzakelijk is in de medische situatie van [Eiser]. Zij is dan ook opgedragen de relevante informatie over te leggen. Voorts is overwogen dat het voorshands nodig wordt geacht over de klachten van [Eiser] deskundigenberichten in te winnen.
2.2.
[Eiser] heeft bij akte recente medische informatie in het geding gebracht en ingestemd met de benoeming van deskundigen. [Gedaagde] heeft zich bij akte verzet tegen de benoeming van deskundigen. Hij heeft aangevoerd dat de rechtbank, in strijd met de eisen van een goede procesorde, [Eiser] ten onrechte in staat heeft gesteld om met nieuwe medische informatie te komen, nu zij deze informatie, aldus [Gedaagde], reeds in een eerder stadium had dienen over te leggen. [Gedaagde] stelt dat de rechtbank inzake hetgeen is overwogen over de bewijslast en het betalen van het voorschot van de te benoemen deskundigen op onjuiste wijze de genoemde jurisprudentie heeft toegepast. Hij verzoekt dan ook om een heroverweging en bij gebreke hiervan om het tussentijds toestaan van hoger beroep tegen het thans te wijzen vonnis. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
2.3.
De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008 ECLI:NL:HR:2008:BC2800). Van een eindbeslissing op onjuiste juridische of feitelijke grondslag is geen sprake. Daargelaten dat het verzoek van [Gedaagde] niet op voormelde criteria is gegrond heeft hij niet onderbouwd waarom sprake zou zijn van strijd met de eisen van een goede procesorde of van het op onjuiste wijze toepassen van jurisprudentie. Daarvan is ook overigens niet gebleken. Het verzoek tot heroverweging zal dan ook worden afgewezen en de rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis.
2.4.
Ten aanzien van het verzoek van [Gedaagde] om tussentijds hoger beroep toe te staan geldt het volgende. Bij de beoordeling van dit verzoek stelt de rechtbank voorop dat dit verzoek ertoe strekt een uitzondering te maken op de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde regel dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts is toegestaan tegelijk met dat tegen het eindvonnis. Uit de wetsgeschiedenis van voornoemde bepaling kan worden afgeleid dat het de bedoeling is om bij het toestaan van tussentijds hoger beroep terughoudendheid te betrachten en dat de beslissing daartoe afhankelijk is van de vraag of in het voorliggende geval sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan afwijking van de in genoemd artikel neergelegde hoofdregel doelmatiger is. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke bijzondere omstandigheden in deze zaak niet zijn gesteld of gebleken. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
2.5.
De door [Eiser] overgelegde recente medische informatie bestaat uit een brief met bijlagen van de huisarts en rapporten van de behandelend psycholoog en fysiotherapeut. Genoemde medici berichten, kort samengevat, dat [Eiser] thans onverminderd last heeft van, onder meer, haar oogkas, dubbelzien, duizeligheid, PTSS en cognitieve stoornissen, herbelevingen, vermoeidheid en nachtmerries. Bij deze stand van zaken acht de rechtbank het nodig om de in het tussenvonnis genoemde deskundigenberichten in te winnen. Dat [Gedaagde] zich tegen benoeming van deze deskundigen heeft verzet leidt niet tot een ander oordeel. [Gedaagde] heeft in dit verband slechts aangevoerd dat maar de vraag is of de juiste deskundigen worden benoemd en de vraag opgeworpen waarom juist deze deskundigen zijn voorgesteld. Het had echter op de weg van [Gedaagde] gelegen om te onderbouwen waarom benoeming van deze deskundigen niet aangewezen is en concrete bezwaren tegen de voorgestelde deskundigen te noemen, wat hij heeft nagelaten. De enkele stelling dat [Eiser], aldus [Gedaagde], ten tijde van de mishandeling al klachten had kan, wat daar ook van zij, het voorgaande niet anders maken. Het deskundigenbericht is er immers mede op gericht om vast te stellen welke klachten in verband staan met de mishandeling. De rechtbank zal dan ook overgaan tot benoeming van de hierna te noemen deskundigen.
2.6.
Ten aanzien van de te benoemen neuroloog heeft [Eiser] benoeming van een neuroloog van het Neuro-Orthopedisch Centrum te Bilthoven voorgesteld. Dr. Oosterhoff, als neuroloog verbonden aan het NOC, heeft desgevraagd verklaard bereid te zijn om als deskundige op te treden in deze zaak.
Ten aanzien van vaststelling van de door [Eiser] gestelde psychische klachten heeft de rechtbank in het tussenvonnis overwogen voorlopig van oordeel te zijn dat een psycholoog dient te worden benoemd. Mede gelet op de overgelegde medische informatie waaruit blijkt dat [Eiser] onder behandeling is van een psychiater acht de rechtbank een psychiater in dezen meer geschikt om als deskundige de voorliggende vragen te beantwoorden. [Eiser] heeft benoeming van prof. dr. [naam V] voorgesteld. Nu dr. [naam V] echter niet in staat was tijdig op het verzoek van de rechtbank te reageren heeft de rechtbank dr. J.L.M. Schoutrop benaderd. Dr. Schoutrop heeft desgevraagd verklaard bereid te zijn als deskundige op te treden. Ten aanzien van de te benoemen oogarts heeft [Eiser] een arts van het IOP Oogheelkundig Expertisebureau voorgesteld. Drs. J.C. Bleeker, als oogarts verbonden aan dit bureau, heeft desgevraagd verklaard bereid te zijn als deskundige op te treden in deze zaak. De genoemde deskundigen hebben allen verklaard vrij te staan van partijen en vanaf oktober 2019 te kunnen starten met het onderzoek. Tegen de door [Eiser] genoemde deskundigen heeft [Gedaagde] geen concrete bezwaren geuit.
2.7.
De rechtbank zal dan ook overgaan tot benoeming van dr. Oosterhoff, dr. Schoutrop en dr. Bleeker. Wat betreft de te hanteren vraagstelling heeft [Eiser] ingestemd met de door de rechtbank voorgestelde te hanteren IWMD-vraagstelling voor alle drie de deskundigen. [Gedaagde] heeft zich hiertegen niet verweerd. De vraagstelling zal dan ook worden aangehouden zoals in het tussenvonnis en hierna is opgenomen.
2.8.
Het voorschot op loon en kosten van het neurologisch onderzoek zal conform de opgave van dr. Oosterhoff worden begroot op € 7.308,40 inclusief btw. De kosten van het psychologisch onderzoek zijn door dr. Schoutrop begroot op € 4.247,10, inclusief btw. De kosten van het onderzoek door dr. Bleeker zijn begroot op € 3.006,85 inclusief btw.
2.9.
In het tussenvonnis is reeds beslist dat de rechtbank in de omstandigheden dat de aansprakelijkheid van [Gedaagde] voor de door de mishandeling veroorzaakte schade vast staat aanleiding ziet om te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundigen door [Gedaagde] moet worden gedeponeerd. Dat [Gedaagde] heeft aangevoerd dat de deskundigen juist bewijs moeten leveren ten gunste van [Eiser] en dat door deze gang van zaken ‘alles op zijn bordje komt’, leidt niet tot een ander oordeel. Nu [Gedaagde] in beginsel gehouden is de schade te vergoeden die [Eiser] als gevolg van het ongeval lijdt vallen daaronder immers ook de (redelijke) kosten ter vaststelling van schade, in beginsel ook wanneer uiteindelijk niet komt vast te staan dat schade is geleden. [Gedaagde] dient dan ook, in afwijking van de hoofdregel van artikel 195 Rv, met de betaling van het voorschot van de deskundigen te worden belast. Omdat [Gedaagde] met een toevoeging procedeert, zal hem echter geen voorschot worden opgelegd. Het benodigde voorschot, dat de rechtbank overeenkomstig de hierboven genoemde opgaven van de deskundigen, begroot op totaal € 14.562,35 inclusief btw, zal vooralsnog ten laste van ’s Rijks kas komen en voorlopig in debet worden gesteld ten behoeve van [Gedaagde]. Partijen moeten er rekening mee houden dat de rechtbank uiteindelijk op de voet van artikel 199 lid 3 en 237 Rv over de kosten van de procedure, waaronder begrepen de kosten van het deskundigenbericht, zal beslissen en dat deze kosten dan - in beginsel - voor rekening van de partij die in het ongelijk wordt gesteld zullen komen.
2.10.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundigen. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.11.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundigen doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
2.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
benoemt tot deskundigen:
1)
drs. E. Oosterhoff, neuroloog
[correspondentiegegevens]
telefoon: [nummer]
[e-mail]
2)
dr. J.L.M. Schoutrop, psychiater
[correspondentiegegevens]
telefoon: [nummer]
[e-mail]
3)
drs. J.C. Bleeker, oogarts
[correspondentiegegevens]
telefoon: [nummer]
[e-mail]
3.2.
beveelt een onderzoek door de genoemde deskundigen ter beantwoording, ieder van hen voor zich, van de volgende vragen:
1. DE SITUATIE MET DE MISHANDELING
Anamnese(Aanbeveling 2.2.4. RMSR)
a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?
.
Medische gegevens(Aanbeveling 2.2.6 RMSR)
b. Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van:
- de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied;
- de medische behandeling van het letsel van de onderzochte en het resultaat daarvan.
Medisch onderzoek(Aanbevelingen 2.2.5 en 2.2.7 RMSR)
c. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?
Consistentie(Aanbeveling 2.2.8 RMSR)
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?
e1. Kunt u vaststellen of de (subjectieve) klachten van onderzochte, aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend, en niet overdreven zijn?
Diagnose(Aanbeveling 2.2.15 RMSR)
f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?
Beperkingen(Aanbevelingen 2.2.17 en 2.2.18 RMSR)
g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit de mishandeling? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
Medische eindsituatie(Aanbeveling 2.2.14 RMSR)
h. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van de mishandeling mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
i. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
j. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
k. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 1g)?
2. DE SITUATIE ZONDER DE MISHANDELING
Meestal zal het niet mogelijk zijn om onderstaande vragen (met name de vragen 2c - 2e) met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat u aangeeft wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kunt antwoorden. (Aanbeveling 2.2.14 en 2.2.16 RMSR)
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor de mishandeling
a. Bestonden voor de mishandeling bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?
b. Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen (Aanbevelingen 2.2.17 en 2.2.18 RMSR) voor de mishandeling uit deze klachten en afwijkingen voortvloeiden en thans nog steeds uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien?
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder de mishandeling
c. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als de mishandeling de onderzochte niet was overkomen?
d. Zo ja (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?
e. Kunt u aangeven welke beperkingen (Aanbevelingen 2.2.17 en 2.2.18 RMSR) uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
f. Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde niet mishandeling-gerelateerde klachten en afwijkingen?
g. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
h. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
i. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 2e)?
3. OVERIG (Aanbeveling 2.2.11 RMSR)
a. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?
3.3.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundigen zal toezenden,
3.4.
bepaalt dat [Eiser] binnen twee weken na datum van dit vonnis
in 3-voud(kopieën van) de overige processtukken aan de rechtbank Gelderland, Team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem, civiele roladministratie, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem zal doen toekomen,
3.5.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundigen vast op het door de deskundigen begrote bedrag van totaal € 14.562,35 inclusief btw,
3.6.
verstaat dat de griffier van deze rechtbank dit bedrag ten laste van ’s Rijks kas aan de deskundigen betaalt en voorlopig in debet stelt van [Gedaagde],
3.7.
bepaalt dat de deskundigen allen
binnen vier weken na deze beschikkingmet partijen een afspraak moeten hebben gemaakt voor een datum en tijdstip waarop het onderzoek zal plaatsvinden en die datum aan de rechtbank moeten hebben doorgegeven, tenzij een dergelijke afspraak vanwege de aard van het onderzoek naar het oordeel van de deskundige niet nodig is,
3.8.
bepaalt dat indien een partij of de deskundige de aldus afgesproken datum voor het onderzoek wil(len) wijzigen, die partij of die deskundige daartoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek moet(en) doen aan de griffie van de rechtbank, met afschrift aan de andere betrokkenen,
3.9.
bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot ondergetekende rechter,
3.10.
bepaalt dat de deskundigen bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moeten stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat de deskundigen in het schriftelijk bericht moeten doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
3.11.
bepaalt dat de deskundigen allen een schriftelijk ondertekend conceptrapport zullen inleveren ter griffie van deze rechtbank
vóór 1 januari 2020,waarna schriftelijk nadere instructies van de rechtbank zullen volgen over de indiening van de definitieve rapporten en de declaraties van de deskundigen,
3.12.
verwijst de zaak naar de rolzitting van vier weken na de datum waarop alle definitieve rapporten ter griffie zijn ingeleverd voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [Eiser],
3.13.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2019.