15.5.Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen heeft verweerder in redelijkheid het maatwerkvoorschrift op de aangegeven geluidwaarden kunnen stellen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder voor de woning van [eiseres/belanghebbende] in de nachtperiode een waarde van 40 dB(A) op had moeten leggen, in plaats van 42 dB(A). Uit het geluidrapport van de omgevingsdienst blijkt immers dat daarmee voldaan wordt aan de binnenwaarde uit de Schrikkelcirculaire van 25 dB(A). Bovendien heeft verweerder bij het vaststellen van de geluidwaarden ook rekening gehouden en moeten houden met de belangen van Van Werven, zoals hiervoor door de rechtbank is overwogen.
De beroepsgronden van zowel Van Werven als [eiseres/belanghebbende] slagen niet.
16. Uit al het voorgaande volgt dat verweerder het maatwerkvoorschrift heeft mogen opleggen, zoals hij heeft gedaan.
Het beroep van [eiseres/belanghebbende] en Van Werven tegen het besluit van 19 september 2017 tot het opleggen van maatwerkvoorschriften is ongegrond.
17. Gelet op de wijze waarop verweerder de besluitvorming in deze zaken heeft ingericht, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van [eiseres/belanghebbende] en Van Werven. Voor [eiseres/belanghebbende] stelt de rechtbank de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.792 (2 x 1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 2 x 0,5 punt voor het verschijnen op de comparitie, en 0,5 punt voor de zienswijze op het StAB-rapport, met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Verder komen de door eiseres opgegeven reiskosten van € 19,32 voor vergoeding in aanmerking.
Voor Van Werven stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.816 (2 x 1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 2 x 0,5 punt voor het verschijnen op de comparitie, 0,5 punt voor de zienswijze op het StAB-rapport en 2 x 1 punt voor het verschijnen op de comparitie en ter zitting, met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).
De rechtbank bepaalt dat verweerder het door [eiseres/belanghebbende] en Van Werven betaalde griffierecht vergoedt.
- verklaart het beroep van Van Werven tegen het bestreden besluit van 14 maart 2017 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van [eiseres/belanghebbende] tegen het bestreden besluit van 14 maart 2017 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 14 maart 2017;
- verklaart het bezwaar van [eiseres/belanghebbende] tegen het primaire besluit van 8 december 2015 ongegrond;
- bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit van 14 maart 2017;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van [eiseres/belanghebbende] tot een bedrag van € 1.811,32;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van Van Werven tot een bedrag van € 2.816;
- bepaalt dat verweerder het door Van Werven betaalde griffierecht van € 333 vergoedt;
- bepaalt dat verweerder het door [eiseres/belanghebbende] betaalde griffierecht van € 168 vergoedt;
- verklaart het beroep van Van Werven en [eiseres/belanghebbende] tegen het besluit van 19 september 2017 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.S.T. Belt, voorzitter, mr. drs. J.H. van Breda en mr. J.J.W.P. van Gastel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 19 juli 2019
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.