In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland op 22 juli 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 33-jarige ex-militair, die werd beschuldigd van militaire aanranding in de periode van 20 maart 2013 tot en met 22 maart 2013, te of nabij Bergen Hohne en/of Münster Süd in Duitsland. De aanklacht was gebaseerd op de beschuldigingen van drie medemilitairen, die stelden dat zij tijdens een oefening in Duitsland door de verdachte waren bedreigd en aangerand. De militaire kamer heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Ondanks aanwijzingen van misstanden binnen de Luchtmobiele Brigade, was er te weinig concreet bewijs dat de verdachte betrokken was bij de ten laste gelegde feiten.
De militaire kamer heeft in haar overwegingen aangegeven dat de aangiften van de benadeelden elkaar in overwegende mate ondersteunen, maar dat er te veel inconsistenties en onwaarschijnlijkheden in de verklaringen van de aangevers zijn. Bovendien ontbrak forensisch-technisch bewijs dat de betrokkenheid van de verdachte kon bevestigen. De militaire kamer heeft geconcludeerd dat bij twijfel aan de schuld van de verdachte, deze vrijgesproken dient te worden. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, nu de verdachte is vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral in situaties waarin de beschuldigingen betrekking hebben op ernstige misdrijven binnen de krijgsmacht. De militaire kamer heeft ook opgemerkt dat gedragingen zoals beschreven in de tenlastelegging schadelijk zijn voor de betrokkenen en onacceptabel binnen de krijgsmacht, maar dat zonder overtuigend bewijs geen veroordeling kan plaatsvinden.