ECLI:NL:RBGEL:2019:3380

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
05/760022-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ex-militair wegens onvoldoende bewijs van militaire aanranding tijdens oefening in Duitsland

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland op 22 juli 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 33-jarige ex-militair, die werd beschuldigd van militaire aanranding in de periode van 20 maart 2013 tot en met 22 maart 2013, te of nabij Bergen Hohne en/of Münster Süd in Duitsland. De aanklacht was gebaseerd op de beschuldigingen van drie medemilitairen, die stelden dat zij tijdens een oefening in Duitsland door de verdachte waren bedreigd en aangerand. De militaire kamer heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Ondanks aanwijzingen van misstanden binnen de Luchtmobiele Brigade, was er te weinig concreet bewijs dat de verdachte betrokken was bij de ten laste gelegde feiten.

De militaire kamer heeft in haar overwegingen aangegeven dat de aangiften van de benadeelden elkaar in overwegende mate ondersteunen, maar dat er te veel inconsistenties en onwaarschijnlijkheden in de verklaringen van de aangevers zijn. Bovendien ontbrak forensisch-technisch bewijs dat de betrokkenheid van de verdachte kon bevestigen. De militaire kamer heeft geconcludeerd dat bij twijfel aan de schuld van de verdachte, deze vrijgesproken dient te worden. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, nu de verdachte is vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral in situaties waarin de beschuldigingen betrekking hebben op ernstige misdrijven binnen de krijgsmacht. De militaire kamer heeft ook opgemerkt dat gedragingen zoals beschreven in de tenlastelegging schadelijk zijn voor de betrokkenen en onacceptabel binnen de krijgsmacht, maar dat zonder overtuigend bewijs geen veroordeling kan plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760022-18
Datum uitspraak : 22 juli 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsvrouw: mr. F.F. Aarts, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 mei 2019,
10 mei 2019, 3 juli 2019 en 15 juli 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Door de verdediging is ter terechtzitting een preliminair verweer gevoerd met betrekking tot verjaring, welk verweer bij tussenbeslissing gedeeltelijk gegrond is verklaard. Het gevolg hiervan is dat de militaire kamer hetgeen is ten laste gelegd vóór 20 maart 2013 als verjaard heeft aangemerkt zodat het openbaar ministerie ten aanzien van die voorafgaande periode niet-ontvankelijk is. Om die reden wordt hieronder de ten laste gelegde periode vermeld zoals deze luidt na deze tussenbeslissing betreffende de verjaring.
Aan verdachte is, met inachtneming van het vorenstaande, ten laste gelegd dat:
hij als militair in of omstreeks de periode van 20 maart 2013 tot en met 22 maart 2013, te of nabij Bergen Hohne en/of Münster Süd (Duitsland), in elk geval in Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (de) solda(a)t(en) [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , die toen militair waren, althans die bij of ten behoeve van de
krijgsmacht werkzaam waren, feitelijk heeft/hebben bedreigd met geweld en/of feitelijk heeft/hebben aangerand door toen en daar opzettelijk die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] op de grond liggend tussen hem, verdachte, en zijn mededader(s) in te klemmen, althans vast te houden en/of (vervolgens) met ontbloot onderlichaam op het gezicht, althans hoofd van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] te gaan zitten.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangiften van [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] elkaar in overwegende mate ondersteunen. Die aangiften worden bovendien op belangrijke punten bevestigd door het rapport ”Risicoanalyse Integriteit” van de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (
verder: COID) van 9 april 2015 en de Tussenrapportage “Dossier Schaarsbergen, meldpunt, vervolgtraject” van de Commissie Sociaal Veilige Werkomgeving Defensie (
verder: de Commissie Giebels) van 16 maart 2018. Daarom kunnen de aangiften als juist worden gezien zodat de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent stellig en consistent de ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd, terwijl er sprake is van grote inconsistenties in en tussen de verklaringen van de drie aangevers. Bovendien worden in de aangiften situaties beschreven die feitelijk onjuist zijn of onmogelijk zo hebben kunnen plaatsvinden. Om deze redenen dienen de aangiften en verklaringen van aangevers als ongeloofwaardig terzijde te worden geschoven.
Beoordeling door de militaire kamer
Uit de inhoud van het dossier, en in het bijzonder de rapportages van de COID en de Commissie Giebels, komt een beeld naar voren dat zich inderdaad misstanden hebben voorgedaan op de Oranjekazerne in Schaarsbergen. Dat beeld sluit niet alleen aan bij de verklaringen van de drie aangevers, maar ook bij verklaringen van militairen die als verdachte dan wel als getuige zijn gehoord.
De militaire kamer merkt daarover op dat de in die rapportages beschreven, wellicht grappig bedoelde, gedragingen in werkelijkheid militaire en commune strafbare feiten betreffen, zoals mishandeling, militaire aanranding, bedreiging en belediging. Ook het klaarblijkelijk vaker voorkomende zogenaamde 3-man tillen levert een militair misdrijf op, zoals de militaire kamer al eerder heeft geoordeeld. Dergelijke gedragingen zijn schadelijk voor de getroffenen en zijn onacceptabel, zeker binnen de krijgsmacht.
Ten overvloede merkt de militaire kamer op dat verschillende van de beschreven gedragingen ook in strijd zijn met de Wet Militair Tuchtrecht.
Als strafrechter heeft de militaire kamer tot taak om te beoordelen of de verdachte ex-militair schuldig is aan de feiten zoals die zijn ten laste gelegd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting heeft de militaire kamer wel de overtuiging dat soortgelijke gedragingen als beschreven in de tenlastelegging daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Ook kan de militaire kamer niet uitsluiten dat de aangevers daarvan de dupe zijn geworden tijdens hun diensttijd bij de krijgsmacht.
Maar de militaire kamer heeft teveel twijfels of die gedragingen ook door deze verdachte zijn begaan in de ten laste gelegde periode. Immers, bij grondige bestudering van de inhoud van de bewijsmiddelen blijken er teveel onwaarschijnlijkheden en tegenstrijdigheden in en tussen alle verklaringen te bestaan, terwijl er geen forensisch-technisch bewijs is. Het is hierdoor onvoldoende duidelijk welke personen, waar en wanneer, wat precies hebben gedaan.
Door het lange tijdsverloop acht de militaire kamer dit alles overigens ook verklaarbaar.
Bij twijfel aan de schuld van de gedagvaarde verdachte aan het ten laste gelegde feit dient de strafrechter vrij te spreken. De militaire kamer zal verdachte dan ook vrijspreken van de gehele tenlastelegging.
Hierna zal de militaire kamer in het kort nader toelichten op grond van welke feiten en omstandigheden de genoemde twijfels aan de schuld van verdachte bestaan.
Militaire aanranding
De ten laste gelegde militaire aanranding ziet op het zogenoemde 3-man tillen. Bij 3-man tillen wordt - kort weergegeven - aan een militair gevraagd of hij mee wil doen aan een weddenschap, waarbij wordt voorgehouden dat een medemilitair drie man zou kunnen tillen. Het slachtoffer gaat vervolgens op zijn rug liggen en twee medemilitairen haken aan weerszijde hun armen en benen in de armen en benen van het slachtoffer. Een derde medemilitair gaat vervolgens met ontblote billen boven, in de buurt van of op het gezicht van het slachtoffer zitten of hangen. Dergelijk gedrag is strafbaar gesteld als militaire aanranding.
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] ontkennen allen dat zij aan dit 3-man tillen hebben meegedaan.
[benadeelde 1] heeft op 17 juni 2013 ten overstaan van de Commissie van Huishoudelijk Onderzoek (
verder: CvHO) aangegeven dat het geintje van het 3-man tillen ook bij hem was uitgehaald. Hij vond dat geintje toen niet zo erg omdat hij het wel kon hebben van degenen die het hadden gedaan (pag. 472).
[benadeelde 2] omschrijft in zijn verhoor ten overstaan van de CvHO het 3-man tillen als een grap die met hem uitgehaald is en dat hij er wel om kon lachen (pag. 479).
Naar aanleiding van de aangifte van [benadeelde 3] in 2017 werden [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , omdat zij toen zelf nog geen aangifte wilden doen, in de zomer van 2017 als getuigen gehoord. Op 11 december 2017 deed [benadeelde 1] alsnog aangifte, gevolgd door [benadeelde 2] , die op 13 januari 2018 alsnog aangifte deed.
Dit 3-man tillen zou volgens de beide aangevers hebben plaatsgevonden tijdens een oefening in Duitsland in maart 2013.
De militaire kamer overweegt dat de oefening in Duitsland, waar volgens [benadeelde 1] en [benadeelde 2] het 3-man tillen plaatsvond, volgens het dossier moet zijn gehouden in de week van maandag 18 tot en met vrijdag 22 maart 2013. [benadeelde 1] heeft verklaard dat bij die oefening de hele compagnie aanwezig was (pag. 158), terwijl [benadeelde 2] heeft verklaard dat ook de kapitein daarbij aanwezig was (pag. 176).
De toenmalig kapitein [naam] is echter ter terechtzitting als getuige gehoord en heeft niet alleen ontkend dat hij aanwezig was, maar heeft bovendien met stukken aangetoond dat er geen sprake was van een oefening waarbij de compagnie aanwezig was. De militaire kamer is daarom van oordeel dat de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] wat betreft tijd en plaats niet kunnen kloppen. Hierdoor kan niet worden bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd.
Daarom zal de militaire kamer verdachte vrijspreken.
3. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zullen niet-ontvankelijk worden verklaard nu verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

4.De beslissing

De meervoudige militaire kamer:

spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde.
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] :
  • verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk;
  • verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter) en mr. S.C.A.M. Janssen, rechters en kolonel mr. H.C.M. Snellen, militair lid, in tegenwoordigheid van R. van Dijk en S. Sterie, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juli 2019.