ECLI:NL:RBGEL:2019:3458

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
U19_1005
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar plaatsing op de Verwijsindex Gelderland

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar. Eiseres, vertegenwoordigd door haar wettelijke vertegenwoordiger, was op 8 juni 2018 geplaatst op de Verwijsindex Gelderland. De wettelijke vertegenwoordiger maakte bezwaar tegen deze plaatsing, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het niet tijdig was ingediend. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 26 juli 2019 is de zaak behandeld. De rechtbank overweegt dat de plaatsing op de Verwijsindex moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke vertegenwoordiger niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, maar onderzoekt of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. Artikel 6:11 van de Awb biedt de mogelijkheid om niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Eiseres voert aan dat zij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen en dat het besluit van 8 juni 2018 geen rechtsmiddelenclausule bevatte. De rechtbank oordeelt dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is, omdat de wettelijke vertegenwoordiger niet op de hoogte was van de termijn en er gerede twijfel bestond over het besluitkarakter van de brief. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar te beslissen, waarbij inhoudelijk moet worden beoordeeld of eiseres terecht op de Verwijsindex is geplaatst. Tevens dient verweerder het betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1005

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres

(wettelijk vertegenwoordiger: [wettelijk vertegenwoordiger]),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegente Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2018 is eiseres op de zogenaamde Verwijsindex Gelderland geplaatst.
Hiertegen heeft de wettelijke vertegenwoordiger van eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit op bezwaar van 7 januari 2019 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat niet tijdig bezwaar is gemaakt.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 26 juli 2019. De wettelijke vertegenwoordiger van eiseres is daar verschenen. Namens verweerder is A.J.F. Widdershoven verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank wijst er in de eerste plaats op dat de plaatsing van eiseres op de Verwijsindex inderdaad moet worden aangemerkt als een op rechtsgevolg gericht besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hoewel dit tussen partijen niet in geschil is, hecht de rechtbank eraan dit onder de aandacht te brengen. De brief van 8 juni 2018 wekt namelijk de indruk dat de ondertekenaars, indertijd verbonden aan het Sociaal Wijkteam, zich er niet van bewust waren dat zij een besluit namen waartegen rechtsmiddelen konden worden aangewend. Dat blijkt niet alleen uit de vormgeving van de brief, maar ook uit de inhoud ervan. Zo is onder meer niet duidelijk namens welk bestuursorgaan de ondertekenaars het besluit hebben genomen, is het niet gedateerd, ontbreekt een verwijzing naar een wettelijk voorschrift op grond waarvan het besluit is genomen en is het besluit niet voorzien van een rechtsmiddelenclausule.
2. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat de wettelijk vertegenwoordiger niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. De vraag is dan of die termijnoverschrijding verschoonbaar is. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt namelijk dat ten aanzien van een na afloop van de geldende termijn ingediend bezwaarschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3. Eiseres heeft als reden voor het te laat indienen van het bezwaar aangevoerd dat verweerder in het voortraject, noch tijdens een gesprek op 22 augustus 2018 over de plaatsing op de Verwijsindex heeft gewezen op de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen tegen het primaire besluit. Bovendien bleek tijdens dat gesprek dat medewerkers van het Sociaal Wijkteam niet wisten dat bezwaar kon worden gemaakt. Er is wel verwezen naar een website over de Verwijsindex, maar daaruit kan niet worden afgeleid wat de bezwaartermijn is, aldus eiseres.
4. Zoals gezegd bevat het besluit van 8 juni 2018 geen rechtsmiddelenclausule. Het is vaste jurisprudentie [1] dat het ontbreken van een rechtsmiddelclausule bij een besluit in beginsel tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding leidt, mits de belanghebbende daarop een beroep doet, stellende dat de termijnoverschrijding daarvan het gevolg is. Dit beginsel lijdt uitzondering indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende tijdig wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken. Van bekendheid met de termijn kan in ieder geval worden uitgegaan indien de belanghebbende voor afloop van de termijn reeds werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener. Bij een professionele rechtsbijstandverlener mag kennis omtrent het in te stellen rechtsmiddel en de daarvoor geldende termijn immers worden verondersteld en diens kennis kan in dit verband aan de belanghebbende worden toegerekend. Ook bij ideële en andere organisaties die regelmatig plegen te procederen, mag die kennis worden verondersteld alsook bij burgers die regelmatig procederen. Voor het aannemen van verschoonbaarheid kan evenwel, ook indien de belanghebbende bijstand heeft van een professionele rechtsbijstandverlener, aanleiding bestaan indien gerede twijfel mogelijk is omtrent het besluitkarakter van het door het bestuursorgaan aan die belanghebbende toegezonden stuk.
4.1
Aan deze voorwaarden wordt in deze zaak voldaan. De wettelijke vertegenwoordiger heeft expliciet een beroep gedaan op het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule. In haar beroepschrift schrijft ze over de overschrijding van de bezwaartermijn: “Mij is nooit een wettelijke termijn voor het indienen van bezwaar duidelijk gemaakt.” De website over de Verwijsindex vermeldt inderdaad niet de bezwaartermijn. Zij werd ook niet bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener en is evenmin iemand die regelmatig procedeert. Daarbij komt dat, zoals onder 1. al is overwogen, zij meer dan gerede twijfel mocht hebben over het besluitkarakter van de brief van 8 juni 2018.
4.2
De conclusie is dan ook dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is. Dat betekent dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het bestreden besluit wordt daarom vernietigd. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen. Voor de volledigheid: dit betekent concreet dat verweerder inhoudelijk zal moeten beoordelen of eiseres al dan niet terecht op de Verwijsindex is geplaatst.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. Wel dient verweerder het betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, rechter, in tegenwoordigheid van
A.A. Hommel, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 21 september 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BT2131) en van 6 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1840).