ECLI:NL:RBGEL:2019:3543

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
5 augustus 2019
Zaaknummer
C/05/318609/HA ZA 17-191
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake onrechtmatige daad en bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 1 mei 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarbij de curator van een failliete vennootschap vorderingen heeft ingesteld tegen de indirect bestuurder en de besloten vennootschap van de failliete onderneming. De curator stelde dat de indirect bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld door gereedschappen uit de boedel te hebben meegenomen en dat hij aansprakelijk is voor de schade die hierdoor is ontstaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de curator niet in het bewijs is geslaagd dat de indirect bestuurder daadwerkelijk gereedschappen heeft meegenomen. De vordering tot schadevergoeding op basis van onrechtmatige daad is toegewezen, waarbij de indirect bestuurder is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 129.461,52 aan de curator. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de niet-verschenen gedaagde, de besloten vennootschap, aansprakelijk is voor de schulden in het faillissement, voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator tegen de gedaagden toegewezen, met uitzondering van de vordering tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding, die is afgewezen. De proceskosten zijn toegewezen aan de curator, met inachtneming van de hoofdelijke aansprakelijkheid van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/318609 / HA ZA 17-191
Vonnis van 1 mei 2019
in de zaak van
MR. ERIK ANTON SJAAK JANSEN
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[failliet],
kantoorhoudende te Nijmegen,
eiser,
advocaat mr. R.J.W. Pijls te Nijmegen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te Grave,
gedaagde,
advocaat mr. J.H.M. Daniëls te Sittard,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
gevestigd te Grave,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna de curator, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 augustus 2018
  • de akte omtrent enquête tevens houdende overlegging van producties tevens houdende wijziging van eis van de curator
  • de akte van [gedaagde sub 1]
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 6 februari 2019
  • de conclusie na enquête en contra-enquête van de curator
  • de conclusie na enquête van [gedaagde sub 1] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank volhardt bij genoemd vonnis van 1 augustus 2018 (hierna: het tussenvonnis).
ten aanzien van [gedaagde sub 1]
2.2.
Bij het tussenvonnis heeft de rechtbank de curator opgedragen te bewijzen dat [gedaagde sub 1] uit de boedel gereedschappen heeft meegenomen en/of omgeruild. Op de bewijslevering zal hierna, vanaf 2.19, nader worden ingegaan.
2.3.
Nadat de curator bij genoemde akte zijn eis heeft veranderd, luidt deze:

Primair
1. Te verklaren voor recht dat de heer [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het bedrag van de schulden in het faillissement van [failliet] , voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan;
2. De heer [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen – des de een betalende de ander zal zijn bevrijd – aan de curator tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag gelijk aan de schulden in het faillissement van [failliet] , voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, welk bedrag als schadevergoeding nader op te maken bij Staat en te vereffenen als volgt,
althans de heer [gedaagde sub 1] te veroordelen aan de curator te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag groot € 3.834,96 + € 16.073,64 + € 1.017,42 + € 51.000,00 + € 57.535,50 = € 129.461,52 (zegge: honderdnegenentwintig duizend vierhonderd eenenzestig duizend euro en tweeënvijftig eurocent) althans beiden tot een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
3. De heer [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen – des de een betalende de ander zal zijn bevrijd – aan de curator te betalen als voorschot op de schadevergoeding, een bedrag van groot € 100.000,00 (zegge: honderdduizend euro) met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
4. De heer [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen – des de een betalende de ander zal zijn bevrijd – in de kosten van het geding, waaronder begrepen de kosten van het conservatoir beslag en wettelijke rente;
5. De heer [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij een volledige proceskostenveroordeling tevens hoofdelijk te veroordelen – des de een betalende de ander zal zijn bevrijd – in de nakosten.
Subsidiair
1. Te verklaren voor recht dat de heer [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onrechtmatig gehandeld hebben in de zin van artikel 6:162 BW,
althans dat [failliet] onverschuldigd betaald heeft aan de heer [gedaagde sub 1] en/of dat ten behoeve van de heer [gedaagde sub 1] door [failliet] betaald is aan derden;
2. De heer [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen – des de een betalende de ander zal zijn bevrijd – aan de curator tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de door hun onrechtmatig handelen geleden schade welk bedrag als schadevergoeding nader op te maken bij Staat en te vereffenen als volgt,
althans de heer [gedaagde sub 1] te veroordelen aan de curator te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag groot € 3.834,96 + € 16.073,64 + € 1.017,42 + € 51.000,00 + € 57.535,50 = € 129.461,52 (zegge: honderdnegenentwintig duizend vierhonderd eenenzestig duizend euro en tweeënvijftig eurocent), althans beiden tot een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
3. De heer [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen – des de een betalende de ander zal zijn bevrijd – aan de curator te betalen als een voorschot op de schadevergoeding, een bedrag van groot € 363.842,36 (zegge: driehonderd drieenzestigduizend achthonderd en tweeënveertig euro en zestendertig eurocent), althans € 242.348,31 (zegge: tweehonderd tweeënveertig driehonderd achtenveertig euro en eenendertig eurocent) althans € 152.532,32 (zegge: honderd tweeёn vijftig duizend vijfhonderd en tweeëndertig euro en tweeëndertig eurocent), althans € 91.230,28 (zegge: drieennegentigduizend tweehonderd en dertig euro en achtentwintig eurocent), althans € 75.000,00 (zegge: vijfenzeventigduizend euro), althans een door uw rechtbank in goede justitie ex aequo et bono te bepalen bedrag, met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
4. De heer [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen – des de een betalende de ander zal zijn bevrijd – in de kosten van het geding, waaronder begrepen de kosten van het conservatoir beslag en wettelijke rente;
5. De heer [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij een volledige proceskostenveroordeling tevens hoofdelijk te veroordelen – des de een betalende de ander zal zijn bevrijd – in de nakosten.”
2.4.
Met betrekking tot de onder 2.3 geciteerde vordering wordt het volgende overwogen:
- in de primaire vordering onder 2, subsidiaire onderdeel, en de subsidiaire vordering onder 2, subsidiaire onderdeel, staat in de vermelding in letters van de vordering van € 129.461,52 een onjuistheid die de rechtbank beschouwt als een kennelijke verschrijving. Kennelijk is bedoeld: honderdnegenentwintigduizend vierhonderdeenenzestig euro en tweeënvijftig eurocent, zodat daarvan zal worden uitgegaan;
- in de subsidiaire vordering onder 3 vormt de vermelding in letters van het bedrag van € 242.348,31 een niet-bestaand bedrag. Ook hier is sprake van een kennelijke verschrijving; de rechtbank gaat ervan uit dat bedoeld is: tweehonderdtweeënveertig
duizenddriehonderdachtenveertig euro en eenendertig eurocent (onderstreping rechtbank)
- in de subsidiaire vordering onder 3 komen het bedrag in cijfers (€
91.230,28) en het bedrag in letters (
drieennegentigduizend tweehonderd en dertig euro en achtentwintig eurocent) (onderstrepingen rechtbank) niet met elkaar overeen. Nu onduidelijkheid op dit punt niet ten nadele van [gedaagde sub 1] mag strekken, zal de rechtbank ervan uitgaan dat het in cijfers vermelde bedrag het juiste is.
2.5.
Ter toelichting op de veranderde eis stelt de curator dat de cursieve tekst in het petitum de veranderingen weergeeft.
2.6.
[gedaagde sub 1] maakt bezwaar tegen deze verandering van eis, waartoe hij aanvoert dat de vorderingen voortvloeiende uit de veranderde eis tardief zijn ingesteld.
2.7.
Dat bezwaar kan gezien het bepaalde in artikel 130 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen doel treffen. Volgens dat artikellid is een gedaagde partij immers bevoegd bezwaar te maken tegen een verandering of vermeerdering van eis op de grond dat deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde. [gedaagde sub 1] legt dat echter niet aan zijn bezwaar ten grondslag. Daarom zal de rechtbank aan dat bezwaar voorbijgaan.
2.8.
De rechtbank ziet geen aanleiding de eiswijziging jegens [gedaagde sub 1] ambtshalve buiten beschouwing te laten nu deze niet in strijd met de eisen van een goede procesorde moet worden geacht.
2.9.
De curator stelt ter onderbouwing van zijn primaire vordering jegens [gedaagde sub 1] dat sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid. Die stelling is in het tussenvonnis reeds verworpen, onder 4.8 en 4.12 voor zover deze is gebaseerd op het niet voldoen aan de administratieplicht en onder 4.9 en 4.10 voor zover deze is gebaseerd op het meenemen van de klantenportefeuille. Dit betreft een bindende eindbeslissing, waarop de rechtbank niet zal terugkomen. Dat laatste heeft de curator ook niet verzocht. De primaire vordering zal daarom worden afgewezen.
2.10.
De subsidiaire vordering jegens [gedaagde sub 1] heeft als grondslag onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 1] althans onverschuldigde betaling. Dat onrechtmatig handelen bestaat volgens de stellingen van de curator, die in dat verband verwijst naar door hem overgelegde stukken, uit benadeling van [failliet] (hierna: [failliet] ) ten gunste van [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ), zijnde een bedrijf van [gedaagde sub 1] , onder meer door onterechte betalingen door [failliet] en door verrekeningen.
2.11.
De curator vordert op basis daarvan in zijn subsidiaire vordering onder 1 een verklaring voor recht en in zijn subsidiaire vordering onder 2 primair een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat en subsidiair de veroordeling van [gedaagde sub 1] tot betaling van een bedrag van € 129.461,52 aan hem. Dat bedrag van € 129.461,52 bestaat uit de volgende posten:
- € 3.834,96 wegens “omgekatte facturen”
- € 16.073,64 wegens bruto salarissen van twee werknemers van [naam bedrijf 1] , ten onrechte betaald door [failliet]
- € 1.017,42 wegens een leasetermijn, ten onrechte betaald door [failliet]
- € 51.000,00 wegens een overboeking door [failliet] naar [naam bedrijf 1]
- € 57.535,50 wegens een factuur, ten onrechte betaald aan [naam bedrijf 1] .
2.12.
[gedaagde sub 1] betwist onrechtmatig te hebben gehandeld en aansprakelijk te zijn tot, naar de rechtbank begrijpt, enig bedrag en dus ook tot genoemd bedrag van € 129.461,52.
2.13.
[gedaagde sub 1] heeft zijn verweer tegen de onder 2.11 weergegeven vorderingen onvoldoende gemotiveerd. Tegen de uitvoerig onderbouwde stellingen van de curator heeft hij immers slechts in algemene bewoordingen aangevoerd – voor wat betreft de posten van € 16.073,64 en € 1.017,42 – dat een en ander correct is verrekend tussen [naam bedrijf 1] en [failliet] , – voor wat betreft de post van € 51.000,- – dat de curator er zo diep ingedoken is, niet rechtvaardigt dat hij gelijk heeft en – voor wat betreft de post van € 51.535,- – dat het project is uitgevoerd door [naam bedrijf 1] met haar eigen werknemers en inleenkrachten en dat er geen hand van [failliet] aan te pas is gekomen. [gedaagde sub 1] biedt aan de heer [naam] en werknemers als getuigen te horen en nadere administratieve bescheiden over te leggen. Nu [gedaagde sub 1] geen gemotiveerd verweer heeft gevoerd, kan aan bewijslevering echter niet worden toegekomen. Omdat het verweer onvoldoende is gemotiveerd, zal het worden verworpen.
2.14.
[gedaagde sub 1] wijt dat gebrek aan motivering aan de curator, die zou hebben geweigerd hem nader uitstel te verlenen, waardoor hij daarvoor onvoldoende tijd zou hebben gehad. Daaraan gaat de rechtbank voorbij. Daargelaten de juridische relevantie van dat verweer, is daartoe redengevend dat [gedaagde sub 1] ook dat verweer niet heeft gemotiveerd door dat verwijt aan de curator te onderbouwen. Hij heeft evenmin enige (desnoods summiere) schriftelijke verklaring van de heer [naam] of een der werknemers die volgens [gedaagde sub 1] op dit punt als getuigen zouden kunnen worden gehoord, in het geding gebracht. Bij zijn conclusie na enquête heeft hij niet (alsnog) dat verweer onderbouwd en/of een dergelijke verklaring in het geding gebracht.
2.15.
Daarmee staat in rechte vast dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld, zodat de subsidiaire vordering onder 1 toewijsbaar is.
2.16.
Dit maakt dat [gedaagde sub 1] jegens de curator aansprakelijk is voor de schade die een gevolg is van dat onrechtmatige handelen. Volgens artikel 612 Rv moet de rechtbank de schade in het vonnis begroten voor zover dat mogelijk is, en indien dat niet mogelijk is een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat uitspreken.
2.17.
Met betrekking tot het schadebedrag van € 3.834,96 is in het tussenvonnis onder 4.14 reeds beslist dat dat toewijsbaar is. De overige onder 2.11 genoemde schadebedragen zijn eveneens toewijsbaar, zo volgt uit 2.13. De curator heeft onweersproken gesteld dat de schade thans nog niet volledig kan worden begroot. Daarom zal de subsidiaire vordering onder 2 worden toegewezen in zoverre dat [gedaagde sub 1] zal worden veroordeeld aan de curator te betalen een bedrag van € 129.461,52, met verwijzing van de procedure voor het overige naar de schadestaatprocedure.
2.18.
Uit de verandering van eis door de curator maakt de rechtbank op dat hij geen concreet schadebedrag vordert in verband met het meenemen en/of omruilen van gereedschappen uit de boedel van [gedaagde sub 1] . Niettemin zal hierna worden beoordeeld of de curator in het hem opgedragen bewijs is geslaagd.
2.19.
De curator heeft in verband met de hem gegeven bewijsopdracht in enquête twee
getuigen voorgebracht, mevrouw [naam getuige sub 1] en de heer [naam getuige sub 2] , beiden voormalige werknemers van [failliet] . [gedaagde sub 1] heeft in contra-enquête één getuige voorgebracht, zichzelf.
2.20.
De getuigen [naam getuige sub 1] en [naam getuige sub 2] hebben geen van beiden verklaard dat zij persoonlijk hebben waargenomen dat [gedaagde sub 1] uit de boedel gereedschappen (of andere zaken) heeft meegenomen en/of omgeruild.
2.21.
Op grond van een aantal feiten en omstandigheden zijn [naam getuige sub 2] en [naam getuige sub 2] volgens hun verklaringen echter wel van mening dat [gedaagde sub 1] zaken uit de boedel heeft meegenomen. Die feiten en omstandigheden zijn de volgende:
- volgens [naam getuige sub 2] :
[gedaagde sub 1] was in de middag van 30 september al operationeel met een ander bedrijf in Oss;
van een toenmalige collega [naam 2] heeft zij gehoord dat hij heeft gezien dat [gedaagde sub 1] op een aanhanger een leaseprinter afvoerde;
zij heeft gezien dat volgens de veilingcatalogus betreffende de veiling van de boedel van Big Signing tot de te veilen spullen vermoedelijk Makitasets van [failliet] behoorden, maar dan in uitgeklede vorm, alsmede een door [failliet] gemodificeerde platenkar die door [failliet] was aangeschaft voor haar klant BelCompany;
- volgens [naam getuige sub 2] :
door gesprekken met collega’s op 30 september werd wel duidelijk waar de spullen die ontbraken, waren gebleven en zij waren ervan overtuigd dat die naar Oss waren gebracht;
[naam getuige sub 2] heeft de vrijdag voor die maandag 30 september in opdracht van [gedaagde sub 1] met een heftruck een laserprinter vanuit de hal van [failliet] op een aanhangwagen geladen, waarbij [gedaagde sub 1] hem vertelde dat de laserprinter weg moest vanwege een servicebeurt;
[naam getuige sub 2] heeft later gehoord dat iemand (hij weet niet meer wie dat was) die auto heeft gevolgd en dat de laserprinter naar Oss is gebracht;
[naam getuige sub 2] concludeerde op die maandag dat de laserprinter dus wel niet vanwege een servicebeurt zou zijn afgevoerd;
[naam getuige sub 2] heeft later van een collega (hij weet niet meer wie dat was) gehoord dat die naar Oss is gegaan en door de ramen bij het nieuwe bedrijf van [gedaagde sub 1] naar binnen heeft gekeken en daarbij spullen van [failliet] en nieuwe personeelsleden van [gedaagde sub 1] heeft gezien.
2.22.
De curator heeft in het geding gebracht een schriftelijke verklaring van [failliet] , waarin deze schrijft: “[…] Voor wat betreft de voorliggende vraag of gereedschappen door [gedaagde sub 1] , zoals een magneetboormachine, diverse handgereedschappen en vijf Makita boormachines, door [gedaagde sub 1] zijn meegenomen kan ik volmondig met ‘ja’ beantwoorden. De in de overname betrokken magneetboormachine, evenals de later, na overname, aangeschafte Makita boormachines, maken geen deel uit van de ter veiling aangeboden inboedel. Voor de suggestie overigens van [gedaagde sub 1] dat personeel dit meegenomen zou hebben uit boosheid, bestaat geen enkele aanleiding. Het personeel staat bij mij bekend als verantwoordelijk en betrouwbaar. […]”.
2.23.
[gedaagde sub 1] als getuige heeft verklaard dat hij geen gereedschappen of andere spullen van [failliet] (waarmee hij kennelijk bedoelt: [failliet] ) heeft meegenomen. De Makitaset had hij al gemist voordat hij op 30 september op het bedrijf was. Het klopt niet dat een bedrijf van hem in de middag van 30 september al operationeel was in Oss. Dat bedrijf is daar een paar weken later gestart, aldus [gedaagde sub 1] . Volgens de verklaring van [gedaagde sub 1] was de afgevoerde printer zijn eigendom en is die afvoer wel degelijk gebeurd vanwege een servicebeurt.
2.24.
Met betrekking tot het bijgebrachte bewijs overweegt de rechtbank het volgende.
De verklaringen van [naam getuige sub 2] en [naam getuige sub 2] als getuigen zijn weinig concreet en bestaan in hoge mate uit wat zij hebben gehoord en begrepen van derden, waarbij zij soms niet (meer) weten wie hun zegsman was. Aan hun conclusie dat [gedaagde sub 1] zaken uit de boedel heeft meegenomen kan daarom niet al te veel waarde worden toegekend. Die conclusie behoort bovendien niet tot uit eigen waarneming bekende feiten als bedoeld in artikel 163 Rv. en kan dus niet bijdragen aan het bewijs.
In zijn genoemde verklaring licht [failliet] niet toe waarop hij baseert dat hij de vraag of [gedaagde sub 1] gereedschappen heeft meegenomen, volmondig met ‘ja’ kan beantwoorden. Als dat uitsluitend is omdat de gereedschappen niet ter veiling zijn aangeboden en geen aanleiding bestaat voor de suggestie dat het personeel gereedschappen heeft meegenomen, is dit onvoldoende om zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, de conclusie dat [gedaagde sub 1] dat heeft gedaan, te kunnen trekken.
Mede in het licht van de verklaring van [gedaagde sub 1] dat hij geen gereedschappen of andere spullen van [failliet] heeft meegenomen – er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanwijzingen dat die verklaring van [gedaagde sub 1] onjuist is – moet worden geconcludeerd dat de curator niet in het bewijs is geslaagd.
2.25.
Daarnaast vordert de curator in zijn subsidiaire vordering onder 3 de veroordeling tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van (primair) € 363.842,36. Die laatste vordering moet echter, in het licht van de formulering en onderbouwing daarvan, niet worden gekwalificeerd als een provisionele vordering tot toekenning van een voorschot als bedoeld in artikel 223 Rv maar als een vordering tot gedeeltelijke vaststelling van de schade, en is dus een onderdeel van de hoofdvordering. Uit het tussenvonnis volgt dat deze vordering moet worden afgewezen.
2.26.
Als in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde sub 1] worden veroordeeld in de proceskosten, behoudens voor zover het betreft de taxen van de getuigen. Nu de curator niet is geslaagd in het bewijs als hiervoor overwogen, zullen de taxen getuigen ad € 148,50 voor zijn eigen rekening dienen te blijven.
2.27.
Er is geen grond voor een veroordeling van [gedaagde sub 1] in de volledige proceskosten en in zoverre zal de vordering dan ook worden afgewezen. De proceskosten waarin [gedaagde sub 1] zal worden veroordeeld, gevallen aan de zijde van de curator, worden tot aan dit vonnis begroot op:
exploot van dagvaarding € 86,78
griffierecht € 1.260,00
salaris advocaat
€ 8.535,00(tarief V, 5 punten)
€ 9.881,78
2.28.
Deze veroordeling zal, overeenkomstig de vordering, ten dele een hoofdelijke zijn als hierna onder 2.34 omschreven.
ten aanzien van [gedaagde sub 2]
2.29.
Gedaagde sub 2 [gedaagde sub 2] is niet verschenen. In verband daarmee overweegt de rechtbank ambtshalve ten aanzien van de verandering van eis jegens haar het volgende. Artikel 130 lid 3 Rv luidt als volgt:
“Indien een partij niet in het geding is verschenen, is een verandering of vermeerdering van eis tegen die partij uitgesloten, tenzij de eiser de verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan haar kenbaar heeft gemaakt. In laatstgenoemd geval is artikel 120, derde lid, van overeenkomstige toepassing.”
Niet is gesteld of gebleken dat de curator de verandering van eis tijdig bij exploot aan [gedaagde sub 2] heeft kenbaar gemaakt. Daarom moet er vanuit worden gegaan dat dat niet is gebeurd. Een verandering van eis tegen [gedaagde sub 2] is daarom uitgesloten, zodat de eis jegens haar niet is veranderd en op de bij dagvaarding ingestelde eis zal worden recht gedaan.
2.30.
De bij dagvaarding ingestelde primaire vordering, die jegens [gedaagde sub 2] dus nog onveranderd geldt, is gebaseerd op bestuurdersaansprakelijkheid. [gedaagde sub 2] als niet-verschenen partij heeft geen verweer gevoerd. De vordering jegens haar zal worden toegewezen nu deze de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Het door [gedaagde sub 1] als wel verschenen gedaagde ter zake gevoerde verweer strekt niet in het voordeel van [gedaagde sub 2] als niet-verschenen gedaagde, omdat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen die verplicht tot een voor alle gedaagden gelijke beslissing (Hoge Raad 28 mei 1999, NJ 2000/290). Hiertoe wordt overwogen dat de rechtsbetrekking tussen partijen niet vereist dat ten aanzien van hen een gelijke beslissing wordt genomen omtrent de bestuurdersaansprakelijkheid en de daaruit voortvloeiende schadeplichtigheid. De primaire vordering jegens [gedaagde sub 2] ligt daarom voor toewijzing gereed.
2.31.
Er is geen grond voor een veroordeling van [gedaagde sub 2] in de volledige proceskosten en in zoverre zal de vordering dan ook worden afgewezen. [gedaagde sub 2] zal worden veroordeeld in de proceskosten, gevallen aan de zijde van de curator die tot aan dit vonnis worden begroot op:
exploot van dagvaarding € 86,78
griffierecht € 1.260,00
salaris advocaat
€ 4.804,00(tarief VI, 2 punten)
€ 6.150,78
2.32.
Deze veroordeling zal, overeenkomstig de vordering, ten dele een hoofdelijke zijn als hierna onder 2.34 omschreven.
voorts ten aanzien van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
2.33.
Voor zover de (schade)bedragen, tot betaling waarvan [gedaagde sub 1] respectievelijk [gedaagde sub 2] zullen worden veroordeeld, dezelfde schadeposten betreffen, zal de curator het desbetreffende (schade)bedrag uiteraard slechts eenmaal – hetzij op [gedaagde sub 1] hetzij op [gedaagde sub 2] – kunnen verhalen.
2.34.
De door de curator gevorderde hoofdelijke proceskostenveroordeling zal worden uitgesproken voor zover het identieke proceskosten betreft waarin zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] zullen worden veroordeeld. Dat is het geval voor wat betreft de kosten ter zake het exploot van dagvaarding, het griffierecht en een gedeelte van het salaris advocaat. Voor het overige hebben de proceskosten uitsluitend betrekking op de procedure jegens [gedaagde sub 1] en zal hij daarin separaat worden veroordeeld.
2.35.
De curator bedoelt kennelijk vertragingsrente te vorderen over de proceskosten. Nu de vordering niet duidelijk maakt over welke periode vertragingsrente wordt gevorderd en op grond van hetgeen is gesteld en gebleken ook niet valt uit te maken met ingang van welke datum [gedaagde sub 1] in verzuim verkeert of zal komen te verkeren, zal deze vordering worden afgewezen.
2.36.
Beslagkosten maken al sedert 1 januari 1992 geen deel meer uit van de proceskosten. De rechtbank begrijpt dat de curator bedoelt de beslagkosten ex artikel 706 Rv te vorderen. De aldus begrepen vordering is toewijsbaar, nu gesteld noch gebleken is dat het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Afgaande op het door de curator als productie 42 bij de dagvaarding in het geding gebrachte overzicht, dat onweersproken is gebleven, belopen de deurwaarderskosten € 1.095,57 en € 2.387,52, dus in totaal € 3.483,09. De totale beslagkosten worden begroot op:
griffierecht € 285,00
deurwaarderskosten € 3.483,09
salaris advocaat
€ 2.402,00(tarief VI, 1 punt)
€ 6.170,09
2.37.
Nu [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet in de volledige proceskosten zullen worden veroordeeld, is de voorwaarde waaronder jegens hen de vordering tot veroordeling in de nakosten is ingesteld, niet vervuld, zodat daarop geen beslissing hoeft te worden genomen.
2.38.
Naar het oordeel van de rechtbank sluit de aard van de beslissingen die een verklaring voor recht inhouden, de uitvoerbaarverklaring bij voorraad daarvan uit. In zoverre zal de vordering dan ook worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW,
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] aan de curator tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 129.461,52 en veroordeelt [gedaagde sub 1] aan de curator tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de overige door zijn onrechtmatig handelen geleden schade, dat bedrag als schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
3.3.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 2] aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden in het faillissement van [failliet] , voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan,
3.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] aan de curator tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag gelijk aan de schulden in het faillissement van [failliet] , voorzover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, welk bedrag als schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
3.5.
veroordeelt [gedaagde sub 2] aan de curator te betalen als voorschot op de schadevergoeding, een bedrag van € 100.000,00 (honderdduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening,
3.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk - des de een betalende de ander zal zijn gekweten – in de kosten van dit geding, tot aan dit vonnis begroot op € 6.150,78,
3.7.
veroordeelt [gedaagde sub 1] voor het overige in de kosten van dit geding, tot aan dit vonnis begroot op € 3.731,00,
3.8.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de beslagkosten, begroot op € 6.170,09,
3.9.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 3.2, 3.4, 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8 uitvoerbaar bij voorraad,
3.10.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2019.