ECLI:NL:RBGEL:2019:3565

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 augustus 2019
Publicatiedatum
6 augustus 2019
Zaaknummer
C/05/355775 / FA RK 19-2185
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over verzoek tot wijziging behandelplan op grond van Wet Bopz

In deze zaak verzoekt de betrokkene om een beslissing van de rechtbank op basis van artikel 14b van de Wet Bopz, omdat zij meent dat de instelling het behandelplan eenzijdig heeft gewijzigd. De rechtbank oordeelt dat de voorwaardelijke machtiging is geconverteerd naar een voorlopige machtiging, waardoor de betrokkene geen beroep kan doen op artikel 14b van de Wet Bopz. Het verzoek wordt afgewezen.

De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, behandelt het verzoek van de officier van justitie, die op grond van artikel 14b van de Wet Bopz om een beslissing vraagt. De betrokkene stelt dat de instelling het behandelplan, dat is vastgesteld in een eerdere beschikking van de rechtbank, eenzijdig heeft gewijzigd door haar niet op te nemen, terwijl dit volgens het behandelplan wel had gemoeten. De rechtbank stelt vast dat de voorwaardelijke machtiging op 27 maart 2019 is geconverteerd naar een voorlopige machtiging, waardoor de betrokkene niet langer kan terugvallen op de bepalingen van artikel 14b.

De rechtbank overweegt dat de geneesheer-directeur verantwoordelijk was voor de beslissing tot opname en dat de brief waarin de conversie werd medegedeeld, rechtsgeldig was. De rechtbank concludeert dat de betrokkene geen recht heeft op opname op basis van het behandelplan, omdat de voorwaarden voor opname niet zijn geschonden. De rechtbank wijst het verzoek van de betrokkene af, omdat er geen reden is om te oordelen dat de instelling in strijd heeft gehandeld met het behandelplan. De beslissing wordt openbaar uitgesproken op 2 augustus 2019.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/355775 / FA RK 19-2185
Datum uitspraak: 2 augustus 2019
beschikking ex artikel 14b Wet Bopz
op het verzoek van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
betreffende
[naam](nader te noemen: de betrokkene),
geboren op [geboortedatum] ,
wonende te [plaats 2] ,
advocaat mr. M.A. Smits te Nijmegen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoek met bijlagen van de officier van justitie, ingekomen bij de griffie op 1 juli 2019;
  • de brief van mr. L.A.P. Arends van 23 juli 2019;
  • het emailbericht met bijlagen van mr. M.A. Smits van 23 juli 2019.
1.2.
Op 23 juli 2019 heeft de rechter de zaak ter zitting behandeld.
1.3.
Gehoord zijn:
  • betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.A. Smits, en vergezeld van haar echtgenoot,
  • de heer [naam 1] , geneesheer-directeur, verbonden aan [instelling] , locatie [plaats 1] ,
  • de heer [naam 2] , geneesheer-directeur, verbonden aan [instelling] , locatie [plaats 2] ,
  • de heer [naam 3] , psychiater, verbonden aan de crisisdienst van [instelling] , locatie [plaats 2] ,
  • mevrouw [naam 4] , aios bij [instelling] , locatie [plaats 2] ,
  • mr. L.A.P. Arends, advocaat voor [instelling] en de geneesheer-directeur,
  • mr. M.C. Polfliet, officier van justitie.

2.Het verzoek

2.1.
De officier van justitie heeft op grond van artikel 14b van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz) verzocht om een beslissing van de rechtbank op het verzoek van betrokkene.
Betrokkene stelt dat [instelling] het behandelplan dat hoort bij de beschikking van deze rechtbank van 13 maart 2019 eenzijdig heeft gewijzigd. In het behandelplan is namelijk als voorwaarde opgenomen dat zij, als zij een poging doet tot zelfmoord en haar partner aangeeft dat het thuis niet veilig is, wordt opgenomen in een kliniek van [instelling] . Deze situatie doet zich voor, maar de instelling wil haar toch niet opnemen. Dit is volgens betrokkene aan te merken als een eenzijdige wijziging van het behandelplan. Daar is zij het niet mee eens en daarom verzoekt zij de beslissing van de rechtbank.

3.De beoordeling

3.1.
In artikel 14b Wet Bopz is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
1. Het behandelingsplan kan, nadat de voorwaardelijke machtiging is verleend, slechts met instemming van de betrokkene door de behandelaar worden gewijzigd. Afschrift van een gewijzigd behandelingsplan wordt terstond gezonden aan de griffier van de rechtbank die de voorwaardelijke machtiging heeft verleend, en aan de officier van justitie bij die rechtbank.
[…]
3. De betrokkene of de behandelaar kan de officier van justitie verzoeken de beslissing van de rechter omtrent het wijzigen van de voorwaarden of het aanwijzen van een andere behandelaar te verzoeken. Het verzoek van de betrokkene of de behandelaar wordt schriftelijk gedaan.
[…]
5. De rechter kan op verzoek van de officier van justitie de voorwaarden wijzigen of een andere behandelaar aanwijzen. De artikelen 8 en 14a, zesde tot en met achtste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
3.2.
Artikel 14b Wet Bopz staat in de paragraaf over de voorwaardelijke machtiging. Betrokkene kan dan ook alleen een beroep op deze bepaling doen als (nog) van een dergelijke machtiging sprake is. In dit verband is het volgende van belang. Deze rechtbank heeft op 13 maart 2019 een voorwaardelijke machtiging verleend tot en met 12 september 2019. Bij de stukken zit een brief van 27 maart 2019 waarin aan betrokkene wordt medegedeeld dat zij op 27 maart 2019 verplicht is opgenomen en dat daarbij de voorwaardelijke machtiging is geconverteerd naar een voorlopige machtiging.
3.3.
Betrokkene is van mening dat deze brief niet als een rechtsgeldige conversie kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Op grond van artikel 14d Wet Bopz is het de geneesheer-directeur die betrokkene kan doen opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis indien buiten de inrichting het gevaar niet langer kan worden afgewend. De brief van 27 maart 2019 is opgesteld door mevrouw [naam 5] , psychiater, en voor akkoord ondertekend door [naam 1] , geneesheer-directeur. Ter zitting heeft de heer [naam 1] erkend dat de brief niet voldoende duidelijk is. Hij heeft toegelicht dat hij conform de protocollen formeel verantwoordelijk was voor de beslissing tot opname en conversie. Mevrouw [naam 5] handelde destijds mede als waarnemend geneesheer-directeur, omdat het besluit buiten kantoortijd tot stand was gekomen. Gelet op deze toelichting bij de brief concludeert de rechtbank dat het besluit destijds is genomen door diegene die daartoe in de wet was aangewezen, namelijk de geneesheer-directeur. Door ondertekening van de brief heeft de heer [naam 1] ook naar buiten/naar betrokkene toe de verantwoordelijkheid voor de beslissing genomen. Daardoor is de lopende voorwaardelijke machtiging op 27 maart 2019 geconverteerd naar een voorlopige machtiging. Het gevolg hiervan is dat betrokkene geen beroep meer kan doen op artikel 14b Wet Bopz.
3.4.
Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. Ter zitting is gebleken dat geen van de vertegenwoordigers van [instelling] de intentie heeft of heeft gehad om het behandelplan te wijzigen. Sterker, zij hebben verklaard dat de voorwaarden in het behandelplan ook na de conversie van de machtiging zoveel als mogelijk zijn blijven gelden voor de periodes dat betrokkene met voorwaardelijk ontslag was. Tegen deze achtergrond heeft de heer [naam 3] de crisissituaties eind juni, begin juli beoordeeld. Hij heeft verklaard dat hij telkens in overleg met betrokkene en haar echtgenoot heeft bekeken wat de meest passende vervolgstap zou zijn na het verblijf van betrokkene op de intensive care van het ziekenhuis. In de overwegingen is daarbij telkens meegenomen dat de opnames van betrokkene na een crisissituatie in het verleden regelmatig van korte duur (één of enkele dagen) waren, dat betrokkene de wens had (en heeft) om in [vestigingsplaats] opgenomen te worden en dat een onmiddellijke opname zou betekenen dat zij naar elders in het land geplaatst zou moeten worden. Die afweging heeft ertoe geleid dat besloten werd om betrokkene (toch) naar huis te laten gaan en niet op te nemen. Toen een opname uiteindelijk onvermijdelijk was heeft hij het voorwaardelijk ontslag ingetrokken en een opname gerealiseerd.
3.5.
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet gehandeld in strijd met de voorwaarden in het behandelplan. De voorwaarde waar het hier om gaat behelst immers een verplichting voor betrokkene om zich te laten opnemen. Het betekent niet een verplichting voor [instelling] om betrokkene op te nemen, alleen al omdat dat in de praktijk ook niet altijd mogelijk zal zijn vanwege een beperkte beschikbaarheid aan plaatsen. De geneesheer-directeur kán, zo blijkt uit artikel 14d lid 1 Wet Bopz, betrokkene doen opnemen. Zowel uit het behandelplan als uit deze bepaling volgt dus dat voorafgaand aan de opname steeds een afweging moet worden gemaakt op welke manier het gevaar het beste kan worden afgewend. Daarbij zal moeten worden gekeken naar alle omstandigheden op dat moment. Dat is wat eind juni, begin juli ook is gebeurd.
3.6.
De rechtbank ziet, gelet op al het voorgaande, geen reden voor een inhoudelijke beslissing over de voorwaarden in het behandelplan. Het verzoek van betrokkene, via de officier van justitie, wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E.M. Overkamp, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Gerwen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2019.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.