ECLI:NL:RBGEL:2019:3821

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 augustus 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
05/091381-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ex-militair voor het voorhanden hebben van hennepplanten en vuurwapens

Op 26 augustus 2019 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een ex-militair, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van 38 hennepplanten en twee grendelkogelgeweren. De verdachte, geboren in 1977 en woonachtig in Roermond, werd bijgestaan door zijn raadsman mr. L.P.H. Hameleers. Tijdens de zitting op 12 augustus 2019 werd vastgesteld dat de verdachte op 14 november 2018 in zijn woning in Roermond de hennepplanten en de vuurwapens had aangetroffen. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het telen van hennep en het voorhanden hebben van vuurwapens, zonder te voldoen aan de wettelijke vereisten voor het ongeschikt maken van deze wapens. De verdediging voerde aan dat de verdachte de vuurwapens legaal in bezit had, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had voldaan aan de vrijstellingsvereisten van de Regeling Wapens en Munitie. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het telen van hennep en het voorhanden hebben van de vuurwapens, maar sprak hem vrij van het derde ten laste gelegde feit, namelijk het voorhanden hebben van een lanceerkoker. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete op van € 750,- en 15 dagen hechtenis, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, onder de voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit in de proeftijd van één jaar.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/091381-19
Datum uitspraak : 26 augustus 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
[woonplaats] ,
raadsman: mr. L.P.H. Hameleers, advocaat te Roermond.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 augustus 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 november 2018, althans in de periode gelegen van 1 november 2018 tot en met 14 november 2018, te Roermond,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een schuur/gebouw behorende bij een pand aan de [straatnaam] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 38 hennepplanten, althans een aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 14 november 2018, te Roermond, twee wapens, althans één wapen, van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten :
een grendel(kogel)geweer, van het merk Lee Enfield, type No.4 Mk 1, kaliber .303British (ook bekend als 7,7 x 56 mm) en/of
een grendel(kogel)geweer, van het merk Mosin Nagant, type "Model 1891/30", kaliber 7,62 x 54R.
zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van een geweer, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 14 november 2018, te Roermond, een (onderdeel van een) wapen van categorie II, onder 1, te weten een lanceerkoker/lanceerbuis van een raketwerper, van het merk Dynamit Nobel Defense GMbH, type Panzerfaust 3, kaliber 60 millimeter, zijnde een (onderdeel van een) vuurwapen voorhanden heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Met betrekking tot feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 12 en 13;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 augustus 2019.
Met betrekking tot feit 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 14 november 2018 zijn in de woning van verdachte in Roermond twee geweren aangetroffen. [2] Het betreft een grendelkogelgeweer van het merk Lee Enfield, type no. 4 Mk 1. Het kaliber van dit wapen is .303 British, dat ook bekend is als 7,7 x 56 mmR. [3] Het andere geweer betreft een grendelkogelgeweer van het merk Mosin Nagant, type “Model 1891/30”. Het kaliber van dit wapen is 7,62 x 54R. [4] Beide grendelkogelgeweren zijn vuurwapens in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, eerste lid, categorie III, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie. [5] De grendelkogelgeweren zijn van verdachte. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit. De beide vuurwapens voldoen niet aan de wettelijke vereisten voor ongeschikt maken. Verdachte beschikt ook niet over een verklaring dat de vuurwapens op juiste wijze ongeschikt zijn gemaakt. Volgens de officier van justitie had verdachte, zeker vanuit zijn achtergrond als militair, moeten controleren of de vuurwapens voldeden aan de wettelijke vereisten voor ongeschikt maken. Derhalve kan het tenlastegelegde bewezen worden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte de Lee Enfield van Defensie heeft gekregen toen hij de dienst verliet in 2001. Het vuurwapen was toen al ongeschikt gemaakt volgens de maatstaven zoals die destijds golden. Verdachte mocht dit wapen bezitten, omdat er geen wijzigingen mogen worden aangebracht in een eenmaal ongeschikt gemaakt wapen. Met betrekking tot de Mosin Nagant heeft de verdediging aangevoerd dat uit het ‘proces-verbaal identificatie wapen’ niet blijkt of dit vuurwapen is toegestaan, dan wel is vrijgesteld ingevolge artikel 18 van de Regeling Wapens en Munitie zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte er op mocht vertrouwen dat de Lee Enfield voldeed aan de wettelijke vereisten voor ongeschikt maken, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Beoordeling door de militaire kamer
Artikel 18, aanhef en onder a, van de Regeling Wapens en Munitie (hierna: RWM), geldend op 1 januari 2001 luidt als volgt:
“Onverminderd het bepaalde in artikel 3 van deze regeling wordt van het verbod in artikel 14, eerste lid, 22, eerste lid, 26, eerste lid, en 31, eerste lid van de wet vrijstelling verleend voor het doen binnenkomen of uitgaan, vervoeren, voorhanden hebben en overdragen van:
a. vuurwapens die voor gebruik als zodanig ongeschikt zijn gemaakt op de wijze, beschreven in bijlage II bij deze regeling;
b. (…)
c. (…)
d. (…)
e. (…)
f. (…)
g. (…)”
Beschrijving 4 uit de bij deze regeling behorende bijlage II gaat over meerschots grendelgeweren en luidt – voor zover relevant – als volgt:
“1. (…)
2. (…)
3. Twee gaten met een diameter van ten minste 10 mm boren in de onderkant van de loop, waarvan één omstreeks 50 mm voor de kamer en één halverwege de loop.
4. (…)
5. (…)”
Het Lee Enfield vuurwapen is onderzocht door een vuurwapenrechercheur van de Koninklijke Marechaussee. Deze heeft geconstateerd dat het vuurwapen niet voldoet aan de vereisten die genoemd zijn onder 3 van de beschrijving. Zo zijn aan de onderzijde van de loop twee gaten met een diameter van 8 mm geboord en bevindt één gat zich op plusminus 34 mm van de kamer. [7]
Uit het voorgaande volgt dat het Lee Enfield vuurwapen niet voldoet aan de vereisten voor het ongeschikt maken daarvan, zodat dit vuurwapen niet vrijgesteld is van het in artikel 26, eerste lid, Wet Wapens en Munitie genoemde verbod om een vuurwapen van categorie III voor handen te hebben. De militaire kamer merkt hierbij op dat het om een minimale afwijking van de vereisten gaat. Hier doet echter niet aan af dat verdachte het ongeschikt gemaakte vuurwapen van Defensie als afscheidsgeschenk heeft gekregen. Van verdachte mocht immers verwacht worden dat hij bij ontvangst van het vuurwapen, gelet op de aard van het geschenk, zou controleren of hij het vuurwapen in bezit zou mogen hebben.
Voor wat betreft het Mosin Nagant vuurwapen merkt de militaire kamer het volgende op. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is artikel 18 RWM wel van toepassing op dit vuurwapen. Uit het ‘proces-verbaal identificatie wapen’ volgt immers dat het gaat om een meerschots grendelkogelgeweer, dat wil zeggen een magazijnwapen, met kaliber 7,62 x 54R. Voorts overweegt de militaire kamer dat niet is gebleken dat de uitzonderingen van artikel 18, aanhef en onder c, d of e, RWM van toepassing zouden zijn.
Met ingang van 1 december 2001 is aan artikel 18 RWM een derde lid toegevoegd:
“3. de vrijstelling van het eerste lid, aanhef en onder a, geldt voor vuurwapens die na inwerkingtreding van dit artikel voor gebruik als zodanig ongeschikt zijn gemaakt uitsluitend indien uit een door een erkenninghouder of de in het bewijs van erkenning genoemde beheerder afgegeven en door de korpschef goedgekeurde verklaring blijkt dat het betreffende vuurwapen voor gebruik als zodanig ongeschikt is gemaakt op de wijze, beschreven in bijlage II van deze regeling.”
Verdachte heeft verklaard dat hij dit vuurwapen tussen 2002 en 2005 heeft gekocht op een beurs in België. Er zat geen ‘verklaring’ als bedoeld in lid 3 van artikel 18 RWM bij. [8]
Verdachte heeft verder verklaard dat hij niet wist dat hij een dergelijke verklaring bij het vuurwapen moest hebben.
De militaire kamer is van oordeel dat verdachte heeft verzuimd bij aanschaf van het vuurwapen een verklaring op te vragen waaruit blijkt dat het Mosin Nagant vuurwapen ongeschikt is gemaakt op de wijze zoals beschreven in bijlage II van de RWM. Gelet op de inhoud van artikel 18, derde lid, RWM, had hij dit moeten doen. Hieraan doet niet af dat verdachte naar zijn zeggen niet wist dat hij hiertoe verplicht was. Van hem mocht ook bij dit vuurwapen verwacht worden dat hij zou controleren of en onder welke voorwaarden hij het vuurwapen in bezit mocht hebben.
Gelet op het voorgaande acht de militaire kamer bewezen dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde.
Met betrekking tot feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde. Hiertoe is aangevoerd dat de lanceerkoker een verboden onderdeel van een wapen is, hetgeen verdachte had moeten weten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde, omdat niet duidelijk is waarom de lanceerkoker na gebruik pleegt te worden weggegooid en dit in het voordeel van verdachte moet worden uitgelegd.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde. De militaire kamer overweegt hiertoe als volgt. De in de schuur van verdachte aangetroffen lanceerkoker bevat geen projectiel meer en is dus gebruikt. Nadat de munitie uit de lanceerkoker wordt verschoten, wordt de lanceerkoker niet meer herladen. De gebruikte lanceerkoker, zoals aangetroffen bij verdachte, blijft na gebruik achter en pleegt te worden weggegooid, zo staat in het proces-verbaal van de vuurwapenrechercheur. De militaire kamer concludeert hieruit dat een lanceerkoker als de onderhavige slechts eenmalig kan worden gebruikt waarna het niet meer mogelijk is deze koker opnieuw te gebruiken voor het afvuren van enig projectiel. Om die reden is de militaire kamer van oordeel dat deze bij verdachte aangetroffen (gebruikte) lanceerkoker geen onderdeel of hulpstuk ‘van wezenlijke aard’ is zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie. Deze lanceerkoker valt hiermee buiten de strafbaarstelling als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie. Het betoog van de officier van justitie ter zitting dat een gebruikte lanceerkoker onder omstandigheden (toch) opnieuw te gebruiken zou zijn, passeert de rechtbank, omdat een onderbouwing hiervoor ontbreekt. Verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks 14 november 2018, althans in de periode gelegen van 1 november 2018 tot en met14 november 2018, te Roermond,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk gevalopzettelijk aanwezig heeft gehad (in een schuur/gebouw behorende bij een pand aan de [straatnaam] ) een hoeveelheid van (in totaal)
ongeveer38 hennepplanten,
althans een aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks14 november 2018, te Roermond, twee wapens,
althans één wapen,van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
  • een grendel(kogel)geweer, van het merk Lee Enfield, type No.4 Mk 1, kaliber .303British (ook bekend als 7,7 x 56 mm) en
  • een grendel(kogel)geweer, van het merk Mosin Nagant, type "Model 1891/30", kaliber 7,62 x 54R,
zijnde
(een)vuurwapen
(s
)in de vorm van een geweer, voorhanden heeft gehad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van al het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 30 uren werkstraf, te vervangen door 15 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in geval van bewezenverklaring verzocht om te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf. In dit kader heeft de verdediging gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zo is verdachte is oneervol ontslagen en lijdt hij aan PTSS. Daarnaast heeft hij de zorg voor zijn zieke ouders.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 11 juli 2019;
- een indicatiestelling vanuit [naam] , gedateerd 17 juli 2019.
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid hennepplanten. Hennep is een verdovend middel en kan schade toebrengen aan de (volks)gezondheid. Verdachte wist ook dat het voorhanden hebben van drugs niet geaccepteerd wordt binnen Defensie en het desbetreffende zero tolerance-beleid is door hem bewust genegeerd.
Daarnaast heeft verdachte twee ongeschikt gemaakte geweren voorhanden gehad zonder aan de ter zake geldende wet- en regelgeving te voldoen.
In het voordeel van verdachte weegt de militaire kamer dat hij blijkens het uittreksel justitiële documentatie niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Voorts blijkt uit de door de verdediging ingebrachte indicatiestelling dat verdachte lijdt aan een PTSS ten gevolge van traumatiserende ervaringen opgedaan tijdens uitzendingen waaraan verdachte heeft deelgenomen in het landsbelang. Ter terechtzitting is verder naar voren gekomen dat verdachte als enig kind de zorg draagt voor zijn zorgbehoeftige ouders en dat deze situatie niet lang meer houdbaar is. Na zijn oneervolle ontslag bij Defensie werkt hij als chauffeur van een drankenhandel en draait hij werkdagen van 12 uren of langer. Hierdoor staat de zorg voor zijn ouders onder druk en komt hij niet toe aan de behandeling die hij nodig heeft in het kader van zijn PTSS. Verdachte heeft met dit alles veel voor zijn kiezen gehad.
De militaire kamer houdt ook rekening met de omstandigheden dat verdachte een relatief beperkte hoeveelheid hennepplanten voorhanden heeft gehad en dat hij de hiervoor benodigde stroom niet heeft gestolen. Bovendien waren de bij hem aangetroffen geweren ongeschikt gemaakt, zij het op een onjuiste manier.
Gelet op het voorgaande acht de militaire kamer een voorwaardelijke geldboete van € 750,- passend en geboden.
Ten aanzien van het beslag
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen grendelkogelgeweren dienen te worden onttrokken aan het verkeer. De verdediging heeft verzocht om teruggave van beide geweren.
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot welk het onder feit 2 bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 36b, 36c, 57 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 spreekt verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 750,- (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis;
 bepaalt, dat deze geldboete
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de
proeftijd die op één jaarwordt bepaald, te weten dat de veroordeelde zich niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
o een grendelkogelgeweer van het merk Lee Enfield (goednummer PL2700-18-098505-2);
o een grendelkogelgeweer van het merk Mosin Nagant (goednummer PL2700-18-098505-1).
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter) en mr. R. Raat, rechters, en kolonel mr. H.C.M. Snellen, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. A. Bril, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 augustus 2019,
zijnde kolonel mr. Snellen buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, District Landelijke en Buitenlandse Eenheden, Afdeling Recherche, Robuust team 3 Venlo, opgemaakte proces-verbaal, proces-verbaalnummer 18-098462, gesloten op 5 april 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 011 en 012.
3.Proces-verbaal Identificatie wapen, p. 049.
4.Proces-verbaal Identificatie wapen, p. 053.
5.Proces-verbaal identificatie wapen, p. 049 en 054.
6.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 12 augustus 2019.
7.Proces-verbaal Identificatie wapen, p. 052.
8.Proces-verbaal van verhoor, p. 107 en 108.