ECLI:NL:RBGEL:2019:3886

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 augustus 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4300
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd aan publiekrechtelijke rechtspersoon

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 30 augustus 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoeker, een publiekrechtelijke rechtspersoon, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de provincie Gelderland, waarin een last onder dwangsom was opgelegd. Dit besluit, gedateerd op 3 juli 2019, verplichtte verzoeker om voor 1 september 2019 verkeersremmende maatregelen te nemen, met een dwangsom van € 1.000 per week tot een maximum van € 20.000 bij niet-naleving.

De zitting vond plaats op 27 augustus 2019, waar verzoeker werd vertegenwoordigd door meerdere personen, terwijl de provincie werd vertegenwoordigd door mr. K. de Kok, C. Vierhout en J. Bouw. De voorzieningenrechter overwoog dat voor het treffen van een voorlopige voorziening, er sprake moet zijn van 'onverwijlde spoed'. In dit geval was er geen acute financiële nood of onomkeerbare situatie, waardoor het spoedeisend belang ontbrak. Verzoeker erkende bovendien dat de betaling van de dwangsom geen acute financiële problemen zou veroorzaken.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de enkele imagoschade die verzoeker aanvoerde onvoldoende was om het verzoek te honoreren. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/4300

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker,
en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij]te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2019. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door [verzoeker] en [verzoeker]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. de Kok, C. Vierhout en J. Bouw. De derde-partij heeft zich ter zitting niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. Bij besluit van 26 oktober 2012 is aan de [verzoeker] onder voorwaarden ontheffing verleend voor het verstoren van holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de das. De ontheffing geldt voor het tijdvak 1 maart 2013 tot en met 28 februari 2018.
2. Bij besluit van 11 juni 2019 heeft verweerder de [verzoeker] gelast voor 1 september 2019 aan de in voorwaarde 8 van de ontheffing opgelegde verplichting te voldoen door verkeersremmende maatregelen te nemen. Voldoet de [verzoeker] niet aan deze verplichting, dan verbeurt hij een dwangsom van € 1.000 per week, met een maximum van € 20.000. Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter de werking van dit besluit te schorsen in afwachting van de beslissing op het bezwaarschrift.
3. Het besluit van 3 juli 2019 is gericht aan de publiekrechtelijke rechtspersoon [verzoeker] . Op grond van artikel 171, eerste lid, van de Gemeentewet vertegenwoordigt de burgemeester de publiekrechtelijke rechtspersoon in rechte. In dit geval heeft het college van burgemeester en wethouders bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Ter zitting is echter niet duidelijk geworden of het college van burgemeester en wethouders wel bevoegd is deze rechtsmiddelen in te stellen. Dit zal in bezwaar nader beoordeeld dienen te worden. De voorzieningenrechter zal dit punt echter nu verder onbesproken laten gelet op wat hij onder 4 overweegt.
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. Na afloop van de bodemzaak (in casu de beslissing op bezwaar) kan het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden terugbetaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, ontbreekt spoedeisend belang, zodat alleen al daarom geen aanleiding is voor het treffen van voorlopige voorziening.
5. Op de zitting is namens verzoeker erkend dat betaling van de maximaal te verbeuren dwangsom niet zal leiden tot acute financiële problemen bij verzoeker. Daarom is er geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorzieningenrechter. De enkele imagoschade waarop verzoeker zich op de zitting heeft beroepen is onvoldoende om anders te oordelen . De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.