ECLI:NL:RBGEL:2019:4014

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
AWB 18/546 en 18/1487
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens op handhavingsverzoeken tegen de NS met betrekking tot persoonsgegevens bij voordeelurenabonnementen en OV-chipkaarten

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 5 september 2019, zijn de handhavingsverzoeken van eiser tegen de Nederlandse Spoorwegen (NS) behandeld. Eiser verzocht om handhavend op te treden op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens bij voordeelurenabonnementen en de regeling geld terug bij vertraging (GTBV). De rechtbank oordeelde dat de NS geen overtredingen van artikel 8 of 11 van de Wbp heeft begaan, waardoor er geen bevoegdheid bestaat om handhavend op te treden. De rechtbank concludeerde dat de verwerking van persoonsgegevens door de NS noodzakelijk is voor de uitvoering van de vervoerovereenkomst en dat de belangen van de betrokkenen niet onevenredig worden geschaad. De rechtbank bevestigde dat de gegevensverwerking voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, en dat de NS zich houdt aan de Gedragscode verwerking persoonsgegevens OV-chipkaart. De beroepen van eiser werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/546 en AWB 18/1487

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 september 2019 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder

(gemachtigden: mr. O.S. Nijveld en mr. W. van Steenbergen).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] en [derde-partij], te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. G.J. Zwenne)

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2015 (primair besluit 1) heeft verweerder een verzoek van eiser om handhavend op te treden op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) afgewezen.
Bij besluit van 13 augustus 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 augustus 2016 heeft deze rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, het besluit van 13 augustus 2015 vernietigd, verweerder opgedragen om een onderzoek als bedoeld in artikel 60 van de Wbp te doen en vervolgens een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Bij uitspraak van 20 september 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover de rechtbank verweerder heeft opgedragen onderzoek als bedoeld in artikel 60 van de Wbp te doen. Voor het overige heeft de Afdeling de uitspraak bevestigd.
Bij besluit van 28 september 2017 (primair besluit 2) heeft verweerder een nieuw verzoek van eiser om handhavend op te treden op grond van de Wbp afgewezen.
Bij besluit van 22 december 2017 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 1 opnieuw ongegrond verklaard.
Bij besluit van 26 februari 2018 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2019. De zaken zijn tegelijk behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door haar gemachtigden. Derde-partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde en mr. L. Groeneveld.

Overwegingen

Inleiding
1. Deze zaken gaan over drie verschillende verwerkingen van persoonsgegevens door de NS sinds de invoering van het OV-chipkaartsysteem op 9 juli 2014. De eerste is de verwerking van persoonsgegevens van reizigers met een voordeelurenabonnement. De tweede is de verwerking van persoonsgegevens bij de toepassing van de regeling geld terug bij vertraging (regeling GTBV). De derde is de verwerking van persoonsgegevens bij gebruik van een niet-persoonlijke OV-chipkaart. Bestreden besluit 1 gaat over de eerste twee verwerkingen, bestreden besluit 2 gaat over de derde verwerking.
Wettelijk kader
2. Op grond van artikel 48, achtste lid, van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbeheer (AVG) is op wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij verweerder voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet is betrokken, de Wbp van toepassing. Dat is hier het geval. Daarom wordt in deze zaken getoetst aan de Wbp, zoals deze luidde op het moment van het nemen van de bestreden besluiten, en niet aan de AVG.
2.1.
In deze zaken speelt de toepassing van artikel 8 en artikel 11 van de Wbp. Verweerder heeft voor de drie verwerkingen een grondslag aangenomen op grond van artikel 8, aanhef en onder b, van de Wbp. Hierin is bepaald dat persoonsgegevens (slechts) mogen worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of voor het nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene en die noodzakelijk zijn voor het sluiten van een overeenkomst. Op grond van artikel 11, eerste lid, mogen persoonsgegevens slechts worden verwerkt voor zover zij, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn.
Verzoeken van eiser
3. Eiser heeft op 21 februari 2015 verweerder verzocht om te onderzoeken of de NS artikel 8 en artikel 11, eerste lid, van de Wbp overtreedt en om handhavend op te treden. Hij heeft verweerder op 24 november 2016 gevraagd om het al lopende onderzoek naar de verwerking van persoonsgegevens bij voordeelurenabonnementen en de regeling GTBV uit te breiden met een onderzoek naar de verwerking van persoonsgegevens bij gebruik van een niet-persoonlijke OV-chipkaart. Voor zover nodig vraagt eiser om dit verzoek op te vatten als een nieuw handhavingsverzoek als bedoeld in de Wbp.
Besluitvorming
4. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het rapport van bevindingen van oktober 2017. Voor de verwerking van persoonsgegevens door de NS bij het voordeelurenabonnement en de regeling GTBV biedt artikel 8, aanhef en onder b, van de Wbp volgens verweerder de grondslag. De verwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van de overeenkomst tussen de NS en de houder van het voordeelurenabonnement en voor de uitvoering van de vervoerovereenkomst tussen de NS en de reiziger, waar de regeling GTBV deel van uitmaakt. Ook is voldaan aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel. De inbreuk op de belangen van de reiziger is niet onevenredig in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel. Het doel waarvoor persoonsgegevens worden verwerkt kan in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van de persoonsgegevens betrokken personen minder nadelige wijze worden verwezenlijkt. De voorstellen van eiser zijn geen goed alternatief. Omdat geen sprake is van een overtreding, is het niet nodig om handhavend op te treden tegen de NS, aldus verweerder.
5. Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek van 24 november 2016 ongegrond verklaard. Verweerder heeft het verzoek opgevat als een nieuw verzoek om handhaving. Uit globaal onderzoek blijkt dat artikel 8, aanhef en onder b, van de Wbp de grondslag biedt voor de verwerking van persoonsgegevens bij gebruik van een niet-persoonlijke OV-chipkaart. Deze verwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van de vervoerovereenkomst tussen de NS en de reiziger. Ook is voldaan aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel. Er is geen sprake van een onevenredige inbreuk op de belangen van de reiziger in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel. Dit doel kan in redelijkheid niet op een andere manier worden bereikt. De voorstellen van eiser zijn geen reëel alternatief. Omdat geen sprake is van een overtreding, is het niet nodig om nader onderzoek te doen of om handhavend op te treden tegen de NS, aldus verweerder.
Beoordeling in beroep
6. De rechtbank beoordeelt of verweerder heeft kunnen concluderen dat de NS artikel 8 en artikel 11 van de Wbp niet overtreedt, zodat geen bevoegdheid bestaat om handhavend tegen de NS op te treden. Hierbij kijkt de rechtbank of artikel 8 van de Wbp een grondslag biedt voor de gegevensverwerking en of de gegevensverwerking voldoet aan de noodzakelijkheidstoets. De noodzakelijkheidstoets betekent dat moet worden voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het proportionaliteitsbeginsel betekent dat de inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokken persoon niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel. Op grond van het subsidiariteitsbeginsel mag het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verstrekt in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokken persoon minder nadelige wijze kunnen worden verwezenlijkt. [1]
De rechtbank zal minder indringend toetsen of aan de noodzakelijkheidstoets is voldaan, omdat verweerder op dat vlak beoordelingsruimte heeft. Bij de beoordeling van de alternatieven die de aanvrager heeft aangedragen (subsidiariteit) hanteert de rechtbank het uitgangspunt dat verweerder deze dient te onderzoeken. De intensiteit waarmee dit dient te gebeuren wordt mede bepaald door de specificiteit van de aangedragen alternatieven. Met andere woorden: hoe gedetailleerder de aanvrager het alternatief beschrijft, hoe indringender verweerders onderzoek moet zijn.
Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid komen achtereenvolgens de gegevensverwerking bij het voordeelurenabonnement, bij de niet-persoonlijke OV-chipkaart en bij de regeling GTBV aan de orde.
6.1.
De rechtbank laat de omvangrijke bijlagen bij de aanvullende gronden van
11 augustus 2019 vanwege strijd met de goede procesorde buiten beschouwing bij haar beoordeling. Deze zijn namelijk op een zodanig laat tijdstip ingediend, dat de andere partijen deze bijlagen niet hebben kunnen meenemen in hun voorbereiding van de zitting. De aanvullende gronden betrekt de rechtbank wel bij haar beoordeling, omdat deze gronden enkel eerder aangevoerde gronden nader onderbouwen.
Is er een grondslag voor de gegevensverwerking?
7. Zoals onder 2.1 is weergegeven, mogen op grond van artikel 8, aanhef en onder b, van de Wbp persoonsgegevens worden verwerkt als dit noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat hier sprake is van uitvoering van een overeenkomst. Aan alle drie de verwerkingen van persoonsgegevens ligt een overeenkomst ten grondslag. Niet in geschil is dat een voordeelurenabonnement een contract is tussen de NS en de houder van het abonnement. Ook is niet in geschil dat een vervoerovereenkomst ontstaat op het moment dat een reiziger met de NS reist en dat de regeling GTBV deel uitmaakt van deze overeenkomst. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat, omdat de verplichting voor het hebben van een regeling GTBV voortvloeit uit een Europese verordening [2] , deze verordening en niet de vervoerovereenkomst de grondslag is voor de verwerking van persoonsgegevens.
Voldoet de verwerking bij het voordeelurenabonnement aan de noodzakelijkheidstoets?
8. Eiser betoogt dat de NS op grond van een voordeelurenabonnement de verplichting heeft om er voor te zorgen dat de reiziger met korting met de trein kan reizen. Voor het uitvoeren van deze contractuele verplichting is niet noodzakelijk dat de NS reisgegevens verwerkt. Vóór 9 juli 2014 had de NS dezelfde contractuele verplichting en toen werden reisgegevens niet geregistreerd. Verweerder heeft onvoldoende onderbouwd waarom de verwerking van deze gegevens sinds de invoering van de OV-chipkaart wel noodzakelijk is. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom het inchecken met een volledig anonieme OV-chipkaart, een eenmalige anonieme kaart met chip of een eenmalig anoniem papieren kaartje (alle drie met voordeelurenkorting), in combinatie met het als zichtkaart tonen van een voordeelurenabonnement tijdens de controle in de trein, geen goed alternatief is.
8.1.
Op grond van artikel 1 van de ‘Productvoorwaarden Voordeelurenabonnement’ moet de NS op basis van het voordeelurenabonnement er voor zorgen dat de reiziger met korting kan reizen op saldo bij de in artikel 10 van die voorwaarden bedoelde reizen. In de artikelen 5 en 6 staat in welke gevallen sprake is van misbruik en fraude en dat, als hiervan sprake is, een voordeelurenabonnement kan worden opgezegd of een boete kan worden opgelegd. In artikel 13 staat dat aan het begin en einde van de reis moet worden in- en uitgecheckt. Deze voorwaarden maken deel uit van de overeenkomst.
8.2.
Verweerder heeft terecht gesteld dat de voorwaarden van het voordeelurenabonnement met de invoering van het OV-chipkaartsysteem zijn veranderd. Zij heeft ook voldoende gemotiveerd waarom het verwerken van reisgegevens sindsdien noodzakelijk is voor de controle of de voorwaarden worden nageleefd en dus voor het uitvoeren van de overeenkomst. Als de NS deze gegevens niet verwerkt, kan namelijk niet worden gecontroleerd of de reiziger op de juiste wijze heeft in- en uitgecheckt, of de reissom juist is bepaald en het juiste saldo is afgeboekt en of er misbruik wordt gemaakt en/of fraude wordt gepleegd.
8.3.
Verder heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het doel waarvoor de reisgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokken persoon minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt. De door eiser voorgestelde alternatieven waarbij gebruik wordt gemaakt van een zichtkaart betekenen dat een deel van de controle die nu op het station plaatsvindt in de trein moet worden gedaan. De conducteur kan tijdens de treinreis echter nog niet vaststellen of de voorwaarden van het voordeelurenabonnement zullen worden nageleefd. Aannemelijk is dat de controle in de trein daarmee minder effectief is en ook minder efficiënt, omdat er twee kaarten moeten worden uitgelezen. Ook is aannemelijk dat de controle in de trein aanleiding kan zijn voor misverstanden, onenigheid en soms agressief gedrag tegen conducteurs en reizigers. Daarbij komt dat, om het voordeelurenabonnement een zichtkaart te laten zijn die niet hoeft te worden uitgelezen, elk jaar (na betaling van het abonnementsgeld) een nieuwe voordeelurenkaart moet worden verstrekt. Dit kost veel tijd en geld. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het niet nodig is om elke reis te controleren of het abonnementsgeld is betaald. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het betalen van het abonnementsgeld een belangrijke voorwaarde is van het voordeelurenabonnement. De gegevensverwerking voldoet aan het subsidiariteitsbeginsel.
8.4.
Verweerder heeft zich ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokken persoon niet onevenredig is in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel. Verweerder heeft daarbij het volgende van belang kunnen achten. De NS houdt zich aan de ‘Gedragscode verwerking persoonsgegevens OV-chipkaart door OV-bedrijven’. In artikel 10, eerste lid, van deze Gedragscode staat dat het OV-bedrijf reisgegevens technisch en organisatorisch gescheiden zal opslaan van de overige persoonsgegevens van een reiziger. Verder verstrekt de NS persoonsgegevens alleen in uitzonderlijke gevallen en op verzoek aan derden. Hiervoor is een wettelijke grondslag vereist. De gegevensverwerking voldoet dus ook aan het proportionaliteitsvereiste.
8.5.
Dit betekent dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de NS reisgegevens van reizigers met een voordeelurenabonnement mag verwerken op grond van artikel 8, aanhef en onder b, van de Wbp. Het betoog van eiser slaagt niet.
Voldoet de verwerking bij de niet-persoonlijke OV-chipkaart aan de noodzakelijkheidstoets?
9. Vaststaat dat de niet-persoonlijke OV-chipkaart, net zoals de persoonlijke OV-chipkaart, twee unieke pasnummers bevat. Met het ene pasnummer worden reisgegevens geregistreerd, met het andere overige persoonsgegevens (bij de niet-persoonlijke kaart zijn dit betaalgegevens die worden verkregen bij het met de pinpas laden van saldo op de OV-chipkaart). Verder wordt het saldo van de OV-chipkaart geadministreerd in de back-office van Trans Link Systems B.V. (TLS; het bedrijf dat de OV-chipkaarten uitgeeft). Niet in geschil is dat dit betekent dat persoonsgegevens worden verwerkt bij gebruik van een
niet-persoonlijke OV-chipkaart.
Ter zitting is vastgesteld dat niet-persoonlijke OV-chipkaarten kunnen worden gekocht bij NS-kaartautomaten op de stations. Deze kaart kan met muntgeld worden betaald. Ook kan met muntgeld saldo op de kaart worden geladen. Bij NS-balies op stations kunnen deze
niet-persoonlijke OV-chipkaarten met bankbiljetten worden betaald en geladen met saldo. Daarvoor moet een toeslag van € 0,50 worden betaald. Als een niet-persoonlijke
OV-chipkaart met contant geld is betaald en geladen met saldo, wordt in het systeem van TLS alleen geregistreerd dat de kaart een bepaald saldo heeft.
9.1.
Eiser betoogt dat, ook als een niet-persoonlijke OV-chipkaart met contant geld wordt betaald, het aan de hand van de geregistreerde reisbewegingen en met behulp van profileringstechnieken mogelijk is om de identiteit van de persoon die de kaart gebruikt te achterhalen. Daarnaast is het onevenredig bezwarend om elke keer voldoende muntgeld te sparen en moet voor het laden van saldo bij een balie, die niet op elk station aanwezig is, de voornoemde toeslag worden betaald. Er is een, al bestaand, alternatief voor de uitvoering van de vervoerovereenkomst mogelijk, namelijk de verkoop van eenmalige (papieren) vervoerbewijzen, al dan niet met chip. De enige verandering die moet plaatsvinden is dat een dergelijke kaart op elk station contant moet kunnen worden betaald en dat het reistarief hetzelfde is als met de OV-chipkaart.
9.2.
Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verwerken van persoonsgegevens, ook bij gebruik van een niet-persoonlijke OV-chipkaart, noodzakelijk is voor de uitvoering van de vervoerovereenkomst en de algemene voorwaarden die daar deel van uitmaken. Zonder deze gegevens kan niet worden gecontroleerd of de gebruiker van de kaart op de juiste wijze in- en uitcheckt, wat van belang is in het kader van het voorkomen van fraude en misbruik. Ook kan de NS zonder deze gegevens desgevraagd niet controleren of er onterecht (te veel) saldo is afgeschreven, of een reis verkeerd is geregistreerd, of dat een fout is opgetreden bij het verwerken van de gegevens op de OV-chipkaart.
9.3.
Weliswaar worden aan de hand van het unieke pasnummer van de kaart reisgegevens verwerkt, maar bij het met contant geld kopen of opladen van een OV-chipkaart zijn geen betaalgegevens bekend die aan de gebruiker van de kaart kunnen worden gekoppeld. Het is niet onevenredig bezwarend dat hiervoor muntgeld moet worden gespaard, of dat tegen een licht hogere prijs (€ 0,50) met bankbiljetten saldo kan worden geladen bij een NS-balie. Er zijn verder geen concrete aanwijzingen dat de NS profileringstechnieken toepast of reisgegevens verhandelt met derden. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het doel waarvoor de reisgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokken persoon minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt. De gegevensverwerking voldoet het aan subsidiariteitsbeginsel.
9.4.
Verweerder heeft zich ook op het standpunt kunnen stellen dat de inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokken persoon niet onevenredig is in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel. De rechtbank verwijst naar wat is overwogen onder 8.4. Daarbij is nog van belang dat bij een niet-persoonlijke OV-chipkaart die is betaald met contant geld alleen sprake is van verwerking van reisgegevens en het kaartnummer, maar niet van verwerking van overige persoonsgegevens (zoals bankrekeninggegevens). De gegevensverwerking voldoet aan het proportionaliteitsvereiste.
9.5.
Verweerder heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de NS persoonsgegevens van reizigers met een niet-persoonlijke OV-chipkaart mag verwerken op grond van artikel 8, aanhef en onder b, van de Wbp. Het betoog van eiser slaagt niet.
Voldoet de verwerking bij de regeling GTBV aan de noodzakelijkheidstoets?
10. Op de zitting is vastgesteld dat de regeling GTBV kan worden toegepast bij alle soorten OV-chipkaarten. Aan de hand van het unieke pasnummer op de OV-chipkaart kan worden gecontroleerd of de persoon die gebruik heeft gemaakt van deze kaart de vertraagde reis daadwerkelijk heeft gemaakt.
10.1.
Eiser betoogt dat bij gebruik van een niet-persoonlijke OV-chipkaart de NS bij de controle of de vertraagde reis is gemaakt, álle reizen die met die kaart zijn gemaakt kan inzien. Hiervoor bestaat geen noodzaak. De controle in het kader van de regeling GTBV kan op een andere manier worden gedaan. Het alternatief dat al bestaat is het inleveren van een eenmalige OV-chipkaart. De NS registreert de daarmee gemaakte reis en bij vertraging van deze reis wordt een vergoeding uitgekeerd. Het probleem met deze eenmalige chipkaart is echter dat het reistarief hoger is. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom het voorgestelde alternatief, het op het station door NS-personeel laten uitlezen van de OV-chipkaart en het vervolgens uitschrijven van een bon waarop het pasnummer niet wordt vermeld, geen goede oplossing is. Eiser betoogt verder dat verweerder, naast het ten onrechte verwerken van alle reisgegevens en het unieke pasnummer, ook ten onrechte gegevens als geslacht, adresgegevens, telefoonnummer, e-mailadres en geboortedatum verwerkt.
10.2.
Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verwerken van reisgegevens en het pasnummer noodzakelijk is voor de uitvoering van de regeling GTBV, die deel uitmaakt van de vervoerovereenkomst. De NS heeft de in- en uitcheckgegevens nodig voor het controleren van de informatie waarop de reiziger zijn claim baseert. Zonder reisgegevens zou iedere reiziger die op de hoogte is van een vertraging een beroep kunnen doen op de regeling GTBV. Ten aanzien van de overige persoonsgegevens heeft de NS verklaard dat telefoonnummer, e-mailadres en geboortedatum niet meer worden geregistreerd. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat registratie van adresgegevens noodzakelijk is voor het toesturen van het restitutieformulier en dat het geslacht noodzakelijk is voor een respectvolle communicatie met de reiziger. Verweerder heeft daarbij nog van belang mogen achten dat geslacht in dit verband een niet gevoelig gegeven is.
10.3.
Verder is het mogelijk om met een eenmalige chipkaart gebruik te maken van de regeling GTBV. Er is dus al een alternatief waarbij niet alle reisgegevens worden geregistreerd, maar alleen de met de eenmalige kaart gemaakte reis. Het is niet onredelijk bezwarend dat voor eenmalige kaarten een toeslag moet worden betaald. Over eisers voorstel dat NS-personeel op het station de OV-chipkaart uitleest en vervolgens een bon uitschrijft zonder vermelding van het pasnummer, heeft verweerder het volgende van belang kunnen achten. Het personeel op de stations beschikt, in tegenstelling tot de administratie van de NS, niet over de analyse instrumenten die de NS voor de uitvoering van de regeling GTBV heeft gemaakt. Hierdoor kan de vertraging minder nauwkeurig worden gecontroleerd. Verder is dit alternatief praktisch gezien niet uitvoerbaar, omdat het zeer tijdrovend is. Op ieder station zal personeel beschikbaar moeten zijn om bonnen uit te schrijven en er zullen wachtrijen ontstaan. Een dergelijke werkwijze is dus minder effectief en minder efficiënt. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het doel waarvoor de reisgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokken persoon minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt. De gegevensverwerking voldoet aan het subsidiariteitsbeginsel.
10.4.
Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat de inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokken persoon niet onevenredig is in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel. De rechtbank verwijst naar wat is overwogen onder 8.4 en 9.4. De gegevensverwerking voldoet aan het proportionaliteitsvereiste.
10.5.
Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zij de persoonsgegevens van reizigers die gebruik maken van de regeling GTBV mag verwerken op grond van artikel 8, aanhef en onder b, van de Wbp. Het betoog van eiser slaagt daarom niet. Daarom hoeft, anders dan eiser betoogt, niet te worden beoordeeld of verweerder deze gegevens mag verwerken op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Wbp.
Conclusie
11. Verweerder heeft op basis van de uitgevoerde onderzoeken tot de conclusie kunnen komen dat geen sprake is van een overtreding door de NS van artikel 8 of 11 van de Wbp, zodat geen bevoegdheid bestaat om handhavend tegen de NS op te treden. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzitter, mr. L. van Gijn en
mr. J.H. van Breda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.H. Verzijl-Stoop, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.TK, vergaderjaar 1997-1998, 25 892, nr. 3, p. 80.
2.Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007