2.1.In deze zaken speelt de toepassing van artikel 8 en artikel 11 van de Wbp. Verweerder heeft voor de drie verwerkingen een grondslag aangenomen op grond van artikel 8, aanhef en onder b, van de Wbp. Hierin is bepaald dat persoonsgegevens (slechts) mogen worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of voor het nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene en die noodzakelijk zijn voor het sluiten van een overeenkomst. Op grond van artikel 11, eerste lid, mogen persoonsgegevens slechts worden verwerkt voor zover zij, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn.
3. Eiser heeft op 21 februari 2015 verweerder verzocht om te onderzoeken of de NS artikel 8 en artikel 11, eerste lid, van de Wbp overtreedt en om handhavend op te treden. Hij heeft verweerder op 24 november 2016 gevraagd om het al lopende onderzoek naar de verwerking van persoonsgegevens bij voordeelurenabonnementen en de regeling GTBV uit te breiden met een onderzoek naar de verwerking van persoonsgegevens bij gebruik van een niet-persoonlijke OV-chipkaart. Voor zover nodig vraagt eiser om dit verzoek op te vatten als een nieuw handhavingsverzoek als bedoeld in de Wbp.
4. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het rapport van bevindingen van oktober 2017. Voor de verwerking van persoonsgegevens door de NS bij het voordeelurenabonnement en de regeling GTBV biedt artikel 8, aanhef en onder b, van de Wbp volgens verweerder de grondslag. De verwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van de overeenkomst tussen de NS en de houder van het voordeelurenabonnement en voor de uitvoering van de vervoerovereenkomst tussen de NS en de reiziger, waar de regeling GTBV deel van uitmaakt. Ook is voldaan aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel. De inbreuk op de belangen van de reiziger is niet onevenredig in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel. Het doel waarvoor persoonsgegevens worden verwerkt kan in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van de persoonsgegevens betrokken personen minder nadelige wijze worden verwezenlijkt. De voorstellen van eiser zijn geen goed alternatief. Omdat geen sprake is van een overtreding, is het niet nodig om handhavend op te treden tegen de NS, aldus verweerder.
5. Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek van 24 november 2016 ongegrond verklaard. Verweerder heeft het verzoek opgevat als een nieuw verzoek om handhaving. Uit globaal onderzoek blijkt dat artikel 8, aanhef en onder b, van de Wbp de grondslag biedt voor de verwerking van persoonsgegevens bij gebruik van een niet-persoonlijke OV-chipkaart. Deze verwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van de vervoerovereenkomst tussen de NS en de reiziger. Ook is voldaan aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel. Er is geen sprake van een onevenredige inbreuk op de belangen van de reiziger in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel. Dit doel kan in redelijkheid niet op een andere manier worden bereikt. De voorstellen van eiser zijn geen reëel alternatief. Omdat geen sprake is van een overtreding, is het niet nodig om nader onderzoek te doen of om handhavend op te treden tegen de NS, aldus verweerder.
6. De rechtbank beoordeelt of verweerder heeft kunnen concluderen dat de NS artikel 8 en artikel 11 van de Wbp niet overtreedt, zodat geen bevoegdheid bestaat om handhavend tegen de NS op te treden. Hierbij kijkt de rechtbank of artikel 8 van de Wbp een grondslag biedt voor de gegevensverwerking en of de gegevensverwerking voldoet aan de noodzakelijkheidstoets. De noodzakelijkheidstoets betekent dat moet worden voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het proportionaliteitsbeginsel betekent dat de inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokken persoon niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel. Op grond van het subsidiariteitsbeginsel mag het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verstrekt in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokken persoon minder nadelige wijze kunnen worden verwezenlijkt.
De rechtbank zal minder indringend toetsen of aan de noodzakelijkheidstoets is voldaan, omdat verweerder op dat vlak beoordelingsruimte heeft. Bij de beoordeling van de alternatieven die de aanvrager heeft aangedragen (subsidiariteit) hanteert de rechtbank het uitgangspunt dat verweerder deze dient te onderzoeken. De intensiteit waarmee dit dient te gebeuren wordt mede bepaald door de specificiteit van de aangedragen alternatieven. Met andere woorden: hoe gedetailleerder de aanvrager het alternatief beschrijft, hoe indringender verweerders onderzoek moet zijn.
Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid komen achtereenvolgens de gegevensverwerking bij het voordeelurenabonnement, bij de niet-persoonlijke OV-chipkaart en bij de regeling GTBV aan de orde.