ECLI:NL:RBGEL:2019:4112

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 september 2019
Publicatiedatum
11 september 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1028
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering persoonsgebonden budget op basis van vermeende belangenverstrengeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiser, geboren in 1929 en met een indicatie voor beschermd wonen met intensieve dementiezorg, had op 6 november 2018 een aanvraag ingediend voor een pgb. De aanvraag werd afgewezen door VGZ Zorgkantoor B.V. op 29 november 2018, met als argument dat de gewaarborgde hulp, [B], de schoonzoon van eiser, niet onafhankelijk kon optreden vanwege zijn huwelijk met de directeur van de zorgverlener Humazorg B.V.

Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat [B] sinds de omzetting van Humazorg naar een besloten vennootschap in 2017 geen betrokkenheid meer had bij de zorgverlening. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had onderbouwd dat er gegronde redenen waren om aan te nemen dat [B] niet onafhankelijk kon optreden. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was dat [B] nog enige rol speelde binnen Humazorg en dat de zorgverlener gecertificeerd was en goedgekeurd door de gemeente Nijmegen.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de beoordeling van aanvragen voor een pgb.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 19/1028

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2019

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M.E. van der Haar),
en

VGZ Zorgkantoor B.V. te Eindhoven, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen.
Bij besluit van 6 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.L.P. van Unnik.

Overwegingen

1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1929. Eiser heeft een indicatie voor beschermd wonen met intensieve dementiezorg. Op 6 november 2018 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een pgb. Gelet op de indicatie van eiser is het aanstellen van een gewaarborgde hulp daarbij verplicht. Eiser heeft aangegeven dat hij de zorg wil inkopen bij Humazorg B.V. (Humazorg) en als gewaarborgde hulp is [B] , de schoonzoon van eiser, opgegeven.
1.2.
Op 22 november 2018 heeft een bewustkeuze gesprek plaatsgevonden. Geconcludeerd is dat de partner van [B] niet alleen de dochter van eiser, maar ook de eigenaresse van zorgverlener Humazorg is. In het verslag staat dat [B] hand- en spandiensten verricht voor Humazorg en dat hij Humazorg in netwerken ondersteunt.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser om een pgb afgewezen, op de grond dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat eiser of de gewaarborgde hulp niet zullen voldoen aan de verplichtingen die horen bij het krijgen van een pgb. Volgens verweerder kan [B] als echtgenoot van de eigenaresse van de enige zorgverlener geen onafhankelijke rol vervullen.
3.1.
Eiser voert aan dat [B] sinds de omzetting van Humazorg naar een besloten vennootschap in 2017 op geen enkele wijze nog betrokken is bij Humazorg. Zijn echtgenote is als directeur van Humazorg bovendien niet direct verantwoordelijk voor de te verlenen zorg. Hiervoor zijn twee zorgcoördinatoren aangesteld. Ook is er een kwaliteitsmedewerker. Eiser wijst erop dat Humazorg een HKZ-certificaat heeft en in de aanbestedingsprocedure voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is geaccepteerd door de gemeente Nijmegen, waaruit volgens eiser blijkt dat Humazorg zich aan alle regels houdt. Volgens eiser heeft verweerder het standpunt dat [B] een belang heeft in Humazorg niet gemotiveerd. [B] heeft zowel zakelijk als anderszins geen belang in Humazorg en het enkele feit dat hij is getrouwd met de directeur, belet hem niet om zonder vooringenomenheid toezicht te houden op de te verlenen zorg en de daarbij horende regelgeving. Ook heeft hij niets van doen met de uitbetaling van het pgb. Tenslotte wijst eiser erop dat verweerder [B] wel heeft geaccepteerd als gewaarborgde hulp voor eisers echtgenote.
3.2.
Verweerder stelt dat na zorgvuldig onderzoek is geconcludeerd dat [B] onvoldoende op onafhankelijke wijze erop kan toezien dat de pgb-verplichtingen worden nagekomen en dat er kwalitatief verantwoorde en doelmatige zorg wordt verleend. Dit omdat aannemelijk is dat hij als echtgenoot van de directeur een belang heeft in het bedrijf dat de enige zorgverlener is van eiser. Volgens verweerder is er een groot belang voor de directeur, gelet op de hoogte van het pgb van € 49.470,- en omdat een directeur verantwoordelijk moet worden gehouden voor de zorg die binnen de instelling wordt geleverd. Dit betekent volgens verweerder dat de echtgenoot van de directeur niet onafhankelijk kan beoordelen of er verantwoorde zorg wordt verleend en of Humazorg de declaraties op juiste wijze opmaakt. Gelet op de grote verantwoordelijkheid van de gewaarborgde hulp moet iedere schijn van belangenverstrengeling worden vermeden. Ten aanzien van het feit dat [B] wel is goedgekeurd als gewaarborgde hulp voor de echtgenote van eiser, stelt verweerder dat dit berust op een vergissing en dat opnieuw zal worden beoordeeld.
3.3.
Artikel 3.3.3., vierde lid, onder b, van de Wlz bepaalt dat het pgb wordt verleend indien de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de aan een budget verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren. Uit artikel 5.6, onder a, van de Regeling langdurige zorg (Rlz) volgt dat een pgb aan een verzekerde met (zoals eiser) een VV pakket niet wordt verleend tenzij hij over een gewaarborgde hulp beschikt. Artikel 5.11, tweede lid, onder 5, van de Regeling langdurige zorg (Rlz) bepaalt dat de verlening van een pgb kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de ingeschakelde gewaarborgde hulp anderszins onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de aan het pgb verbonden verplichtingen. Uit de toelichting op de Rlz volgt dat ‘gewaarborgde hulp’, hulp is van een derde die door de verzekerde is ingeschakeld en van wie voldoende aannemelijk is gemaakt dat deze kan instaan voor nakoming van de aan het pgb verbonden verplichtingen. [1]
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat er een gegronde reden is om aan te nemen dat [B] onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de aan het pgb verbonden verplichtingen. Het enkele feit dat [B] de echtgenoot is van de directeur van Humazorg, rechtvaardigt niet automatisch de conclusie dat hij daarom ook onvoldoende onafhankelijk is en dat er gerede twijfel kan bestaan over de vraag of hij de pgb-verplichtingen zal nakomen. Vast staat dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke situatie binnen Humazorg en de rol van [B] daarbij. In het verslag van het bewust keuzegesprek is opgenomen dat [B] hand- en spandiensten verricht zonder dat overigens wordt benoemd waaruit deze bestaan, wanneer en met welke frequentie deze zijn of worden verricht. Door eiser is echter betoogd dat dit in het verleden zo was, maar dat [B] nu geen enkele bemoeienis meer heeft met Humazorg. Verweerder heeft dit niet weersproken. Ter zitting is dit bevestigd door mevrouw [C] , de directeur van Humazorg. Zij heeft toegelicht dat [B] vóórdat Humazorg in 2017 een B.V. werd wel hand- en spandiensten verrichtte. Zo hielp hij met computers en sprong hij bij indien dit nodig was. Inmiddels werkt [B] vier dagen per week bij ASML en doet hij niets meer voor Humazorg. Niet gebleken is dat de feitelijke situatie anders is dan door eiser en [C] is beschreven. De rechtbank acht daarnaast van belang dat Humazorg een vrij grote onderneming is, met meer dan 20 mensen in dienst, die bovendien is gecertificeerd en goedgekeurd door de gemeente Nijmegen. Bovendien is [B] nog altijd gewaarborgde hulp voor de echtgenote van eiser. Ter zitting is door verweerder voor het eerst gesteld dat dit op een vergissing berust. Verder heeft de gemachtigde van verweerder bevestigd dat ook nu nog geen stappen zijn gezet om deze situatie opnieuw te beoordelen, zoals eerder werd gesteld.
3.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [B] , enkel en alleen vanwege zijn huwelijk met de directeur van de zorgverlener, geen gewaarborgde hulp mag zijn voor eiser. Dit betekent dat verweerder de verlening van een pgb aan eiser niet heeft kunnen weigeren vanwege het feit dat hij gebruik zou maken van [B] als gewaarborgde hulp.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat hiervoor onvoldoende informatie voorhanden is. Verweerder wordt daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgedragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
5. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. Ook veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M. Kool, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 11 september 2019
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Staatscourant 2014, 36917.