In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiser, geboren in 1929 en met een indicatie voor beschermd wonen met intensieve dementiezorg, had op 6 november 2018 een aanvraag ingediend voor een pgb. De aanvraag werd afgewezen door VGZ Zorgkantoor B.V. op 29 november 2018, met als argument dat de gewaarborgde hulp, [B], de schoonzoon van eiser, niet onafhankelijk kon optreden vanwege zijn huwelijk met de directeur van de zorgverlener Humazorg B.V.
Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat [B] sinds de omzetting van Humazorg naar een besloten vennootschap in 2017 geen betrokkenheid meer had bij de zorgverlening. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had onderbouwd dat er gegronde redenen waren om aan te nemen dat [B] niet onafhankelijk kon optreden. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was dat [B] nog enige rol speelde binnen Humazorg en dat de zorgverlener gecertificeerd was en goedgekeurd door de gemeente Nijmegen.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de beoordeling van aanvragen voor een pgb.