In deze zaak vorderde eiser, eigenaar van een Mastin, schadevergoeding van verweerder, eigenaar van een Border Collie, na een ongeval op 7 september 2014. Eiser liet zijn honden uit op een locatie waar een aanlijnplicht gold. Verweerder passeerde met zijn niet aangelijnde Border Collie, wat leidde tot een reactie van de Mastin en een val van eiser, die daarbij ernstige beenbreuken opliep. Eiser stelde dat verweerder onrechtmatig had gehandeld door zijn hond niet aan te lijnen, terwijl verweerder betwistte dat hij aansprakelijk was en stelde dat eiser zelf schuld had aan het ongeval.
De rechtbank oordeelde dat de vordering van eiser niet gegrond was. De rechtbank overwoog dat de aanlijnplicht niet bedoeld was om de schade die eiser had geleden te voorkomen. De Border Collie had zich braaf gedragen en er was geen sprake van een onveilige situatie die verweerder had moeten voorzien. De rechtbank concludeerde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat verweerder onrechtmatig had gehandeld. De vordering van eiser werd afgewezen, en de voorwaardelijke tegenvordering van verweerder werd niet besproken. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten.