In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 augustus 2019 uitspraak gedaan in een incident tot zekerheidstelling in een civiele procedure. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat T.P. Boer, vorderde dat de verweerder, die geen woon- of gewone verblijfplaats in Nederland heeft, zekerheid zou stellen voor de proceskosten, begroot op € 2.750,00. De eiser baseerde zijn vordering op artikel 224 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat bepaalt dat een partij zonder woonplaats in Nederland verplicht is zekerheid te stellen voor proceskosten. De verweerder, vertegenwoordigd door advocaat A. Hashem Jawaheri, voerde verweer en stelde dat de verplichting tot zekerheidstelling een belemmering van de rechtsgang zou vormen, vooral vanwege de geldende sancties tegen Iran, waar hij woonachtig is.
De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had onderbouwd dat het voor hem onmogelijk was om een bankgarantie te verkrijgen en dat er geen reden was om aan te nemen dat de toegang tot de rechter voor hem werd beperkt. De rechtbank wees de vordering van de eiser tot zekerheidstelling in beginsel toe, maar stelde de proceskosten vast op € 2.166,00 in plaats van de gevorderde € 2.750,00. De verweerder werd gelast om binnen vier weken na dagtekening van het vonnis zekerheid te stellen, op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak. De rechtbank hield de beslissing omtrent de kosten van het incident aan en bepaalde dat de hoofdzaak verder zou worden geprocedeerd in de stand waarin deze zich bevond.
Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. T.P.E.E. van Groeningen.