Op 28 augustus 2019 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, een vonnis gewezen in een renvooiprocedure tussen Volksbank N.V. en Parkstad Vastgoed B.V. De zaak betreft een geschil over de aanspraak op de restantopbrengst van de executieverkoop van onroerende zaken die in eigendom waren van [de heer X]. Volksbank, die conservatoir beslag had gelegd op de panden, maakt aanspraak op de volledige restantopbrengst uit hoofde van haar executoriale beslag. Parkstad betwist deze aanspraak en stelt een beter recht te hebben op de opbrengst, omdat zij de panden van [de heer X] huurde en schade heeft geleden door het tenietgaan van haar huurovereenkomsten.
De rechtbank overweegt dat Parkstad op de hoogte was van het huurbeding in de hypotheekakte en dat zij huurde met de wetenschap dat haar huurovereenkomst bij executie van het hypotheekrecht teniet zou gaan. De ratio voor de voorrang van de gewezen huurder, zoals bedoeld in artikel 3:264 lid 7 BW, geldt niet voor Parkstad, omdat zij bewust de risico's van het huren heeft aanvaard. Bovendien heeft Parkstad onvoldoende onderbouwd welke schade zij heeft geleden als gevolg van het tenietgaan van haar huurovereenkomsten.
De rechtbank concludeert dat de aanspraak van Parkstad op de restantopbrengst niet kan worden gehonoreerd, terwijl die van Volksbank wel wordt erkend. Parkstad wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Volksbank zijn begroot op € 1.182,00. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 28 augustus 2019.