ECLI:NL:RBGEL:2019:4488

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
C/05/352251 / HA ZA 19-10
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake renvooiprocedure tussen Volksbank N.V. en Parkstad Vastgoed B.V. over aanspraak op restantopbrengst executieverkoop

Op 28 augustus 2019 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, een vonnis gewezen in een renvooiprocedure tussen Volksbank N.V. en Parkstad Vastgoed B.V. De zaak betreft een geschil over de aanspraak op de restantopbrengst van de executieverkoop van onroerende zaken die in eigendom waren van [de heer X]. Volksbank, die conservatoir beslag had gelegd op de panden, maakt aanspraak op de volledige restantopbrengst uit hoofde van haar executoriale beslag. Parkstad betwist deze aanspraak en stelt een beter recht te hebben op de opbrengst, omdat zij de panden van [de heer X] huurde en schade heeft geleden door het tenietgaan van haar huurovereenkomsten.

De rechtbank overweegt dat Parkstad op de hoogte was van het huurbeding in de hypotheekakte en dat zij huurde met de wetenschap dat haar huurovereenkomst bij executie van het hypotheekrecht teniet zou gaan. De ratio voor de voorrang van de gewezen huurder, zoals bedoeld in artikel 3:264 lid 7 BW, geldt niet voor Parkstad, omdat zij bewust de risico's van het huren heeft aanvaard. Bovendien heeft Parkstad onvoldoende onderbouwd welke schade zij heeft geleden als gevolg van het tenietgaan van haar huurovereenkomsten.

De rechtbank concludeert dat de aanspraak van Parkstad op de restantopbrengst niet kan worden gehonoreerd, terwijl die van Volksbank wel wordt erkend. Parkstad wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Volksbank zijn begroot op € 1.182,00. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 28 augustus 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/352251 / HA ZA 19-10 / 103 / 512
Vonnis van 28 augustus 2019
in de renvooiprocedure tussen
de naamloze vennootschap
VOLKSBANK N.V.,
gevestigd te Utrecht,
advocaat mr. J. Meuleman te Amsterdam,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PARKSTAD VASTGOED B.V.,
gevestigd te Hoensbroek,
advocaat mr. J.J.M. Goltstein te Kerkrade.
Partijen zullen hierna Volksbank en Parkstad worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van verwijzing van 10 april 2019 in de gerechtelijke rangregeling met nummer C/05/345167 / KG RK 18-964
  • de inwilliging van het onweersproken verzoek van Volksbank om zonder voorafgaande conclusiewisseling een comparitie te gelasten
  • de brief met bijlagen van Parkstad van 21 juni 2019
  • de comparitie van partijen op 26 juni 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[de heer X] is de bestuurder van Parkstad.
2.2.
In 2009 was [de heer X] eigenaar van een groot aantal onroerende zaken, waaronder de panden aan de Markt 9 16, 9 24 en 9 25 te [woonplaats] , die hij bedrijfsmatig verhuurde en die tot zekerheid van nakoming van geldleningsovereenkomsten tot een bedrag van € 2.550.000,00 waren bezwaard met een recht van eerste hypotheek ten gunste van Rabohypotheekbank N.V. De hypotheekakte bevat het in art. 3:264 BW bedoelde huurbeding.
2.3.
Op 21 december 2012 heeft Volksbank, toen nog SNS Bank N.V. geheten, conservatoir beslag gelegd op onder meer de in 2.2. bedoelde panden in [woonplaats] . Dit conservatoire beslag is overgegaan in een executoriaal beslag met het vonnis van de rechtbank Limburg van 21 mei 2014, waarbij [de heer X] is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 832.476,336 aan SNS Bank N.V. Bij arrest van 26 januari 2016 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch dit vonnis vernietigd en [de heer X] veroordeeld tot betaling aan SNS Bank N.V. van een bedrag van € 615.000,00, te vermeerderen met rente en proceskosten.
2.4.
Rabohypotheekbank N.V. heeft als hypotheekhouder de executie van SNS Bank N.V. overgenomen en haar geldvordering op [de heer X] geïncasseerd uit de opbrengst van de executieverkoop van de aan haar verhypothekeerde panden. De in 2.2. bedoelde panden in [woonplaats] zijn in juli 2017 executoriaal verkocht. Uit de opbrengst van deze verkoop is het toen nog resterende deel van de vordering van Rabohypotheekbank N.V. ad € 100.441,18 voldaan. Van de opbrengst resteert nog een bedrag van € 93.778,13 onder executienotaris mr. D.W.H. ter Braak.

3.Het geschil

3.1.
Volksbank maakt aanspraak op de volledige restantopbrengst uit hoofde van haar executoriale beslag tot een bedrag van € 615.000,00 in hoofdsom.
3.2.
Parkstad betwist een aanspraak van Volksbank als beslaglegger op zichzelf niet, maar pretendeert een beter recht te hebben op de volledige restantopbrengst. Daartoe stelt zij zakelijk weergegeven dat zij ten tijde van de executieverkoop van de panden in [woonplaats] deze panden van [de heer X] huurde, welk huurrecht van Parkstad door de executie en het inroepen van het huurbeding door Rabohypotheekbank N.V. teniet is gegaan, als gevolg waarvan Parkstad, vanwege het mislopen van inkomsten uit onderverhuur en het inschakelen van derden, schade heeft geleden van € 422.220,00 althans van € 64.062,00, welke schade op de voet van art. 6:264 lid 7 BW met voorrang boven de vordering van beslaglegger Volksbank uit de restantopbrengst aan haar moet worden uitgekeerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De ratio van de in art. 3:264 lid 7 BW bedoelde voorrang van de gewezen huurder is daarin gelegen dat deze huurder, die veelal onwetend zal zijn van het huurbeding in de hypotheekakte en verrast zal zijn door de executie en de noodzaak tot ontruiming, als tegemoetkoming voor het feit dat hij ter bescherming van de kapitaalmarkt geen huurbescherming geniet, zijn schade als gevolg van het tenietgaan van zijn huurovereenkomst vóór de concurrent schuldeisers kan verhalen op de executieopbrengst nadat de hypotheekhouder daaruit is voldaan.
4.2.
Volgens Parkstad is zij per 1 september 2014 huurder geworden van onder meer de panden in [woonplaats] en zijn de huurders die deze panden daarvoor van eigenaar [de heer X] huurden toen van haar gaan (onder)huren. De onderhuurders betaalden meer dan Parkstad aan huur verschuldigd was, hetgeen Parkstad financieel in de gelegenheid stelde het noodzakelijke onderhoud aan de panden te laten verrichten. [de heer X] zelf was daartoe niet in staat als gevolg van door SNS Bank N.V. gelegde beslagen, aldus Parkstad. Hiervan uitgaande geldt het volgende.
4.3.
Parkstad wist dat de panden in [woonplaats] waren verhypothekeerd, dat de hypotheekakte het in art. 3:264 BW bedoelde huurbeding bevatte en dat de hypotheekgever niet met verhuur had ingestemd. De hypotheekgever was immers haar bestuurder. Zij is dus, anders dan de ratio van de voorrang veronderstelt, gaan huren in de wetenschap dat de huurovereenkomst bij executie van het hypotheekrecht teniet zou gaan. Bovendien is zij gaan huren nadat het beslag van SNS Bank N.V. executoriaal was geworden en het tenietgaan van de huurovereenkomsten dus ook daadwerkelijk te verwachten was, waarvan zij opnieuw via [de heer X] op de hoogte was. Hier komt bij dat Parkstad als gevolg van het tenietgaan van de huurovereenkomsten niet hoefde te ontruimen. Zij gebruikte de panden niet zelf, dat deden de onderhuurders. Het tenietgaan trof haar hooguit financieel. Bij deze stand van zaken ontbreekt dan ook de ratio voor voorrang van Parkstad op concurrente schuldeisers. Die voorrang komt haar daarom niet toe. Nu Parkstad haar aanspraak enkel op deze voorrang heeft gebaseerd en niet zelf beslaglegger is, heeft zij geen aanspraak op de onder de notaris rustende restantopbrengst.
4.4.
Maar ook afgezien van het voorgaande kan de aanspraak van Parkstad niet in rechte worden gehonoreerd. Parkstad heeft onvoldoende toegelicht welke schade zij heeft geleden als gevolg van de vernietiging van haar huurovereenkomsten met [de heer X] . Het overzicht van [persoon Q] heeft slechts gedeeltelijk betrekking op de panden in [woonplaats] en is ook in zoverre onvoldoende gespecificeerd omdat het slechts (geschatte) cijfers bevat zonder enige ondersteunende documentatie, waarbij [persoon Q] bovendien expliciet opmerkt dat hij voor de cijfers niet kan instaan omdat de door Parkstad verstrekte gegevens onvoldoende controleerbaar zijn. Parkstad heeft daarnaast weliswaar een groot aantal huurovereenkomsten overgelegd, onder andere van verhuur van de panden in [woonplaats] door [de heer X] aan Parkstad, maar niet de huurovereenkomsten met de onderhuurders waaruit het mislopen van inkomsten zou kunnen blijken. Laat staan dat hij (met bankafschriften of jaarstukken) onderbouwd heeft aangegeven welke concrete inkomsten in welke maanden het betreft en welke uitgaven daar tegenover stonden. Een dergelijke toelichting mocht wel worden verwacht nu het onvoldoende staven ervan voor de rechter-commissaris een reden was de vordering niet in de staat van verdeling op te nemen.
4.5.
Parkstad heeft nog erop gewezen dat het hypotheekrecht van Rabohypotheekbank N.V. in één akte is gevestigd op een groot aantal aan [de heer X] in eigendom toebehorende en aan Parkstad verhuurde panden en het toevallig is dat na executie van juist de verhypothekeerde panden in [woonplaats] waarop SNS Bank N.V. beslag had gelegd de hypotheekhouder volledig werd voldaan en van de opbrengst van de executie van deze panden dus een gedeelte overbleef. Parkstad wil hieruit naar analogie van art. 553 Rv afgeleid zien dat de onder de notaris rustende restantopbrengst van de verkoop van de panden in [woonplaats] eigenlijk de netto-opbrengst is van alle ten gunste van Rabohypotheekbank N.V. ineens verhypothekeerde maar in tranches executoriaal verkochte panden en dat SNS Bank N.V. dus alleen in het gedeelte van deze opbrengst meedeelt dat kan worden toegerekend aan de panden in [woonplaats] . Dit betoog doet echter, wat er ook van zij, niet af aan het voorgaande en leidt daarom niet tot een ander oordeel. Het betoog strekt bovendien niet ertoe de gepretendeerde voorrang te adstrueren, maar hooguit tot een beperking van de aanspraak van Volksbank ten gunste van hypotheekgever [de heer X] . [de heer X] heeft echter geen tegenspraak gedaan en is geen partij in deze renvooiprocedure. Ook om deze reden leidt het betoog van Parkstad niet tot een ander oordeel.
4.6.
De slotsom is dat de aanspraak van Parkstad op de restant-opbrengst niet wordt gehonoreerd en die van Volksbank wel. Er kan dus conform de staat van verdeling worden verdeeld.
4.7.
Parkstad zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Volksbank worden begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat
543,00(1,0 punt × tarief € 543,00)
Totaal € 1.182,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat het restant van de opbrengst van de executieverkoop zal worden verdeeld overeenkomstig de staat van verdeling van 7 februari 2019,
5.2.
veroordeelt Parkstad in de proceskosten, aan de zijde van Volksbank tot op heden begroot op € 1.182,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2019.