Uitspraak
MOVIR N.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
eiseres, hierna te noemen: Movir,
advocaat mr. E.J. Wervelman te Utrecht,
wonende te Doetinchem,
verweerder, hierna te noemen: [verweerder],
advocaat mr. G.S. Jongstra te Almere.
1.De procedure
- de procesinleiding
- het verweerschrift
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 5 september 2019.
2.De feiten
ARTIKEL 6.1VERPLICHTINGEN BIJ ARBEIDSONGESCHIKTHEID
, e, f(…)
genoemde verplichtingen, voor zover de verzekerde daaraan niet heeft voldaan of niet heeft kunnen voldoen, na te komen(…)
ARTIKEL 7.3
Kan knie niet goed buigen zonder pijn; kan geen paardrijden.”
Conclusie:knieklachten rechts op basis van een insertie tendinopathie van de patellapees en quidricepspees. Patient werd verwezen naar de fysiotherapeut voor oefentherapie en verdere begeleiding. Ik zie hem zonodig terug.”
Op basis van mijn ervaringen kan ik u meedelen dat dit een langdurende kwestie kan zijn en in sommige gevallen ook weer terugkomt. Ik adviseer dat de heer [naam 1] zeker niet mag paardrijden, daar dit zeker de klachten versterkt door het aanspannen van deze dijbeenspier. De heer [naam 1] heeft na enkele behandelingen minder pijn en heeft weer geprobeerd te rijden. Helaas is gebleken, dat hierdoor de klachten weer terugkwamen, waardoor we weer terug bij af waren.”
Door de huidige knieklachten kan verzekerde een groot deel van zijn eigen werk niet verrichten. Hij kan de training niet verzorgen. Paardrijden lukt niet omdat hij daarbij met de knieën het paard stuurt.
van zijn werk niet kan verrichten, vindt hij dat hij volledig arbeidsongeschikt geacht kan worden. Zijn werk is vooral het trainen van paarden. Daarbij rijdt hij veel paard.”
insertie tendinopathie quadricepspees rechts. Gelijkaardige diagnose ter hoogte van de linker knie en enthesiopathie ter hoogte van de linker heupregio.”
Medisch advies
Omdat u niet meer arbeidsongeschikt bent volgens de voorwaarden van uw verzekering, ontvangt u tot 4 september 2014 nog een uitkering. Per 4 september 2014 vervalt het recht op een uitkering.”
Op 20 december 2016 heeft de Hoge Raad twee overzichtsarresten gewezen met betrekking tot oplichting (ECLI: NL:HR:2016:2889, NJ 2017/157 en ECLI:NL:HR:2016:2892, NJ 2017/158). De Hoge Raad geeft hierin handvatten voor de beoordeling van de vraag of handelingen van een verdachte kunnen worden beschouwd als oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij stelt de Hoge Raad allereerst vast dat met het in de wet omschrijven van specifieke oplichtingsmiddelen – het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen en/of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels – is beoogd het begrip oplichting' nader vorm en inhoud te geven. Niet iedere vorm van bedrog – bijvoorbeeld bedrog bestaande uit niet meer dan het doen van een onware mededeling – en niet iedere toerekenbare tekortkoming in civielrechtelijke zin valt binnen het bereik van het strafrecht, als misdrijf met een strafmaximum van, kort gezegd, een gevangenisstraf van vier jaren.De vraag in deze zaak is of het handelen van verdachte jegens [slachtoffer 3] moet worden gezien als het gebruik van een van de in artikel 326 Sr genoemde oplichtingsmiddelen, waardoor [slachtoffer 3] werd gedwongen tot afgifte van gelden.
Naar achteraf is gebleken hebt u in diverse periodes waarin u bij cliënte volledige arbeidsongeschiktheid hebt geclaimd wel degelijk gewerkt. In enige andere zin zijn uw eigen mededelingen aan de diverse door cliënte ingeschakelde deskundigen niet te begrijpen.
4.De beoordeling
Kern van het geschil
5.De beslissing
binnen vier wekenna de bekendmaking van deze beslissing een akte in te dienen over wat is vermeld onder 4.19 en 4.21, waarna [verweerder] in de gelegenheid zal worden gesteld daarna een antwoordakte in te dienen,