ECLI:NL:RBGEL:2019:469

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
05/740264-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Zutphen

Op 7 februari 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die in de nacht van 23 op 24 mei 2018 het slachtoffer in haar buik heeft gestoken met een mes. Het slachtoffer liep hierdoor letsel op. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man lijdt aan psychische stoornissen die van invloed waren op zijn handelen. Dit heeft geleid tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie, omdat de rechtbank rekening hield met de noodzaak van behandeling voor de man. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan achttien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en de verplichting tot behandeling van zijn stoornissen. Daarnaast is de man verplicht om schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer, die een bedrag van € 2.405,71 vorderde. De rechtbank heeft deze vordering gedeeltelijk toegewezen, waarbij de man aansprakelijk werd gesteld voor de schade die het slachtoffer had geleden door de poging tot doodslag. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd aan de man, waaronder toezicht door de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740264-18
Datum uitspraak : 7 februari 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats 1] , wonende te [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem,
raadsvrouw: mr. M.B.W.G. Beutener, advocaat te Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
6 september 2018, 29 november 2018 en 24 januari 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 23 mei 2018 tot en met 24 mei 2018 te Wichmond, gemeente Bronckhorst, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte rade, van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, in ieder geval éénmaal, met een mes, in ieder geval een dergelijk (scherp) steekvoorwerp, in de borst en/of buik en/of de hand, in elk geval in het lichaam heeft gestoken/ geprikt/ gesneden terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 23 mei 2018 tot en met 24 mei 2018 te Wichmond, gemeente Bronckhorst, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedacht rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer]
- meermalen, in ieder geval éénmaal, met een mes, in ieder geval een dergelijk (scherp) steekvoorwerp, in de borst en/of buik en/of de hand, in elk geval in het lichaam heeft gestoken/ geprikt/ gesneden en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal, met een stok, buis en/of staaf, in ieder geval een dergelijk voorwerp op haar lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 23 mei 2018 tot en met 24 mei 2018 te Wichmond, gemeente Bronckhorst, althans in Nederland met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft mishandeld door haar - meermalen, althans in ieder geval éénmaal, met een mes, in ieder geval een dergelijk (scherp) steekvoorwerp, in de borst en/of buik en/of de hand, in ieder geval in het lichaam te steken/ te prikken en/of te snijden en/of;
- meermalen, althans in ieder geval éénmaal, met een stok, buis en/of staaf, in ieder geval een dergelijk voorwerp op haar lichaam te slaan.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht. De ten laste gelegde voorbedachte raad kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot moord moet worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak gevraagd van de ten laste gelegde voorbedachte raad. Voor het overige heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd kalm en rustig heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte moet de gelegenheid hebben gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Op basis van het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat verdachte heeft gehandeld met een vooropgezet plan om aangeefster te doden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Poging doodslag
De rechtbank is van oordeel dat de primair impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend is bewezen. Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 96-97;
- de letselrapportage van de GGD van 29 mei 2018, p. 209-210;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 januari 2019.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in
of omstreeksde periode van 23 mei 2018 tot en met 24 mei 2018 te Wichmond, gemeente Bronckhorst,
althans in Nederlandter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk
en met voorbedachte rade,van het leven te beroven, die [slachtoffer]
meermalen, in ieder geval éénmaal,met een mes,
in ieder geval een dergelijk (scherp) steekvoorwerp,in de borst en/of buik
en/of de hand, in elk geval in het lichaamheeft gestoken
/ geprikt/gesnedenterwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair impliciet subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden, waarvan achttien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 15 november 2018, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank in overweging gegeven een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met aftrek van het voorarrest, die er per saldo op neerkomt dat verdachte zo snel mogelijk kan worden opgenomen in de als bijzondere voorwaarde geadviseerde zorginstelling. Verdachte heeft zich bereid verklaard alle geadviseerde bijzondere voorwaarden na te leven.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie van 29 november 2018;
- een voorlichtingsrapportage van IrisZorg van 15 november 2018;
- een multidisciplinair rapport van drs. [naam 1] , GZ-psycholoog, van 3 september 2018 en van dr. [naam 2] , psychiater, van 29 augustus 2018.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de poging tot doodslag van aangeefster door haar met een mes in haar buik, vlak onder de borst, te steken. Aangeefster heeft daardoor een ernstige steekwond opgelopen. Dat aangeefster er relatief goed vanaf is gekomen, is niet te danken aan het handelen van verdachte. Als de borst- of buikwand van aangeefster was beschadigd, zouden de gevolgen veel ernstiger en mogelijk zelfs dodelijk kunnen zijn geweest. De rechtbank neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij “verhaal is gaan halen” met alcohol op en een mes in de hand, terwijl aangeefster op dat moment met haar dochtertje in haar eigen slaapkamer was. Nadat aangeefster is gestoken, is zij hevig bloedend op de vlucht geslagen waardoor meerdere mensen getuige zijn geworden van het letsel dat haar was toegebracht. Met zijn handelen heeft verdachte gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
Uit het rapport van de psychiater komt naar voren dat verdachte lijdend is aan een alcoholgebruikstoornis en een aanpassingsstoornis met een stoornis in emoties en gedrag, gefundeerd op een lichte autisme spectrum stoornis. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en verdachte is ook beïnvloed door zijn stoornissen. Volgens de psycholoog is bij verdachte sprake van een (ziekelijke) stoornis op het autisme spectrum niveau 2, een aanpassingsstoornis in emoties en gedrag, een stoornis in alcoholgebruik en zwakbegaafdheid. Verdachte werd ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed door de stoornissen. De psycholoog en de psychiater hebben derhalve geadviseerd om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank maakt de conclusies van de psycholoog en de psychiater tot de hare en houdt bij de strafoplegging rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Om het (matige tot hoge) recidiverisico te beperken, hebben zowel de psychiater als de psycholoog gesteld dat verdachte gebaat zal zijn bij behandeling en begeleiding in een voor hem geschikte omgeving. Dit kan worden opgelegd in de vorm van een voorwaardelijk strafdeel met verplicht reclasseringstoezicht. De reclassering heeft geadviseerd om verdachte in aanmerking te laten komen voor de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Indien verdachte zich niet aan de bijzondere voorwaarden zal houden, zijn er in dat kader meer mogelijkheden volgens de reclassering.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling nu niet aan de orde is. Verdachte heeft immers altijd vrijwillig meegewerkt aan de behandeling van zijn stoornis en heeft ter terechtzitting wederom aangegeven te zullen meewerken aan behandeling en begeleiding. Er is geen reden om daaraan te twijfelen. Oplegging van de maatregel is dan ook niet noodzakelijk. Wel is het noodzakelijk dat verdachte (de juiste) behandeling en begeleiding krijgt. Dit zal de rechtbank opleggen in de vorm van een voorwaardelijk strafdeel.
Gelet op de ernst van het feit zal de rechtbank niet volstaan met een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan de duur van het voorarrest. De eis van de officier van justitie zal de rechtbank echter ook niet volgen, omdat het dan te lang duurt voordat verdachte kan starten met de noodzakelijke behandeling.
Alles afwegende, legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van dertig maanden, waarvan achttien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van het voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals geadviseerd in het reclasseringsadvies.
De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, gelet op de hierboven beschreven stoornissen. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Wetboek van Strafrecht (Sr) te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijkuitvoerbaar zijn.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezen verklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.840,71.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot het bedrag van € 2.440,71, met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2018, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 34 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij.
De beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de bewezen verklaarde handeling van verdachte rechtstreeks heeft bijgedragen aan het ontstaan van de gevorderde schade. Door de benadeelde partij is geen handeling verricht die daar eveneens aan heeft bijgedragen. De omstandigheid dat de benadeelde partij als eigenaresse van de zorgboerderij waar verdachte cliënt was hem onvoldoende zorg zou hebben geboden, maakt niet dat zij heeft bijgedragen aan de ontstane schade ten gevolge van de poging tot doodslag.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een totaalbedrag van € 2.405,71 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
Voor wat betreft de materiële schade, acht de rechtbank ten aanzien van de beschadigde kleding een bedrag van € 35,-- redelijk. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
Betreffende de gevorderde immateriële schade, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd waarom een vergoeding van € 1.500,-- op zijn plaats is, in plaats van een bedrag zoals is toegewezen in de door de benadeelde partij ter onderbouwing overgelegde uitspraken uit de ANWB Smartengeldgids. De rechtbank acht, mede gelet op genoemde uitspraken, een vergoeding van € 1.100,-- redelijk. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. In verband met de feiten en omstandigheden van onderhavige zaak zal de rechtbank de vervangende hechtenis op één dag bepalen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 24 mei 2018.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair impliciet primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het primair impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
18 (achttien) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich zal melden bij de reclassering van [naam 3] in Zutphen (telefoonnummer [nummer] ) en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (aangeefster), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op de handhaving van dit contactverbod;
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek of ademonderzoek, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen bij [naam 4] te Warnsveld, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich tijdens een nazorgtraject, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, onder behandeling zal stellen van [naam 3] of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen en het afnemen van urinecontroles kan onderdeel zijn van de behandeling;
- tijdens het nazorgtraject, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan de huisregels die en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
 beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het primair impliciet subsidiair ten laste gelegde feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 2.405,71 (vierentwintighonderdvijf euro en eenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

wijst de vordering voor het overige af;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, een bedrag
te betalen van € 2.405,71 (vierentwintighonderdvijf euro en eenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom één dag hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.T. Rademaker (voorzitter), mr. Y.M.J.I. Baauw en
mr. D.S.M. Bak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Damme, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 februari 2019.
Mr. E.H.T. Rademaker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie