ECLI:NL:RBGEL:2019:4768

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
25 oktober 2019
Zaaknummer
358458
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan zwaarwegende aanwijzingen voor partijdigheid van de rechter

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 17 oktober 2019 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster, die betrokken was bij een procedure tegen de Vereniging van Eigenaren (VvE). Verzoekster stelde dat de rechter, mr. A.J. Weerkamp-Beens, partijdig was vanwege herhaaldelijk onjuiste beslissingen, het niet verstrekken van een proces-verbaal en de weigering om inzage in het dossier te geven. De rechtbank oordeelde dat de aangevoerde omstandigheden, zowel afzonderlijk als in samenhang, geen zwaarwegende aanwijzingen opleverden voor partijdigheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat kritiek op eerdere beslissingen niet kan worden aangemerkt als een wrakingsgrond. De weigering om het proces-verbaal te verstrekken werd als een processuele beslissing beschouwd en niet als een aanwijzing voor partijdigheid. De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek niet gegrond was en wees het af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK GELDERLAND,

locatie [woonplaats]
Wrakingskamer
zaaknummer / rolnummer: C/05/358458 / KG RK 19-746
Beslissing van 17 oktober 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. A.J. Weerkamp-Beens,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 2 september 2019
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 17 september 2019
  • de brief van 25 september 2019 van [naam]
  • de aantekeningen van de griffier van de wrakingskamer van de mondelinge behandeling, gehouden op 3 oktober 2019.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verzoekster verschenen, bijgestaan door [naam gemachtigde] . Verder is verschenen [naam] . De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de bij deze rechtbank lopende procedure met zaaknummer/rolnummer 7464683 / AZ VERZ 19-2 (hierna: procedure 19-2). Dit is een verzoekschriftprocedure die aanhangig is gemaakt door [naam] en [naam] tegen de [de VvE] (hierna: de VvE). Verzoekster, lid van de VvE, is één van de belanghebbenden in die procedure. De rechter heeft bij beschikking van 6 juni 2019 de zaak ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van de nietigheid van besluiten van de algemene ledenvergadering van de VvE verwezen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank. Ten aanzien van het verzoek tot vernietiging van die besluiten heeft de rechter de zaak aan zich gehouden en verwezen naar de rol.
2.2.
Verzoekster heeft, zoals blijkt uit het schriftelijke verzoek en de gegeven mondelinge toelichting, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Als gevolg van een stapeling van onbegrijpelijke beslissingen meent verzoekster dat de rechter opnieuw niet onpartijdig is nadat een eerder wrakingsverzoek van verzoekster in de procedure met zaaknummer/rolnummer 4742805 AZ VERZ 16-2 (hierna: procedure 16-2) tegen de rechter gegrond is bevonden. In de huidige procedure 19-2 heeft de rechter zich volgens verzoekster ten onrechte onbevoegd verklaard om besluiten van de VvE nietig te verklaren. Datzelfde deed de rechter ook al in de procedure met zaaknummer/rolnummer 5625901 / AZ VERZ 17-2 (hierna: procedure 17-2), aldus verzoekster. Dit terwijl andere kantonrechters, waaronder ook een kantonrechter van deze rechtbank, zich in vergelijkbare kwesties wel bevoegd verklaren met de overweging dat de samenhang tussen de vorderingen tot nietigverklaring dan wel vernietigbaarheid van de besluiten van de VvE zich tegen afzonderlijke behandeling verzet. Door zich steeds onbevoegd te verklaren heeft de rechter het verzoekster moeilijk gemaakt om haar recht te verkrijgen en is de VvE ten onrechte bevoordeeld, aldus verzoekster. Verder heeft de rechter in een andere procedure van verzoekster met zaaknummer/rolnummer 6627499 / AZ VERZ 18-9 (hierna: procedure
18-9) ten onrechte de zaak niet aangehouden in afwachting van een uitspraak van de Hoge Raad over de ‘vergewisplicht’. Daarom was verzoekster genoodzaakt in hoger beroep te gaan met alle risico’s en kosten van dien. Ook weigert de rechter in procedure 19-2 een afschrift van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 mei 2019 te verstrekken. Verzoekster stelt dat zij hierdoor wordt benadeeld omdat zij dit proces-verbaal als belanghebbende nodig heeft om te bezien of zij een procedure wil starten. Teneinde inzage te krijgen in de zittingsaantekeningen heeft verzoekster inzage in het dossier gevraagd. Haar gemachtigde heeft tweemaal schriftelijk om inzage in het dossier verzocht, laatstelijk bij e-mailbericht van 26 augustus 2019, waarbij is verzocht om inzage op 2 september 2019. Daarop is niet gereageerd en volgens verzoekster blijkt daaruit dat de rechter die inzage weigert.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek schriftelijk gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan een rechter alleen gewraakt worden als zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
Ter onderbouwing van de bijzondere omstandigheden wijst verzoekster allereerst op de beschikkingen in de procedures 17-2 en 19-2. Deze beschikkingen dateren van respectievelijk 15 februari 2019 en 6 juni 2019. De procedure 18-9 waarop verzoekster wijst, is met een eindbeschikking van 8 januari 2019 afgedaan. Verder dateert de weigering van afgifte van het proces-verbaal van 25 juni 2019. Nog los van het feit dat de procedure 18-9 reeds met een eindbeslissing is afgesloten waardoor wraking niet langer mogelijk is, is ten aanzien van voornoemde beslissingen van de rechter de vraag of het wrakingsverzoek van 2 september 2019 tijdig is gedaan. Beantwoording van deze vraag kan echter in het midden blijven. Uit de mondelinge toelichting van verzoekster is namelijk gebleken dat de directe aanleiding voor het wrakingsverzoek is gelegen in de weigering tot inzage van het dossier in procedure 19-2. De overige genoemde omstandigheden hebben volgens verzoekster meegewogen bij het nemen van de beslissing om op 2 september 2019 een wrakingsverzoek in te dienen. De weigering tot inzage van het dossier was voor verzoekster de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen. Alle door verzoekster aangehaalde voorbeelden hebben in samenhang bezien bij haar kennelijk de vrees van vooringenomenheid dan wel partijdigheid van de rechter doen ontstaan. De aangevoerde omstandigheden zullen hierna dan ook worden besproken.
3.3.
Het verwijt dat de rechter herhaaldelijk een onjuiste beslissing neemt (procedures 17-2, 18-9 en 19-2) is kritiek op de - al dan niet constante - rechtspraak van de rechter en komt niet in aanmerking als wrakingsgrond. Wraking kan niet worden benut als rechtsmiddel. De enkele omstandigheid dat een rechter in eerdere zaken over dezelfde vraag een uitspraak heeft gedaan, kan niet gerekend worden tot feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De juistheid van de rechterlijke beslissing kan alleen worden beoordeeld als daartegen een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) is aangewend. Dat verzoekster daarvoor kosten (heeft) moet(en) maken, doet daar niet aan af. Een grond voor wraking kan wel aanwezig zijn indien de beslissing gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard. Uit de enkele stelling van verzoekster dat het oordeel van de rechter niet goed is gemotiveerd in vergelijking met de motivering van het oordeel van de andere rechters in soortgelijke zaken, kan dit niet worden afgeleid. Bijkomende omstandigheden zijn door verzoekster niet gesteld. Uit de motivering en de wijze van totstandkoming blijkt niet dat de rechter niet onpartijdig is jegens specifiek verzoekster. Overigens, het door verzoekster aangehaalde wrakingsverzoek in procedure 16-2 welk verzoek is gehonoreerd, is gebaseerd op een andere wrakingsgrond, namelijk het niet horen van verzoekster.
3.4.
Ook de omstandigheid dat afgifte van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 mei 2019 in procedure 19-2 is geweigerd, is geen aanwijzing voor het aannemen van partijdigheid bij de rechter. Het betreft een processuele beslissing die niet onbegrijpelijk is of ontoereikend is gemotiveerd. Uit de brief van 25 juni 2019 van de rechtbank blijkt dat het in dergelijke procedures vaste praktijk is dat een proces-verbaal alleen wordt verstrekt als er hoger beroep is ingesteld. In voornoemde brief is geen aanknopingspunt te vinden waaruit blijkt dat de rechter jegens verzoekster vooringenomen is.
3.5.
Dan rest het argument van de gestelde weigering tot de inzage van het dossier. Op 20 augustus 2019 heeft verzoekster schriftelijk verzocht om inzage op 26 augustus 2019. Daarbij heeft verzoekster gevraagd om ervoor zorg te dragen dat de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling in het dossier aanwezig zijn. Op deze brief heeft verzoekster niets vernomen, waarna zij op 26 augustus 2019 een tweede schriftelijk verzoek heeft gedaan. Daarbij vraagt zij om schriftelijk te bevestigen dat zij het dossier op 2 september 2019 kan inzien met wederom het verzoek ervoor zorg te dragen dat de zittingsaantekeningen in het dossier aanwezig zijn. Ook hierop volgt geen schriftelijke reactie. Volgens de rechter is wel een boodschap ingesproken op de voicemail van de gemachtigde van verzoekster. Uit het ontbreken van een schriftelijke reactie trekt verzoekster de conclusie dat de rechter inzage weigert. Echter, in de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek is aangegeven dat het reageren op dit verzoek buiten zitting door omstandigheden, die zijn gelegen in vakantie en langdurige ziekte van de vaste griffier, langer is blijven liggen. Uit de berichten van verzoekster kan worden afgeleid dat groot belang wordt gehecht aan inzage in de zittingsaantekeningen en deze zullen door de griffier moeten worden uitgewerkt. Mede gelet op de reactie van de rechter over vakantie en langdurige ziekte van de griffier, kan niet worden gezegd dat hier sprake is van een weigering. Hooguit is door omstandigheden een reactie op het verzoek tot inzage wat langer uitgebleven, maar het is niet ondenkbaar dat na 2 september 2019 alsnog inhoudelijk op het verzoek zou zijn gereageerd. Het niet tijdig gehoor (kunnen) geven aan een verzoek is onder deze omstandigheden geen grond voor wraking.
3.6.
Zowel afzonderlijk als in samenhang bezien leveren de door verzoekster aangevoerde wrakingsgronden geen zwaarwegende aanwijzingen op voor het aannemen van partijdigheid van de rechter. Nu van enige (schijn van) partijdigheid niet is gebleken, wordt het wrakingsverzoek afwezen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. G.W.B. Heijmans, K. van Vlimmeren-van Ommen en S.J. Peerdeman in tegenwoordigheid van de griffier mr. [naam griffier] en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.