ECLI:NL:RBGEL:2019:4831

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1690
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor nieuw bedrijfsgebouw inclusief inpandige bedrijfswoning bij forelvisserij; toetsing aan bestemmingsplan en landschappelijke waarden

In deze zaak gaat het om de omgevingsvergunning die is verleend aan de Maatschap Forelvisserij Maurik voor de bouw van een nieuw bedrijfsgebouw met inpandige bedrijfswoning. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren op 18 februari 2019. Eisers, [Naam A] en [Naam B], hebben beroep ingesteld tegen deze vergunning, omdat zij van mening zijn dat de bouw in strijd is met het bestemmingsplan en de landschappelijke waarden aantast. De rechtbank Gelderland heeft op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank overweegt dat de maatschap een forellenvisserij exploiteert en dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning is gedaan om de bedrijfsgebouwen te vernieuwen en de activiteiten uit te breiden. De rechtbank stelt vast dat de gronden waarop het nieuwe bedrijfsgebouw wordt gerealiseerd, zijn bestemd als 'Agrarisch - Oeverwalgebied', en dat de bouw in strijd is met de bestemmingsregels. Echter, de rechtbank oordeelt dat de gemeente de bevoegdheid heeft om af te wijken van het bestemmingsplan, mits dit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Eisers hebben betoogd dat de ontwikkeling niet bijdraagt aan de instandhouding van de landschappelijke waarden. De rechtbank concludeert dat de ruimtelijke onderbouwing die door de gemeente is gepresenteerd, voldoende is om aan te tonen dat de ontwikkeling niet in strijd is met het provinciaal en gemeentelijk beleid. De rechtbank wijst erop dat eisers niet hebben aangetoond dat de landschapswaarde 'openheid' aan het gebied is toegekend.

Wat betreft de noodzaak van de bedrijfswoning, oordeelt de rechtbank dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen stellen dat er een noodzaak bestaat voor een bedrijfswoning, gezien de specifieke omstandigheden van de forelvisserij. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1690

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 oktober 2019

in de zaak tussen

[Naam A] en [Naam B] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. S. Oord),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Maatschap Forelvisserij Maurik(hierna: de maatschap), te Maurik.
(gemachtigde: mr. E.M. Uijttewaal)

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2019 heeft verweerder aan de maatschap een omgevingsvergunning verleend.
Eisers hebben beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. S. Oord. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Speé en B. Bouwman. Namens de maatschap zijn verschenen [Naam C] en [Naam D] , bijgestaan door gemachtigde mr. E.M. Uijttewaal.

Overwegingen

1. De maatschap exploiteert op het perceel [adres] te [plaats] een forellenvisserij. De maatschap wil de bedrijfsgebouwen vernieuwen en de bedrijfsactiviteiten uitbreiden. Daarom is op 11 april 2018 een aanvraag ingediend voor het bouwen van een nieuw bedrijfsgebouw (met inpandige bedrijfswoning) met een oppervlakte van circa 460 m².
2. De forellenvisserij is in het bestemmingsplan “Buitengebied Buren 2008” grotendeels bestemd als “Sport” met de aanduiding “visvijver”. Op het perceel is op grond van artikel 28, vijfde lid, van de regels van het bestemmingsplan een bedrijfsgebouw toegestaan met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 7 meter en een oppervlakte van 150 m².
Het nieuwe bedrijfsgebouw wijkt af van de bouwregels en ligt (deels) buiten de bestemming “Sport” op gronden met de bestemming “Agrarisch - Oeverwalgebied”.
3. Verweerder heeft voor het bouwplan een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “bouwen” (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)), en voor afwijking van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en sub a, onder 3°, van de Wabo.
In dat verband heeft de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen verleend.
4. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor een project dat in strijd is met een bestemmingsplan, is een bevoegdheid van verweerder. De omgevingsvergunning mag niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit dient een goede ruimtelijke onderbouwing te bevatten.
Door adviesbureau Pouderoyen Compagnons is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld die deel uitmaakt van de omgevingsvergunning.
Verweerder heeft beleidsruimte bij de beslissing of hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De bestuursrechter toetst of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Belanghebbende?
5. De rechtbank ziet geen aanleiding om eisers niet als belanghebbenden aan te merken, zoals de maatschap ter zitting heeft betoogd. Vast staat dat eisers eigenaar zijn van het aangrenzende perceel. Dit maakt eisers al belanghebbende bij deze omgevingsvergunning. Zie ter vergelijking (onder meer) de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2455). Dat gesteld wordt dat het zicht op het perceel wordt ontnomen door beplanting – wat daar verder ook van zij – is daarom niet van belang.
Strijd met bestemmingsplan
6.1.
Eisers betogen dat de gronden ter plaatse van het nieuwe bedrijfsgebouw zijn bestemd als “Agrarisch – Oeverwalgebied” en niet als “Sport”. Volgens eisers is het bouwplan ook op dit punt in strijd met het bestemmingsplan.
6.2.
In het bestreden besluit staat dat alleen wordt afgeweken van de bouwregels (oppervlakte van 150 m²) binnen de bestemming “Sport”. Zoals verweerder ter zitting ook heeft aangegeven is dit onvolledig, aangezien de afwijking van het bestemmingsplan ook ziet op het bouwen buiten de bestemming “Sport” en binnen de bestemming “Agrarisch – Oeverwalgebied”. Het voorgaande staat in de ruimtelijke onderbouwing wel juist weergegeven. De rechtbank merkt het daarom aan als een verschrijving.
De beroepsgrond slaagt niet.
Aantasting landschaps- en natuurwaarden
7.1.
Eisers betogen dat de ontwikkeling in strijd is met artikel 9, eerste lid, onder d, van de regels van het bestemmingsplan omdat het niet bijdraagt aan de instandhouding danwel herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan het gebied.
7.2.
Artikel 9, eerste en derde lid, van de planregels luiden als volgt:
“1. De op de plankaart voor "Agrarisch - Oeverwalgebied" aangewezen gronden
zijn bestemd voor:
(…);
d. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan een agrarisch oeverwalgebied;
(…).
3. Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in lid 1 bedoelde gronden worden gerekend:
a. reliëf: geulen, ruggen en huisterpen;
b. waterhuishouding: een relatief laag grond- en oppervlaktewaterpeil;
c. watersysteem: wielen, plassen en open water;
d. grondgebruik: een divers agrarisch gebruik, onder meer als grasland, akkerland, boomgaard en boomkwekerij, waarbij de diverse gebruiksvormen door elkaar heen voorkomen;
e. verkaveling: een kleinschalige verkaveling, waarbij zowel regelmatige als onregelmatige en zowel strookvormige als blokvormige percelen voorkomen en die voor een deel het reliëf volgt;
f. opgaande beplanting: relatief veel erf-, kavelgrens- en wegbeplantingen, boomgaarden en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten eiken, essen, iepen, lindes, fruit-, noten- en kastanjebomen;
g. bebouwing: relatief veel bebouwing, waarbij deze zowel kan voorkomen in de vorm van geconcentreerd liggende buurtschappen en lintbebouwing als in de vorm van verspreid liggende bebouwing;
h. flora: droge, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, akkeronkruiden en opgaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing;
i. fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplanting (zoals vleermuizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachtigen).”
7.3.
De rechtbank stelt voorop dat met deze te beoordelen omgevingsvergunning wordt afgeweken van de bestemming “Agrarisch – Oeverwalgebied”, zodat een toets aan de regels uit deze bestemming niet aan de orde is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel te worden beoordeeld of de landschappelijke- en natuurwaarden van het gebied door de ontwikkeling niet onevenredig worden aangetast. Verweerder heeft dit gedaan in de ruimtelijke onderbouwing. Daarin wordt ingegaan op de landschappelijke- en natuurwaarden die eigen zijn aan het gebied, en wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet in strijd is met provinciaal en gemeentelijk beleid zoals de gemeentelijke “Structuurvisie Landschapsontwikkelingsplan”.
Eisers stellen in dat verband dat het bouwplan de openheid van het gebied aantast. Eisers hebben echter niet gemotiveerd waaruit volgt dat aan het gebied de landschapswaarde “openheid” is toegekend. Niet is gebleken dat dit volgt uit gemeentelijk of provinciaal beleid.
Ook in het bestemmingsplan was “openheid” geen landschappelijke waarde, aangezien op grond van artikel 9, derde lid, van de planregels binnen de bestemming juist werd ingezet op divers agrarisch grondgebruik (waaronder boomgaarden), opgaande beplanting en bebouwing.
Omdat eisers voor het overige ook niet hebben aangegeven welke aan het gebied eigen landschaps- en natuurwaarden door de ontwikkeling zouden worden aangetast, en eisers ook niet hebben onderbouwd uit welk beleid of uit wettelijke voorschriften voortvloeit dat in het gebied initiatieven die een nieuw ruimtebeslag creëren in principe zijn uitgesloten, slaagt de beroepsgrond niet.
Noodzaak bedrijfswoning
8.1.
Eisers betogen dat de noodzaak voor de bouw van een bedrijfswoning onvoldoende is onderbouwd. Bij vergelijkbare bedrijven wordt ook niet gewoond, aldus eisers.
8.2.
Verweerder heeft met betrekking tot de noodzaak voor een bedrijfswoning overwogen dat 24 uur per dag toezicht dient te worden gehouden op de visvijvers en de visbakken. De vissen in de visbakken kunnen slechts 10 minuten zonder zuurstof. Ondanks dat de maatschap is aangesloten bij een alarmcentrale duurt het nu 20 minuten voordat er bij problemen iemand ter plaatse is. Verder moet de waterstand continu op peil worden gehouden en moet het water in de zomer goed gekoeld worden omdat de temperatuur niet meer dan 19 graden mag bedragen, aldus verweerder.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich gelet op deze motivering in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een noodzaak bestaat voor een bedrijfswoning. De maatschap heeft in haar reactie daarnaast aangegeven dat ook bij andere (forel)visvijvers wordt gewoond.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Proceskosten maatschap
10.1.
De maatschap heeft de rechtbank verzocht om eisers te veroordelen in de proceskosten die zij (en verweerder) heeft moeten maken. Zij heeft een anterieure overeenkomst gesloten met de gemeente waarin staat dat zij de (proces)kosten draagt die redelijkerwijs worden gemaakt. Volgens de maatschap wordt zij door het ongegronde beroep op aanzienlijke kosten gejaagd.
10.2.
De rechtbank ziet in het voorgaande geen aanleiding om eisers te veroordelen tot vergoeding van proceskosten. Een dergelijke veroordeling is op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht slechts mogelijk bij kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Daarvan is geen sprake.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzitter, mr. M.S.T. Belt en mr. H.J.M. Besselink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 30 oktober 2019
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.