In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland, locatie Nijmegen, is behandeld, gaat het om een geschil tussen [naam eiser] en [naam gedaagde] over een geliberaliseerde pachtovereenkomst. De pachtovereenkomst, waarbij [naam gedaagde] als eigenaar een perceel cultuurgrond aan [naam eiser] heeft verpacht, eindigde op 31 december 2018. [naam eiser] vordert betaling van € 9.973,40 van [naam gedaagde], die hij stelt te hebben geleden door inbreuk op zijn gebruiksrecht als pachter en onverschuldigde betalingen. [naam gedaagde] betwist de bevoegdheid van de kantonrechter en stelt dat de pachtkamer van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, exclusief bevoegd is. Hij vordert dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de pachtkamer.
De kantonrechter overweegt dat op grond van artikel 1019j van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de pachtkamer bevoegd is in zaken betreffende pachtovereenkomsten. Aangezien de vorderingen van [naam eiser] voortvloeien uit de pachtovereenkomst, is de kantonrechter van oordeel dat hij zich onbevoegd moet verklaren. De zaak wordt daarom verwezen naar de pachtkamer van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, voor verdere behandeling. Tevens wordt [naam eiser] veroordeeld in de proceskosten van het incident.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de vorderingen niet door de kantonrechter behandeld worden, maar dat de zaak in conventie en reconventie ter verdere behandeling naar de rolzitting van de pachtkamer wordt verwezen. De kosten van de gemachtigde van [naam gedaagde] in het incident worden aan [naam eiser] opgelegd.