ECLI:NL:RBGEL:2019:4906

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 november 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19_5588
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tegen last tot beëindiging permanente bewoning recreatiewoning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 1 november 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een last onder dwangsom had ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Beuningen. Deze last hield in dat verzoekster de permanente bewoning van haar recreatiewoning binnen zes maanden diende te beëindigen, omdat dit in strijd was met het bestemmingsplan. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde voor ernstige gevolgen van handhaving.

Tijdens de zitting op 25 oktober 2019 is verzoekster verschenen, bijgestaan door een gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door een advocaat en twee medewerkers. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekster en verweerder afgewogen, waarbij hij zich baseerde op artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de handhaving rechtvaardigden. Verzoekster had niet voldoende aangetoond dat haar medische omstandigheden of financiële situatie zodanig waren dat handhaving onevenredig zou zijn.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen had en dat de termijn van zes maanden om alternatieve woonruimte te vinden in beginsel voldoende was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de verwachting dat verweerder het besluit zal handhaven in de bezwarenprocedure. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/5588
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam A] , te [woonplaats] , verzoekster,

en

het college van burgemeester en wethouders van Beuningen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2019 heeft verweerder verzoekster een last onder dwangsom opgelegd.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter bovendien verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2019. Verzoekster is verschenen bijgestaan door [Naam B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.M.M. van Mil, advocaat te Nijmegen, T. van Balkom en Y. Kuijpers.
Het verzoek is tegelijkertijd behandeld met het door [Naam C] ingediende verzoek een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

Inleiding
1. De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Hij moet daarbij een afweging maken tussen aan de ene kant de belangen van verzoekster dat een voorziening wordt getroffen en aan de andere kan de belangen van verweerder bij de uitvoering van het besluit. Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
In de afweging van de belangen houdt de voorzieningenrechter onder andere rekening met de kans dat het bezwaar van verzoekster slaagt en of het besluit rechtmatig is genomen. De voorzieningenrechter zal een zogenoemd voorlopig rechtmatigheidsoordeel geven. Als de kans van slagen klein is, is er voor de voorzieningenrechter weinig reden om in te grijpen en een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter zal daarom beoordelen of het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft.
De voorgeschiedenis
2. Verweerder is één van de twintig gemeenten die mee doet aan het project Ariadne. De politie, het Openbaar Ministerie en de provincie doen ook aan dit project mee. Het Ariadne project adviseert en ondersteunt gemeenten met betrekking tot toezicht en handhaving op en rondom vakantieparken. Vanuit dit project hebben er in februari 2019 controles op [vakantiepark A] plaatsgevonden.
De feiten
3. Verzoekster woont in een recreatiewoning op dir park op het adres [adres] te [plaats] . Daar geldt het bestemmingsplan Buitengebied. Het perceel heeft een recreatieve bestemming. Gronden met deze bestemming zijn volgens het bestemmingsplan bedoeld voor verblijfsrecreatie. Permanente bewoning van de recreatiewoning is in strijd met het bestemmingsplan. Op 29 april 2019 heeft verweerder verzoekster hierover aangeschreven.
Op 13 mei 2019 heeft verzoekster hierop een mondelinge zienswijze gegeven.
4. Bij het besluit van 5 september 2019 heeft verweerder verzoekster gelast de permanente bewoning van de recreatiewoning binnen zes maanden te beëindigen. Voldoet verzoekster niet aan dit besluit dan verbeurt zij een dwangsom van € 10.000,- per maand of een gedeelte daarvan tot een bedrag van € 60.000,- waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
5. Niet in geschil is dat verzoekster haar recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan permanent bewoont. Verzoekster heeft dit ter zitting ook bevestigd.
Verweerder is dan ook bevoegd handhavend op te treden.
Moet verweerder optreden?
6. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken.
Concreet zicht op legalisatie?
Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien er zogezegd concreet zicht op legalisatie bestaat. Dit houdt in dat verweerder aan verzoekster toe staat dat zij op het park kan blijven wonen doordat alsnog een vergunning wordt verstrekt.
6. Het bestemmingsplan voorziet in enkele wijzigingsmogelijkheden om de bestemming te wijzigen. Maar daarmee kan de overtreding niet gelegaliseerd worden Daarnaast zijn er geen andere afwijkingsmogelijkheden waaraan verweerder haar medewerking kan of wil verlenen. Verweerder wil geen vergunning in strijd met het bestemmingsplan verstrekken dat alleen recreatief gebruik toestaat. Er is daarom geen concreet zicht op legalisatie van de overtreding.
Is het handhavend optreden onevenredig?
7. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden niet dusdanig onevenredig zijn in verhouding tot het belang om handhavend op te treden dat verweerder behoorde af te zien van handhavend optreden. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Medische omstandigheden?
8.1.Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) - zie de uitspraak van 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3598 - kunnen medische omstandigheden niet dan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen leiden tot het oordeel dat verweerder van handhavend optreden dient af te zien. Verzoekster heeft haar stelling dat verweerder vanwege haar medische omstandigheden van handhavend optreden moet afzien onvoldoende aannemelijk gemaakt. De enkele verklaring van haar huisarts acht de voorzieningenrechter hiervoor onvoldoende. Daarbij wordt opgemerkt dat het sociaal medisch team verzoekster heeft bezocht maar hieruit verder niets gekomen is..
Ernstige financiële gevolgen?
8.2.
Zoals de Afdeling meermaals heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 16 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5957), biedt de omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene, ten laste van wie wordt gehandhaafd, geen grond voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat verweerder daarvan om die reden behoort af te zien.
8.3.In de door verzoekster gestelde omstandigheden, dat zij geen alternatieve woonruimte kan vinden vanwege haar (financiële) situatie heeft verweerder terecht geen grond gezien voor het oordeel dat handhavend optreden onevenredig moet worden geacht. Niet is gebleken dat verzoekster gegeven haar persoonlijke omstandigheden geen enkele alternatieve woonruimte kan vinden en dat zij zich voldoende heeft ingespannen om alternatieve woonruimte te vinden.
Verweerder heeft hierin ook geen aanleiding hoeven zien van handhaving af te zien.
Mocht verzoekster erop vertrouwen dat zij de recreatiewoning permanent mocht bewonen door inschrijving in het BRP? ?
Neen. Met een dergelijke inschrijving wordt alleen aangegeven wordt waar iemand een hoofdverblijf heeft. Niet meer en niet minder.
Verzoekster woont er al erg lang en al die tijd heeft verweerder niet opgetreden.
Het enkele tijdsverloop, ongeacht de duur daarvan, is volgens de vaste jurisprudentie van Afdeling onvoldoende om aan te nemen dat verweerder niet meer handhavend kan optreden en feitelijk door dit nalaten een gedoogbeleid heeft gehanteerd.
De termijn om een andere woning binnen zes maanden te vinden is te kort.
De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat een termijn van zes maanden in beginsel voldoende is om een om een nieuwe woning te zoeken en derhalve, indien het gaat om een overtreding als hier aan de orde, een redelijke termijn is. Op dit moment zijn er onvoldoende redenen aanwezig om te vinden dat de termijn langer zou moeten zijn. Het ligt op de weg van verweerder om in de bezwarenprocedure af te wegen of de begunstigings-termijn dient te worden verlengd nu verzoekster ter zitting heeft verklaard dat dit in omliggende gemeenten bij vergelijkbare situaties ook al zou zijn gebeurd.
Conclusie
9. Het bezwaar van verzoekster heeft geen redelijke kans van slagen. Hoewel de voorzieningenrechter best oog heeft voor de moeilijke situatie waarin verzoekster zich op dit moment bevindt ligt het toch op haar weg om alternatieve woonruimte te vinden hoe moeilijk dit ook is.
De voorzieningenrechter verwacht dat verweerder in een beslissing op het bezwaar van verzoekster het besluit zal handhaven. Er is daarom geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
10. Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2019
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.