ECLI:NL:RBGEL:2019:5015

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1187
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Jue
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van stilzwijgende instemming bij aanleg van een uitrit en de rechtsbescherming tegen bestuursbesluiten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 7 november 2019, hebben eisers bezwaar gemaakt tegen de stilzwijgende instemming van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten met de aanleg van een uitrit. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. J.M. Stedelaar, stelden dat de aanleg van de uitrit onterecht was, omdat dit ten koste zou gaan van een openbare parkeerplaats in een gebied waar al een tekort aan parkeerplaatsen is. Het college had op 11 december 2018 het bezwaar van eisers ongegrond verklaard, waarna eisers in beroep gingen.

Tijdens de zitting op 21 oktober 2019 werd duidelijk dat de stilzwijgende instemming van het college niet als een besluit kan worden aangemerkt, omdat deze niet op schrift is gesteld en geen rechtshandeling inhoudt. De rechtbank oordeelde dat de stilzwijgende instemming geen juridische gevolgen heeft en dat het college ten onrechte het bezwaar van eisers in behandeling had genomen. De rechtbank vernietigde het besluit op bezwaar en verklaarde het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk, met de mogelijkheid voor eisers om hun bezwaar voor te leggen aan de burgerlijke rechter.

De rechtbank benadrukte dat de stilzwijgende instemming geen besluit is en dat de rechtsbescherming onder de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing is. De rechtbank concludeerde dat de eisers recht hebben op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.024, en dat het griffierecht van € 174 aan hen moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en biedt belangrijke inzichten in de rechtsbescherming tegen bestuursbesluiten en de noodzaak van schriftelijke besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1187

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2019

in de zaak tussen

[Naam A] en [Naam B] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J.M. Stedelaar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aaltente Aalten, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[Naam C] en [Naam D], te [plaats A] .

Procesverloop

Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen een stilzwijgende instemming van verweerder met het aanleggen van een uitrit.
Bij besluit van 11 december 2018 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. D. Pool. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
H.G.J.M. Witjes en I.J. van der Hoogte. De derde-partij is verschenen bijgestaan door
[Naam E] .

Overwegingen

1. In deze uitspraak wordt verwezen naar wetsartikelen. Deze zijn opgenomen in een bijlage.
2. Derde-partij is van plan een uitrit aan te leggen zodat op eigen terrein kan worden geparkeerd. De aanleg gaat ten koste van één openbare parkeerplaats. Hij heeft zijn plan gemeld bij verweerder. Na deze melding heeft verweerder niets meer van zich laten horen. Verweerder had op grond van artikel 2:12, tweede lid, van de Apv de aanleg van de uitrit kunnen verbieden. Artikel 2:12, derde lid, van de Apv bepaalt dat hij dat niet meer kan doen als er vier weken zijn verstreken na ontvangst van de melding van de derde-partij. Door die termijn te laten verlopen heeft verweerder in wezen stilzwijgend ingestemd met de aanleg.
3. Eisers zijn het daar niet mee eens. Zij stellen dat verweerder de aanleg had moeten verbieden. Want zonder dat de noodzaak daarvan is aangetoond verdwijnt er door de aanleg een openbare parkeerplaats. Dit, terwijl er al te weinig openbare parkeerplaatsen in de buurt zijn. Eisers wijzen op artikel 2:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Apv. Hun bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard. Daarom komen zij in beroep bij de rechtbank.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het alleen mogelijk bezwaar te maken tegen een besluit. Volgens artikel 1:3 van de Awb is er sprake van een besluit als er een beslissing is, die afkomstig is van een bestuursorgaan (dat is hier verweerder), die op schrift is gesteld en die een rechtshandeling is. Aan beide laatste eisen voldoet de stilzwijgende instemming van verweerder niet. Die beslissing is niet op schrift gesteld. Daarom zeggen we dat het een stilzwijgende instemming is. Verweerder spreekt van een fictieve instemming van rechtswege en bedoelt daarmee hetzelfde. Bovendien is de stilzwijgende instemming geen rechtshandeling. Zij brengt namelijk geen wijziging in een juridische situatie teweeg. Dat volgt uit artikel 2:12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Apv. Zonder een melding te doen is het aanleggen van een uitrit namelijk verboden. Door het doen van een melding is die juridische situatie gewijzigd: de aanleg van de uitrit is niet meer verboden. Deze gewijzigde juridische situatie is dus niet het gevolg van de stilzwijgende instemming van verweerder maar van de melding van derde-partij. Na ontvangst van de melding heeft verweerder vier weken de tijd om de aanleg alsnog te verbieden (artikel 2:12, tweede en derde lid). Na het verstrijken van die vier weken is verweerder niet meer bevoegd om zo’n verbod op te leggen. Het ontstaan van deze onbevoegdheid is ook niet het gevolg van de stilzwijgende instemming, maar het gevolg van het verstrijken van de termijn van vier weken. Ook hier verandert de stilzwijgende instemming een juridische situatie dus niet.
5 De stilzwijgende instemming is geen rechtshandeling en is ook niet op schrift gesteld. Zij is dus geen besluit. Bezwaar maken is dan ook niet mogelijk. Verweerder heeft dat ten onrechte niet gezien. Hij had het bezwaar van eisers niet in behandeling mogen nemen. Hij had het bezwaar van eisers daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren. Hij had eisers er op moeten wijzen dat zij hun bezwaar aan de burgerlijke rechter kunnen voorleggen. Want die rechter is bevoegd als rechtsbescherming op grond van de Awb niet mogelijk is.
6. In zijn conclusie van 12 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4116) bepleit de Staatsraad Advocaat-Generaal om desondanks in dit geval een stilzwijgende instemming gelijk te stellen met een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit om een lappendeken in de rechtsbescherming tegen te gaan.
7. De rechtbank volgt dit pleidooi van de Staatsraad Advocaat-Generaal niet. Een lappendeken is zeker onwenselijk, maar die is er al bij de bestuursrechtelijke rechtsbescherming. Zeker voor de burger is het stelsel niet erg overzichtelijk. Hetzij de gemeentelijke wetgever onderkent het probleem en wijzigt de Apv zodanig dat er voorzien wordt in een op schrift gestelde instemming die op rechtsgevolg is gericht. Hetzij, en dat is ingrijpender, de Awb laat het besluit als toegangspoort tot de bestuursrechtelijke rechtsbescherming los en kiest voor een stelsel waarin al het publiekrechtelijk handelen en nalaten door de bestuursrechter kan worden beoordeeld. Het is niet aan de rechter om tegen een wettelijke bepaling in te gaan.
8. Het beroep is gegrond, het besluit op bezwaar wordt vernietigd en daarvoor in de plaats zal de rechtbank het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaren. Dat betekent dat de rechtbank er niet aan toekomt om te beoordelen of zonder noodzaak een openbare parkeerplaats verloren gaat met de aanleg van de uitrit. De burgerlijke rechter zal dat doen indien eisers besluiten hun bezwaar aan hem voor te leggen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep. Deze worden als volgt berekend. Eisers hebben zich laten bijstaan door een gemachtigde. Deze gemachtigde heeft twee proceshandelingen verricht: het indienen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting bij de rechtbank. Deze proceshandelingen leveren ieder één punt op met een waarde van € 512. Dat betekent dat de totale proceskosten € 1.024 bedragen.
Tenslotte bedraagt het griffierecht € 174.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit op bezwaar;
  • verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 174 aan hen vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep van eisers ten bedrage van € 1.024.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Jue, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.H. Dijkman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 7 november 2019
Griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Aalten 2015
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
1. Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg indien:
a. degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg, een foto van de bestaande situatie en een opgave van de te gebruiken materialen; of
b. het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.
2. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg indien:
a. daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;
b. dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
c. het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
d. er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen;
e. de gebruikte materialen niet naar aard of aanzicht niet aansluiten op de materialen die toegepast zijn in de weg.
3. De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.
4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de provinciale wegenverordening.
Toelichting rechtbank: met uitweg wordt uitrit bedoeld
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.