Uitspraak
eisende partij,
wonende te Utrecht,
gedaagde partij,
1.Het procesverloop
- de dagvaarding van 7 januari 2019,
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie,
De comparitie is gehouden op 4 april 2019. Hiervan is door de griffier aantekening gehouden. Hierna is vonnis bepaald.
2.De feiten
De huurovereenkomst is aangegaan voor 2 jaar, tegen een huurprijs van € 1.996,50 per maand (inclusief btw). Partijen hebben in de overeenkomst verder opgenomen:
“
(…)• kosten van Gas op eigen rekening• Kosten van afval en schoonmaak van het gehuurde gedeelte op eigen rekening• Alle vergunningen op eigen rekening (horeca gedeelte zoals, exploitatie, terras, alcoholvrij etc.)• (…)”.
e-mailbericht van 25 juni 2018 aan [eisende partij] geschreven:
“(…) Ik wil u graag spreken over de uitslag van Justitie en over de hoofdhuurovereenkomst die ik nog niet gekregen heb. Ik kan dan ook uw vergunning nog niet maken. Daar wil ik het ook over hebben. (…)”.
“(…) Ik heb altijd nog een aanvraag voor een alcoholvrij bedrijf liggen v.w.b. [adres supermarkt]. Ik had eerder al van uw zoon begrepen dat het initiatief niet doorgaat o.a. omdat er geen hoofdhuurovereenkomst aangeleverd kan worden door de huurder van de supermarkt en dat het vertrouwen o.a. daardoor weg is. Daarom heb ik zojuist telefonisch met meneer afgesproken dat u de aanvraag intrekt. (…)”.
3.De vordering en het verweerin conventie
1. De huurovereenkomst van partijen ontbonden zal verklaren, althans zal ontbinden met ingang van 15 juli 2018 althans 6 augustus 2018, althans met ingang van een door de rechtbank te bepalen datum,
2. [gedaagde partij] zal veroordelen tot betaling van:
- € 21.586,31, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2018 tot de dag van algehele voldoening,
- € 990,86 aan buitengerechtelijke incassokosten en
- de proceskosten.
€ 21.586,30, aan [eisende partij] te betalen. Daarnaast heeft [gedaagde partij] haar verplichtingen als verhuurder geschonden door op 14 juli 2018 de stroomvoorziening van het gehuurde uit te zetten.
Omdat [gedaagde partij] het [eisende partij] op deze manier het huurgenot heeft ontnomen en het vertrouwen in de verhuurder is komen te ontbreken, diende de huurovereenkomst ontbonden te worden. [eisende partij] heeft dit bij brief van 6 augustus 2018 aan [gedaagde partij] verzocht, maar [gedaagde partij] heeft niet ingestemd met de ontbinding.
Zij voert daarbij aan dat geen sprake is van enige wanprestatie van haar kant, maar juist van de zijde van [eisende partij]. Er zijn ook geen ingebrekestellingen ontvangen. [gedaagde partij] heeft toestemming voor onderverhuur, maar [eisende partij] heeft haar nooit verzocht om informatie hierover. Volgens de huurovereenkomst is [eisende partij] zelf verantwoordelijk voor haar vergunning en kan het niet-verkrijgen niet aan [gedaagde partij] worden tegengeworpen. [eisende partij] heeft geen vergunning gekregen omdat zij haar aanvraag heeft ingetrokken.
Er is geen sprake van het uitzetten van de stroomvoorziening. Er is wel een stroomstoring geweest door kortsluiting maar daar heeft [gedaagde partij] uiteraard niet de hand in gehad. De storing is ook dezelfde dag door een storingsdienst verholpen.
De inkomsten die via de pinautomaat zijn ontvangen komen [eisende partij] toe. Maar [gedaagde partij] heeft een vordering op [eisende partij] die het bedrag aan pinbetalingen ruim te boven gaat. Niet alleen is geen huur betaald (over de periode van augustus 2018 tot en met februari 2019 € 13.975,50), maar ook is [eisende partij] de contractuele boete van 11 x € 300,00 verschuldigd. Tevens staat er een rekening open van goederen die [eisende partij] op naam van [gedaagde partij] heeft besteld. Dit betreft een bedrag van
€ 3.000,66 bij [naam]. Daarnaast heeft [gedaagde partij] over de pinbetalingen BTW en vennootschapsbelasting moeten afdragen, samen € 5.294,74. [gedaagde partij] maakt tevens aanspraak op een bedrag van € 2.755,80 aan buitengerechtelijke incassokosten. De totale aanspraak van [gedaagde partij] is € 37.662,70. Na verrekening van de pinbetalingen heeft [gedaagde partij] nog € 16.076.40 van [eisende partij] te vorderen.
A. voor het geval het beroep van [gedaagde partij] op verrekening in conventie wordt gehonoreerd:
I. [eisende partij] zal veroordelen tot betaling van € 16.076,40, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 februari 2019 tot de dag van algehele voldoening,
II. [eisende partij] zal veroordelen om binnen 7 dagen na betekening van het vonnis het gehuurde te betrekken en in overeenstemming met de aard van het door haar daarin uitgeoefende bedrijf binnen de door de gemeente Apeldoorn vastgestelde openingstijden publiek te houden en daarin daadwerkelijk haar bedrijf uit te oefenen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte daarvan dat [eisende partij] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen,
III. [eisende partij] zal veroordelen in de proceskosten, met rente,
B. voor het geval het beroep van [gedaagde partij] in conventie niet wordt gehonoreerd:
I. [eisende partij] zal veroordelen tot betaling van € 34.906,60, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 februari 2019 tot de dag van algehele voldoening,
II. [eisende partij] zal veroordelen tot betaling van € 2.755,80 aan buitengerechtelijke kosten,
III. [eisende partij] zal veroordelen om binnen 7 dagen na betekening van het vonnis het gehuurde te betrekken en in overeenstemming met de aard van het door haar daarin uitgeoefende bedrijf binnen de door de gemeente Apeldoorn vastgestelde openingstijden publiek te houden en daarin daadwerkelijk haar bedrijf uit te oefenen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte daarvan dat [eisende partij] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen,
IV. [eisende partij] zal veroordelen in de proceskosten, met rente.
4.De beoordeling
[gedaagde partij] betwist dit gemotiveerd. Zij stelt dat het een kortsluiting is geweest. Omdat het pand twee elektriciteitsgroepen heeft, is de stroom in het andere gedeelte van het pand wel in stand gebleven en alleen in het gehuurde gedeelte uitgevallen. Hier zit geen opzet achter, aldus [gedaagde partij]. [gedaagde partij] wijst op de door haar overgelegde rekening van [naam 2] Installatietechniek, waarop aan haar voor het adres [adres supermarkt] een bedrag in rekening is gebracht met de omschrijving “groepenkast storing verholpen” en de datum 14 juli 2018.
Tegenover deze betwisting heeft [eisende partij] slechts haar standpunt herhaald. Dit is onvoldoende als onderbouwing voor de vordering.
- in elk geval de eerste tijd - gebruik mocht maken van de pinautomaat van [gedaagde partij], omdat zij geen geld had voor een eigen aansluiting.
Voor een goede bedrijfsuitoefening dient de ondernemer uiteraard te kunnen beschikken over de substantiële omzet die op deze manier wordt gegenereerd. [eisende partij] heeft onbetwist gesteld dat het over de maand april 2018 om € 10.040,40 gaat, in mei 2018 om € 9.276,60 en in de eerste week van juni 2018 om € 2.269,30. [gedaagde partij] heeft als verhuurder onder meer de plicht de bedrijfsuitoefening door [eisende partij] in het gehuurde niet te belemmeren. Door de pinbetalingen niet door te betalen is de bedrijfsuitoefening voor [eisende partij] tenminste bemoeilijkt. [gedaagde partij] heeft geen rechtvaardiging hiervoor gegeven, laat staan afdoende rechtvaardiging.
Zelfs indien [eisende partij] de huur niet (tijdig) betaalde, is het niet aan [gedaagde partij] om eigenmachtig zich het geld van [eisende partij] toe te eigenen en aanzienlijk meer dan de overeengekomen huursom onder zich te houden. [gedaagde partij] heeft niet betwist dat haar meermalen door (de zoon van) [eisende partij] om uitbetaling van het geld gevraagd is.
op deze samenhang. De tekortkoming kan dan ook leiden tot de door [eisende partij] gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst, zij het niet met de door [eisende partij] gewenste terugwerkende kracht. De ontbinding zal worden toegewezen per heden. Dit betekent ook, dat de door [gedaagde partij] gevorderde voortzetting van de exploitatie door [eisende partij] niet toegewezen zal worden.
[eisende partij] kan hierin worden gevolgd. Beide partijen hebben in augustus 2018 naar elkaar verklaard de openstaande huur met het openstaande bedrag van de pinbetalingen te willen verrekenen. In elk geval op 21 augustus 2018 is daardoor over en weer een vordering ter hoogte van de toen openstaande huur van (4 x € 1.966,50 =) € 7.986,00 teniet gegaan door verrekening.
De overige vorderingen van [gedaagde partij] zijn door [eisende partij] niet inhoudelijk betwist voor wat betreft een bedrag van € 1.505,00 aan boodschappen, € 150,00 parkeerkosten en € 150,00 afvalkosten. [eisende partij] betwist wel dat de gevorderde € 1.221,87 aan afgedragen btw over de pinbetalingen en € 4.072,87 aan betaalde vennootschapsbelasting vanwege de pinbetalingen op haar verhaald kunnen worden, nu zij zelf ook btw heeft afgedragen over deze betalingen. Tevens betwist zij dat [gedaagde partij], als eenmanszaak, vennootschapsbelasting zal hebben betaald. [gedaagde partij] heeft deze posten niet nader onderbouwd, zodat deze vorderingen niet toegewezen kunnen worden.
- [gedaagde partij] dient aan [eisende partij] een bedrag te betalen van € 21.586,31 -/- € 7.986,00 = € 13.600,31,
- [eisende partij] dient aan [gedaagde partij] te betalen (€ 21.631,50 -/- € 7.986,00 =) €13.975,50 + € 3.000,66 +
€ 2.100,00 + € 1.505,00 + € 150,00 + € 150,00 = € 20.881,16.
De wettelijke rente over deze bedragen is toewijsbaar.
De over en weer gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, berekend over de toegewezen hoofdsommen, zodat de vordering van [eisende partij] op dit onderdeel toegewezen kan worden tot het bedrag van € 911,00 en de vordering van [gedaagde partij] tot het bedrag van € 983,81.
Nu beide partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld bestaat aanleiding de proceskosten te compenseren, zodanig dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.
5.De beslissing
in conventie:
1 mei 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.