ECLI:NL:RBGEL:2019:530

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
18/1677/VA
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek dwangakkoord in het kader van schuldsanering met particuliere schuldeiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure met zaaknummer 18/1677/VA. Verzoeker heeft op 29 november 2018 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, waarbij hij de rechtbank verzocht om de weigerachtige schuldeisers, waaronder TUI Nederland N.V. en de heer [verweerder], te bevelen in te stemmen met een eerder aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat TUI Nederland N.V. inmiddels akkoord is gegaan met de regeling, maar de heer [verweerder] heeft geweigerd. Verzoeker heeft een totale schuldenlast van € 24.850,60 en heeft een voorstel gedaan voor een schuldregeling waarbij hij een percentage van zijn schulden aan de schuldeisers zou betalen.

Tijdens de zitting op 31 januari 2019 zijn zowel verzoeker als verweerder gehoord. Verzoeker heeft verklaard dat hij fulltime werkt en dat zijn financiële situatie is verbeterd door de ontvangen kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft echter aangegeven dat hij geen vertrouwen heeft in de goede bedoelingen van verzoeker en dat hij de vordering op verzoeker niet kan laten vallen, gezien de hoge kosten die hij heeft moeten maken door de betalingsproblemen van verzoeker.

De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat de vordering van verweerder een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast en dat hij in redelijkheid niet tot instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het financiële aspect van de regeling niet zodanig zwaarwegend is dat dit de doorslag moet geven. De rechtbank heeft het verzoek tot het opleggen van de schuldregeling aan verweerder afgewezen, waarbij zij het belang van verweerder zwaarder heeft laten wegen dan het belang van verzoeker. De rechtbank heeft tevens bepaald dat op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen bij afzonderlijk vonnis zal worden beslist.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team Insolventies
rekestnummer: Rek 18/1677/VA
uitspraakdatum: 7 februari 2019
Verzoek gedwongen schuldregeling ex artikel 287a Faillissementswet
in de zaak tussen
[verzoeker],
wonende te [adres], [postcode] [woonplaats],
verzoeker,
en
[verweerder],
wonende te [adres], [postcode] [woonplaats],
verweerder.

1.De procedure

1.1
Verzoeker heeft bij de rechtbank op 29 november 2018 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Daarbij is tevens verzocht om de weigerachtige schuldeisers, te weten TUI Nederland N.V. en de heer [verweerder], te bevelen in te stemmen met een vóór indiening van het verzoekschrift aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet.
1.2
Bij brief van 24 december 2018 heeft Rosmalen Nedland Gerechtsdeurwaarders B.V., namens TUI Nederland N.V., de rechtbank laten weten dat Tui Nederland N.V. alsnog akkoord is gegaan met de minnelijke regeling.
1.3
Verzoeker is, vergezeld door mevrouw [naam 1], schuldhulpverlener van de gemeente Doetinchem, en mevrouw [naam 2], collega van mevrouw [naam 1], door de rechtbank gehoord ter terechtzitting van 31 januari 2019. Tevens is de heer [verweerder] verschenen en gehoord.

2.De feiten

2.1
Verzoeker heeft volgens het verzoekschrift een totale schuldenlast van
€ 24.850,60.
2.2
Het verzoek betreft het opleggen van een schuldregeling aan de schuldeisers, inhoudende een betaling aan de preferente schuldeisers van 13,05% en een betaling aan de concurrente schuldeisers van 6,52% van de totale vordering tegen finale kwijting.
2.3
Het aanbod betreft een prognose en houdt in dat verzoeker drie jaar lang zijn inkomen ter beschikking stelt aan de gemeente Doetinchem, waarbij maandelijks het meerdere boven het (conform de uniforme rekenmethode van Recofa) vastgestelde vrij te laten bedrag wordt gereserveerd voor de schuldeisers. Het gereserveerde bedrag wordt elk jaar (drie keer in totaal) aan de schuldeisers uitgekeerd. Voor deze werkzaamheden worden door de gemeente Doetinchem 9% van de gereserveerde bedragen aan bemiddelingskosten ingehouden en wordt voorts € 6,- per maand voor financieel beheer in rekening gebracht.
2.4
Eén schuldeiser van de in totaal achttien schuldeisers is niet met genoemd voorstel akkoord gegaan, te weten de heer [verweerder] (hierna: verweerder) met een vordering van
€ 9.723,90 (39,13% van de totale schuld).

3.Het verzoek en de standpunten van partijen

3.1
Verzoeker verzoekt de rechtbank verweerder te gelasten in te stemmen met de onder 2.2 bedoelde schuldregeling. Verzoeker heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de schuldeisers een aanzienlijk hoger percentage zullen krijgen dan in de wettelijke schuldsaneringsregeling vermoedelijk kan worden aangeboden, omdat in de wettelijke schuldsaneringsregeling de kosten van de bewindvoerder in mindering worden gebracht op het aan de schuldeisers uit te keren bedrag. De gemeente Doetinchem, die het minnelijk traject uitvoert, brengt minder kosten in rekening voor de schuldhulpverlening, waardoor in een minnelijk traject nagenoeg de volledige afloscapaciteit ten goede zal komen aan de schuldeisers. Volgens de overgelegde berekening van het vrij te laten bedrag heeft verzoeker een maandelijkse afloscapaciteit van € 80,95.
3.2
Ter zitting heeft verzoeker het volgende verklaard. Verzoeker werkt fulltime. In de door de gemeente opgestelde berekening van het vrij te laten bedrag is rekening gehouden met de kosten voor kinderopvang, nu deze niet volledig gedekt werden door de ontvangen kinderopvangtoeslag van de belastingdienst. Ook zijn de kosten voor de gemeentelijke belastingen gecorrigeerd in de berekening, nu verzoeker hiervoor geen kwijtschelding heeft gekregen. Verzoeker heeft verder verklaard dat hij verweerder, van wie hij een woning heeft gehuurd, vaak heeft voorgelogen. Verzoeker wist wel dat de huur en de borg die hij moest betalen te hoog waren gelet op zijn inkomen. Verzoeker heeft er spijt van dat hij verweerder deze schuld heeft aangedaan. Verzoeker heeft wel meegewerkt aan het netjes houden van de woning voor de bezichtigingen en hij heeft een paar weken eerder de woning verlaten, op verzoek van verweerder en de nieuwe kopers.
3.3
Ter zitting heeft verweerder het volgende verklaard. Verweerder moest van de hypotheekverstrekker een van zijn woningen verhuren vanwege dubbele woonlasten. Verzoeker is toen zijn woning gaan huren. Begin 2016 zijn de betalingsproblemen bij verzoeker ontstaan. In 2017 moest verweerder van de hypotheekverstrekker de vordering op verzoeker verplicht uit handen geven aan een deurwaarder, waardoor hij allemaal extra kosten erbij kreeg, die hij zelf niet kon betalen. Verweerder heeft verder meegedeeld dat hij het vreemd vindt dat de rechtbank eerst een vonnis heeft gewezen waarin is beslist dat verzoeker de woning moest verlaten, maar dat later een moratorium vonnis is gewezen door dezelfde rechtbank waarin is bepaald dat verzoeker toch nog in de woning mocht blijven. Verzoeker is uiteindelijk uit de woning gegaan toen de woning met een restschuld werd verkocht. Verweerder heeft zelf dus ook schulden, die lager zouden zijn als verzoeker de verschuldigde huurtermijnen gewoon had betaald. Het voorstel dat thans gedaan is van circa 6% is volgens verweerder onacceptabel laag. Verweerder zet bovendien vraagtekens bij de door de gemeente opgestelde berekening van het vrij te laten bedrag, dat volgens hem wel erg veel hoger is dan de beslagvrije voet. Verweerder heeft verder verklaard dat hij de schuldeiser is met de grootste vordering op verzoeker. Nu verweerder zijn vordering via loonbeslag betaald probeert te krijgen, ligt verzoeker wederom dwars en wordt verweerder weer benadeeld. Verzoeker heeft de beslagvrije voet naar boven laten bijstellen omdat hij geen toeslagen van de belastingdienst zou ontvangen. Inmiddels ontvangt verzoeker die toeslagen weer, maar verlaagt hij de beslagvrije voet niet waardoor verweerder weer elke maand te weinig geld ontvangt. Ten slotte heeft verweerder desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat hij bij zijn weigering blijft, ondanks dat hij weet dat hij wellicht niks of minder uitgekeerd zal krijgen als verzoeker wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van verweerder bij zijn weigering vast.
4.2
Het verzoek tot het opleggen van deze schuldregeling aan verweerder dient op grond van het bepaalde in lid 5 van artikel 287a van de Faillissementswet te worden toegewezen indien de weigerachtige schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met deze schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of van de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
4.3
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van verweerder een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast (te weten circa 40% daarvan). Verweerder, die de enige particuliere schuldeiser van verzoeker is, heeft de grootste vordering op verzoeker, in vergelijking met de overige schuldeisers. Alleen al gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat verweerder in redelijkheid niet tot weigering van zijn instemming met de schuldregeling kon komen; hij heeft immers het meest te verliezen, zowel in absolute als in relatieve zin.
4.4
Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan er daarom plaats zijn voor een bevel tot instemming, waarbij het in beginsel op de weg van verzoeker ligt de specifieke feiten en omstandigheden te stellen en, zo nodig, te bewijzen, waaruit kan worden afgeleid dat de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met het akkoord heeft kunnen komen. In dit geval heeft verzoeker alleen gesteld dat de andere schuldeisers worden benadeeld door de weigering, omdat zij minder zullen ontvangen indien er ook bewindvoerderssalaris moet worden betaald. Dit wordt door verweerder niet betwist. Echter, dit is niet de enige omstandigheid die moet worden meegewogen. In de kern komt het verweer van verweerder erop neer dat het van hem in redelijkheid niet gevergd kan worden dat hij actief meewerkt aan de schuldsanering van verzoeker, aangezien hij geen enkel vertrouwen meer heeft in diens goede bedoelingen. Ook kan uit zijn stellingen ter zitting worden afgeleid dat hij niet gelooft dat het aanbod het uiterste is waartoe verzoeker in staat is, dan wel dat er een goede berekening van het bij uitvoering van het voorstel te hanteren vrij te laten bedrag is opgemaakt.
4.5
Bij de vraag of een schuldeiser in redelijkheid mag weigeren om in te stemmen, kan ook betrokken worden hoe de vordering is ontstaan. In dit geval komt de vordering voort uit een moeizame verhuur/huurdersrelatie. Verweerder is een particuliere schuldeiser, die zelf ook in de financiële problemen is gekomen. Verweerder had een eigen woning die hij moest verhuren vanwege dubbele woonlasten. Verweerder heeft deze woning, gedwongen door de hypotheekhouder, enige tijd verhuurd aan verzoeker. Verzoeker is echter (naar eigen zeggen) vanaf het begin niet eerlijk geweest tegen verweerder over zijn vermogen om de verschuldigde huurpenningen en borg te betalen. Hierdoor konden de huurpenningen niet geïncasseerd worden en heeft verweerder hoge kosten moeten maken voor het inschakelen van een deurwaarder (dit was hij verplicht te doen door de hypotheekhouder). Verder is gebleken dat het verweerder dwars zit dat verzoeker de beslagvrije voet naar boven heeft laten bijstellen vanwege toeslagen die verzoeker niet zou ontvangen waardoor zijn inkomsten minder zouden zijn. Inmiddels ontvangt verzoeker die toeslagen weer, maar verzoeker heeft dit niet gemeld aan de deurwaarder waardoor de beslagvrije voet nog steeds te hoog is vastgesteld. Hierdoor krijgt verweerder minder geld uit het gelegde loonbeslag dan wanneer wel rekening zou worden gehouden met de inmiddels weer door hem ontvangen toeslagen. Het is redelijkerwijs voorstelbaar dat het met een dergelijk verleden en bijkomende omstandigheden door verweerder niet opgebracht kan worden om in te stemmen met een minnelijke regeling.
4.6
Het financiële aspect (dat geen bewindvoerderssalaris betaald hoeft te worden/er minder kosten zijn in het minnelijk traject) is in dit geval niet zodanig zwaarwegend dat dit de doorslag moet geven. Verweerder heeft nadrukkelijk onder ogen gezien dat hij bij toelating van verzoeker tot de WSNP, naar alle waarschijnlijkheid minder uitgedeeld zal krijgen. Dit heeft zijn weigering echter niet anders gemaakt, en in de bijzondere omstandigheden van dit geval acht de rechtbank dat niet dermate onredelijk dat verweerder moet worden gedwongen dit principiële standpunt te verlaten.
4.7
Het belang van verzoeker tenslotte, wordt niet onaanvaardbaar geschaad door de weigering omdat hij ook zo mogelijk een schuldenvrije toekomst kan realiseren door de wettelijke schuldsaneringsregeling. In dat traject zal er strikte controle zijn op de naleving van de verplichtingen en zal er kritisch gekeken worden naar de bedragen die in de berekening van het vrij te laten bedrag gecorrigeerd mogen worden, zodat de schuldeisers (in het bijzonder verweerder) er op kunnen vertrouwen dat verzoeker zich tot het uiterste zal inspannen om zijn schuldeisers zoveel als mogelijk te voldoen en dat er maximaal wordt afgedragen.
4.8
De rechtbank komt op grond van het voorgaande dan ook tot de conclusie dat meer waarde moet worden gehecht aan het belang dat verweerder heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering dan aan het belang van verzoeker en de overige schuldeisers. Het dwangakkoord dient dan ook te worden afgewezen.
4.9
Op het verzoek van verzoeker tot toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen zal bij afzonderlijk vonnis per gelijke datum worden beslist.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het verzoek af.
5.2
bepaalt dat op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen bij afzonderlijk vonnis per gelijke datum zal worden beslist.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 7 februari 2019.
Hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan door de schuldeiser(s) hoger beroep worden ingesteld. Hoger beroep kan alleen worden ingesteld door een advocaat. Die moet dat doen binnen acht dagen na dit vonnis bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.