3.a. Kan de entingsprocedure van invloed zijn geweest op de resistentie van de biggen tegen het circovirus?
Antwoord: De entingsprocedure kan inderdaad van invloed zijn geweest op de resistentie (afweer) van de biggen tegen het circovirus. Uit onderzoek is bekend dat het meest geschikte vaccinatiemoment voor PCV2 niet altijd op een vast moment ligt. Dit is namelijk afhankelijk van verschillende factoren zoals: (a) de hoeveelheid aanwezige antistoffen die de biggen hebben opgenomen uit de melk van de zeug, (b) het moment dat er een veldinfectie optreedt (bij vroege infectie kan de vaccinatie te laat komen). Verder kan het nog zo zijn dat er niet gewerkt is volgens de voorwaarden voor een juist uitgevoerde enting (zie 4).
3.b. Levert een enting bij biggen van 2 weken leeftijd per definitie op dat de biggen géén antistoffen aanmaken?
Antwoord: Dat is niet het geval, het is heel goed mogelijk dat biggen bij vaccinatie op 2 weken leeftijd toch antistoffen aanmaken. Er zijn ook entstoffen die op 2 weken toegediend kunnen worden.
N.B.: Hier speelt wederom een rol dat resistentie van biggen niet alleen in antistoffen gemeten kan worden, ook de gevormde afweercellen hebben invloed. Het feit dat vaccinfabrikanten aangeven dat entstoffen vanaf een bepaalde leeftijd toegediend kunnen worden, betekent dat op basis van registratieproeven voor de toelating van die vaccins er ook een werkzaamheid moet worden aangetoond. Die wordt echter niet alleen gemeten op basis van antistoffen, maar ook op basis van afweercellen, of op basis van klinisch beschermend effect.
4. Aan welke voorwaarden dient een deugdelijke enting van jonge biggen te voldoen teneinde de gebruikelijke resistentie als gevolg van vaccinatie te bewerkstellingen?
Antwoord:
De volgende voorwaarden zijn van toepassing:
(…)
d. Toediening op de leeftijd die door de fabrikant wordt aangegeven (vaak vanaf 3 weken, maar soms ook eerder). (…)
e. Controle van het juiste entmoment door middel van bloedonderzoek bij de biggen en vleesvarkens. Hieruit kan worden vastgesteld dat toediening op een ander moment een beter effect kan hebben.
(…)
5. Is aan de voorwaarden voor een deugdelijke enting voldaan bij de biggen van [eiser] ?
Op het punt van het vaccinatiemoment is, zoals ook vermeld in de Conclusie van antwoord van 18 mei 2016, niet voldaan aan de voorwaarden die vermeld zijn in de bijsluiter van het vaccin, doordat er op twee in plaats van op drie weken leeftijd is gevaccineerd.
Ik kan niet beoordelen of er ook bloedonderzoek (genoemd onder 4.e) is gedaan bij de biggen en vleesvarkens om te bepalen of het gekozen vaccinatiemoment heeft geleid tot een effectief functioneren van het vaccin. (…)
6 en 7. Welk ziektebeeld meent u op basis van uw onderzoek te herkennen? En om welke ziekte gaat het dan?
Ik heb de beantwoording met betrekking tot ziektebeeld en ziekte in dit antwoord tegelijk
beantwoord. Het ziektebeeld dat ik herken kan omschreven worden als “wegkwijnziekte”, hierin passen de waargenomen klinische afwijkingen van vermageren, minder groeien, en verhoogde uitval. De ziekte die hiervoor verantwoordelijk kan zijn is ziekte veroorzaakt door het circovirus. Dat wordt bevestigd door de uitslagen van onderzoeken die gedaan zijn op de varkens van de [naam] .
De uitslag d.d. 10 april 2015 van het bedrijf [naam] (SZ2015-01911; één varken van 16 weken leeftijd) bevestigt de diagnose “circovirus-infectie”: de klinische verschijnselen, het weefselonderzoek en de hoeveelheid aangetoond PCV2-virus vormen samen deze diagnose. Ook de uitslag d.d. 30 april 2015 van [naam] (SZ2015-01389; 5 varkens van 13 weken) leidt tot deze conclusie.
Uit het tweede genoemde onderzoek (SZ2015-01389; sectie op ingezonden vleesvarkens van 13 weken oud) komt verder naar voren dat er sprake is van een infectie
met Actinobacillus pleuropneumoniae(App; een bacterie die tot ernstige longschade kan leiden). Het is aannemelijk dat de infectie met App secundair ontstaan is door weerstandsvermindering ten gevolge van de circovirus infectie. Alle vier ingezonden varkens vertoonden een matige conditie die een bevestiging is van de weerstandsvermindering en het algemeen ziek zijn. De rol van het gevonden PRRS-virus is dat ook dit virus bijdraagt aan weerstandsvermindering. Gezien het totaalbeeld van het uitgevoerde sectie-onderzoek is de rol van het circovirus als belangrijkste oorzakelijke factor aannemelijk.
8. Welke oorzaak kan voor dat ziektebeeld worden aangewezen?
Naast het circovirus kan dit klinisch (op het oog) zichtbare ziektebeeld ook door andere ziekteverwekkers worden veroorzaakt (zie het vervolg van mijn betoog hieronder). Echter, in dit geval is de combinatie van klinisch ziektebeeld, gevonden afwijkingen in de weefsels van de onderzochte varkens, en de hoge hoeveelheid gevonden circovirussen (in beide gevallen 9 × 109 per milliliter) bewijzend te noemen voor een circovirusinfectie die tot ziekte van het varken heeft geleid.
(…)
9. Welke oorzaak kan, in het licht van de tijdens het onderzoek beschikbaar komende feiten, als meest waarschijnlijke veroorzaker van ziekteverschijnselen worden aangemerkt?
Op basis van de feiten die ik tijdens mijn onderzoek heb beoordeeld, kom ik tot de conclusie dat als meest waarschijnlijke oorzaak van de ziekteverschijnselen aangemerkt moet worden: een infectie met het circovirus.
(…)
Antwoorden op de vragen van de heer van Dijk (d.d. 2 januari 2018)
(…)
Vraag 4:
Bestaat er een correlatie tussen het optreden van het circovirus en vaccinatie?
Deze vraag kan ik op verschillende manieren interpreteren:
(…)
c. Als bedoeld wordt: hoe effectief is een vaccin tegen het circovirus tegen het optreden van
ziekteproblemen door circovirus: dan is mijn antwoord dat alle momenteel beschikbare vaccins tegen circovirus effectief zijn tegen het optreden van ziekteproblemen door circovirus.