Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit op bezwaar van 22 januari 2019;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 174 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Jue, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo luidt als volgt:
“1 Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
f. het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.”
Artikel 2.7, eerste lid, luidt als volgt:
“1 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. In afwijking van de eerste volzin en onverminderd artikel 2.5 kan, indien één van die onlosmakelijke activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend.”
Artikel 2.12, eerste lid, luidt als volgt:
“1 Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
(…).”
Artikel 5.6.4 van de regels van het bestemmingsplan luidt als volgt:
“Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van kleinschalig kampeerterrein, mits wordt voldaan aan het volgende:
Algemene criteria kleinschalig kampeerterrein:
a. het kleinschalig kampeerterrein wordt gesitueerd binnen het bouwvlak;
b. de bebouwde oppervlakte ten behoeve van bebouwing voor deze voorziening bedraagt maximaal 100 m²;
c. het toegelaten aantal mobiele kampeervoertuigen en/of tenten bedraagt maximaal 15;
d. voor trekkershutten gelden de volgende bepalingen:
1. per 10 kampeerplaatsen is 1 trekkershut toegestaan;
2. de bebouwde oppervlakte per trekkershut bedraagt maximaal 35 m²;
3. de trekkershutten tellen mee in het totale aantal kampeerplaatsen en in het toegestane bebouwde oppervlak;
e. stacaravans of chalets zijn niet toegestaan;
f. de voorziening, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;
g. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
h. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
i. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
j. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
k. er mogen geen significante negatieve effecten optreden voor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO);
l. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 5.1.
Specifieke criteria, in aanvulling op het bepaalde onder a, ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein buiten het bouwvlak:
m. indien het kleinschalig kampeerterrein niet volledig binnen het bouwvlak kan worden gerealiseerd, kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen om de standplaatsen in aansluiting op het bouwvlak of het bestemmingsvlak te realiseren;
n. de in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
o. bovengenoemde algemene criteria zijn van overeenkomstige toepassing.”