ECLI:NL:RBGEL:2019:5798

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
19_6147
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake permanente bewoning recreatiewoning in strijd met bestemmingsplan

Op 13 december 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, eigenaar van een recreatiewoning, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wijchen, dat hem een last onder dwangsom had opgelegd om de permanente bewoning van de recreatiewoning te staken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de zoon van verzoeker in de recreatiewoning woont, wat in strijd is met het bestemmingsplan dat permanente bewoning niet toestaat. Verzoeker had aangevoerd dat zijn zoon geen alternatieve woonruimte kon vinden, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit geen bijzondere omstandigheden opleverde die handhaving onredelijk zouden maken. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoeker en verweerder afgewogen en geconcludeerd dat er geen reden was om een voorlopige voorziening te treffen. De termijn van zes maanden die aan verzoeker was gegeven om aan de last te voldoen, werd als redelijk beschouwd. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de kans dat het bezwaar van verzoeker zou slagen als klein werd ingeschat. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 19/6147

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 december 2019

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] [locatie] , verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van Wijchen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2019 heeft verweerder verzoeker een last onder dwangsom opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter bovendien verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2019. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door S. Alibux-Sahangoe,
C. Keller en R.O. van der Vorst.

Overwegingen

Inleiding
1. De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Hij moet daarbij een afweging maken tussen aan de ene kant de belangen van verzoeker dat een voorziening wordt getroffen en aan de andere kan de belangen van verweerder bij de uitvoering van het besluit. Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
In de afweging van de belangen houdt de voorzieningenrechter onder andere rekening met de kans dat het bezwaar van verzoeker slaagt en of het besluit rechtmatig is genomen. Als de kans van slagen van het bezwaar klein is, is er voor de voorzieningenrechter weinig reden om in te grijpen en een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter zal daarom beoordelen of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft.
De voorgeschiedenis
2. Verweerder is één van de twintig gemeenten die mee doet aan het project [project] . De politie, het Openbaar Ministerie en de provincie doen ook aan dit project mee. Het [project] project adviseert en ondersteunt gemeenten met betrekking tot toezicht en handhaving op en rondom vakantieparken. Vanuit dit project heeft er op 21 maart 2019 een controle op bungalowpark [locatie] plaatsgevonden.
De feiten
3. De zoon van verzoeker woont in een recreatiewoning op dit park op het adres [locatie] te [woonplaats] . Verzoeker is de eigenaar van deze woning. Ter plekke geldt het bestemmingsplan “Geconsolideerde versie Buitengebied en herziening 2014”. Het perceel heeft een recreatieve bestemming. Gronden met deze bestemming zijn volgens het bestemmingsplan bedoeld voor recreatieve doeleinden. Permanente bewoning van de recreatiewoning is in strijd met het bestemmingsplan.
4. Bij het besluit van 21 oktober 2019 heeft verweerder verzoeker gelast de permanente bewoning van de recreatiewoning binnen zes maanden te beëindigen. Voldoet verzoeker niet aan dit besluit dan verbeurt hij een dwangsom van € 2.000,- per maand of een gedeelte daarvan tot een bedrag van € 10.000,- waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
5. Vast staat dat de zoon van verzoeker in de Basisregistratie Personen (BRP) is ingeschreven op het adres [locatie] . Verzoeker is samen met zijn vrouw naar [locatie] geëmigreerd. Zijn zoon is in Nederland gebleven. Om hem onderdak te geven, heeft verzoeker vanuit zijn ouderlijke plicht de recreatiewoning gekocht. Zijn zoon heeft nog niet lang genoeg een eigen bedrijf om een lening te krijgen bij de bank om zelf een woning te kopen. Daarom heeft verzoeker de woning gekocht, zodat zijn zoon daar kan verblijven als hij in Nederland is.
Op de zitting heeft verzoeker verklaard dat zijn zoon in ieder geval van februari tot oktober in de recreatiewoning woont daarna meestal enkele maanden op [locatie] verblijft. Verder heeft de zoon van verzoeker bij de op 21 maart 2019 gehouden controle aangegeven dat hij zelfstandige is en dat hij de auto voor woon-werk verkeer van en naar de recreatiewoning gebruikt. Verzoeker heeft bevestigd dat zijn zoon niet elders beschikt over zelfstandige woonruimte.
Oordeel voorzieningenrechter
Mag verweerder handhaven?
6. Uit al deze feiten heeft verweerder terecht geoordeeld dat verzoeker de recreatiewoning laat gebruiken als hoofdverblijf van zijn zoon. De zoon gebruikt de woning immers als hoofdverblijf en niet voor recreatieve doeleinden. De woning wordt dus gebruikt in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder is dan ook bevoegd handhavend op te treden.
7. Als een woning in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt moet verweerder, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, optreden. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien er zogezegd concreet zicht op legalisatie bestaat. Dit houdt in dat verweerder aan verzoeker toe staat dat hij op het park kan blijven wonen doordat alsnog een vergunning wordt verstrekt. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Zijn er bijzondere omstandigheden?
8. Verweerder wil geen vergunning geven voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van de woning. Er is daarom geen concreet zicht op legalisatie van de overtreding. Dat is dus geen reden om niet te handhaven.
Ook andere bijzondere omstandigheden zijn er niet. In de door verzoeker gestelde omstandigheden, dat zijn zoon geen alternatieve woonruimte kan vinden vanwege zijn (financiële) situatie heeft verweerder terecht geen grond gezien voor het oordeel dat handhavend optreden onevenredig moet worden geacht. Verzoeker kan in plaats van een recreatiewoning ook een woning die wel permanent bewoond mag worden voor zijn zoon kopen. Dat een dergelijke woning wellicht duurder is, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien van handhaving af te zien. De prijs van de recreatiewoning van verzoeker is en was namelijk afgestemd op de beperkte gebruiksmogelijkheden van deze woning en al bij aankoop wist verzoeker dat de woning alleen voor recreatieve doeleinden mocht worden gebruikt. Met die wetenschap heeft verzoeker de woning gekocht.
Mocht verzoeker erop vertrouwen dat zijn zoon de recreatiewoning permanent mocht bewonen door inschrijving in het BRP en de omstandigheid dat verweerder nu pas optreedt?
9. Neen. Met een inschrijving in de BRP geeft de aangever alleen aan waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Niet meer en niet minder. Aan deze inschrijving mag verzoeker dus niet het vertrouwen ontlenen dat hij op dat adres ook mag wonen. Ook het enkele tijdsverloop is in dit geval onvoldoende om aan te nemen dat verweerder niet meer handhavend mag optreden.
Termijn om aan de last te voldoen redelijk?
10. De voorzieningenrechter is ten slotte met verweerder van oordeel dat een termijn van zes maanden een redelijke termijn is de overtreding te beëindigen.
Conclusie
11. Omdat alles wat verzoeker tegen het besluit van verweerder aanvoert naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen kans van slagen heeft, ziet de voorzieningenrechter geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
12. Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling is dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 december 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op 13 december 2019.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.