ECLI:NL:RBGEL:2019:5818

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
16 december 2019
Zaaknummer
C/05/357512/ KG RK 19-675
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in familiezaken

Op 12 september 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland in Arnhem een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door een vader, hierna te noemen verzoeker, die zich niet gehoord voelde tijdens de mondelinge behandeling van een familiezaken. De verzoeker stelde dat de rechter, mr. F.G. van Arem, hem onvoldoende spreekruimte had geboden, niet had gereageerd op zijn verzoek om apart te worden gehoord, ten onrechte een e-mailbericht had toegelaten en de Raad voor de Kinderbescherming om advies had gevraagd, terwijl deze niet bij het gezin betrokken was.

De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet in zijn stellingen was geslaagd. De rechter had volgens de wrakingskamer voldoende gelegenheid geboden om standpunten naar voren te brengen en had de procedure naar behoren geleid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om aan deze onpartijdigheid te twijfelen. De verzoeker had geen concrete omstandigheden aangedragen die de schijn van partijdigheid rechtvaardigden.

De wrakingskamer concludeerde dat de procedurele beslissingen van de rechter, zoals het toestaan van het voorlezen van een e-mailbericht van een kind en het niet apart horen van partijen, niet onjuist of onbegrijpelijk waren. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem
Wrakingskamer
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/357512 / KG RK 19-675
Beslissing van 12 september 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot wraking
van
mr. F.G. van Arem
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek tot wraking van 9 augustus 2019
- het emailbericht d.d. 12 augustus 2019 van verzoeker naar aanleiding van het opgemaakte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 augustus 2019
- de schriftelijke reactie van de rechter van 12 augustus 2019.
Bij de mondelinge behandeling is niemand verschenen. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen. Ook verzoeker is niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met zaaksgegevens C/05/355145/FA RK 19-2016 tussen [de vrouw] (de moeder) en [verzoeker] (de vader). In de bodemzaak verzoekt de moeder de rechter vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen, [kind 1] en [kind 2] , te mogen verhuizen. Ook verzoekt de moeder de zorgregeling te wijzigen.
2.2.
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
Daartoe heeft verzoeker aangevoerd:
1) dat de rechter verzoeker onvoldoende spreekruimte heeft geboden, waardoor het proces-verbaal thans een onjuiste voorstelling van de huidige situatie geeft;
2) dat de rechter niet op zijn verzoek heeft gereageerd om apart van de moeder te worden gehoord;
3) dat de rechter ten onrechte e-mailberichten van de dochters heeft toegelaten; en
4) dat de rechter de Raad voor de Kinderbescherming om advies heeft gevraagd terwijl de Raad voor de Kinderbescherming niet bij het gezin betrokken is.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft inhoudelijk op het verzoek gereageerd.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij/zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
Vooropgesteld wordt dat een proces-verbaal een zakelijke weergave dient te geven van hetgeen ter zitting is voorgevallen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat van de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal dient te worden uitgegaan. In zoverre verzoeker met zijn verzoek de juistheid van de weergave van het verhandelde in het proces-verbaal bestrijdt, wordt daaraan voorbij gegaan nu verzoeker daarvan geen (verdere) onderbouwing heeft gegeven. De gelegenheid daarvoor bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft hij, door daarop niet te verschijnen, niet benut.
3.3.
Dat verzoeker tijdens de mondelinge behandeling (ten opzichte van de vrouw) onvoldoende spreektijd heeft gekregen en dat de rechter daarmee de schijn van partijdigheid heeft gewekt (wrakingsgrond 1), is naar het oordeel van de wrakingskamer niet komen vast te staan. Uit het proces-verbaal volgt dat zowel verzoeker als de vrouw in twee rondes de gelegenheid hebben gehad om hun standpunten naar voren te brengen. Verder volgt uit het proces-verbaal dat de rechter verzoeker bij het laatste woord expliciet heeft gevraagd of hij alles naar voren heeft kunnen brengen. Daarmee heeft verzoeker voldoende gelegenheid gehad zijn standpunten naar voren te brengen en toe te lichten.
3.4.
Verder is niet gebleken dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt door de Raad voor de Kinderbescherming om advies te vragen (wrakingsgrond 4). Artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat de rechter in zaken betreffende minderjarigen, indien hij dit met het oog op de beoordeling van de belangen van de minderjarige noodzakelijk acht, het advies van de Raad voor de Kinderbescherming kan inwinnen. Zoals de rechter terecht, want juist, heeft aangevoerd, is het gebruikelijk dat in zaken op tegenspraak de Raad voor de Kinderbescherming om advies wordt gevraagd. Van een hiervan afwijkende, en daarmee mogelijk partijdige, behandeling van de zaak is dus geen sprake, nog daargelaten dat uit een verzoek om advisering als hier aan de orde, ook op zichzelf geen (schijn van) partijdigheid volgt.
3.5.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de rechter zich partijdig heeft opgesteld, omdat de rechter heeft toegestaan dat de vrouw tijdens de behandeling een e-mailbericht van een van de kinderen heeft voorgelezen waarin zij haar zienswijze ten aanzien van het verzoek geeft (wrakingsgrond 3), en omdat de rechter het verzoek van verzoeker om apart van de vrouw te worden gehoord niet heeft gehonoreerd (wrakingsgrond 2). De wrakingskamer overweegt dat de rechter tijdens de behandeling van een zaak de regie voert en dat hij vrij is om naar eigen inzicht invulling aan te geven aan het verloop van de zitting. Een procedurele beslissing, zoals het laten voorlezen van een e-mailbericht of het afwijzen van een verzoek om apart te worden gehoord, levert alleen grond voor wraking op indien deze gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming daarvan zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer in dit geval geen sprake. Over het toestaan dat het e-mailbericht van een van de kinderen werd voorgelezen, heeft de rechter aangevoerd dat hij hiervoor heeft gekozen omdat kinderen van twaalf jaar hun mening mogen geven over verzoeken die hun belangen raken. Ook wilde de rechter hiermee alle betrokkenen, waaronder verzoeker, de gelegenheid geven om van de inhoud van het e-mailbericht kennis te nemen en daarop te reageren. Over het niet apart horen van verzoeker en de vrouw, heeft de rechter aangevoerd dat het daarop betrekking hebbende verzoek onvoldoende was onderbouwd en dat hij daarom geen aanleiding heeft gezien om af te wijken van het uitgangspunt dat partijen in elkaars aanwezigheid worden gehoord. Gelet hierop is van een onjuiste of onbegrijpelijke beslissing in de hiervoor vermelde zin geen sprake, zodat ook hierin geen grond voor wraking ligt.
3.6.
De conclusie is dan ook dat het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J.R. Veerman, D.R. Sonneveldt en H.C. Leemreize in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.B.J.P. Leuverink en in openbaar uitgesproken op 12 september 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.