ECLI:NL:RBGEL:2019:582

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
05/740439-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met voorwaardelijk opzet en strafoplegging

Op 13 februari 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond plaats in Arnhem en betreft een incident dat zich op 2 september 2018 heeft voorgedaan. De verdachte heeft tijdens een ruzie met het slachtoffer, [slachtoffer 1], deze meerdere keren geslagen en geschopt terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld, wat betekent dat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood van het slachtoffer zou kunnen leiden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2], voor schadevergoeding tot een bedrag van € 2.304,86. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft geen eerdere strafbare feiten gepleegd, wat in zijn voordeel is meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740439-18
Datum uitspraak : 13 februari 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem,
raadsman: mr. A.H. Staring, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 december 2018 en 30 januari 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 02 september 2018 te Arnhem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] een of meermalen tegen het hoofd heeft geslagen (waarna deze ten val kwam) en vervolgens, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, meermalen met kracht in het gezicht en/of op en/of tegen het hoofd en/of tegen de rug, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] heeft getrapt en/of
geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 02 september 2018 te Arnhem, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenkneuzing en/of een gebroken neus
heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] een of meermalen tegen het hoofd te slaan (waarna deze ten val kwam) en vervolgens, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, meermalen met kracht in het gezicht en/of op en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te trappen en/of te schoppen;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 02 september 2018 te Arnhem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] een of meermalen tegen het hoofd heeft geslagen (waarna deze ten val
kwam) en vervolgens, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, meermalen met kracht in het gezicht en/of op en/of tegen het hoofd en/of tegen de rug, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] heeft getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meest subsidiair
hij op of omstreeks 02 september 2018 te Arnhem, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] een of meermalen tegen het hoofd te slaan (waarna deze ten val kwam) en vervolgens, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, meermalen met kracht in het gezicht en/of op en/of tegen het hoofd en/of tegen de rug, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] te trappen en/of te schoppen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Verdachte is door [slachtoffer 1] mishandeld en deze mishandeling is uitgemond in het door verdachte tegen [slachtoffer 1] uitgeoefende geweld. Ten gevolge van de gewelddadige aanvallen vanuit [slachtoffer 1] is verdachte in een verhevigde gemoedstoestand geraakt, waardoor hij zich essentiële feiten en omstandigheden niet kan herinneren, waaronder de door hem verrichte geweldshandelingen jegens [slachtoffer 1] . Kortom, niet zonder meer kan worden aangenomen dat verdachte zich welbewust heeft blootgesteld aan de (aanwezige) aanmerkelijke kans dat hij door zijn gedrag [slachtoffer 1] zou kunnen doden, dan wel hem (zwaar) lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. En hoewel de gedragingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zouden kunnen worden aangemerkt als te zijn gericht op een bepaald gevolg, zijn er te veel contra-indicaties. Het (voorwaardelijk) opzet ontbreekt daarom, wat meebrengt dat verdachte van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Verder geldt nog dat niet objectief kan worden vastgesteld dat verdachte met kracht in het gezicht en/of op het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen en hem in de rug heeft geschopt. Deze gedragingen zouden bovendien niet kunnen leiden tot de conclusie dat sprake was van een poging doodslag of (poging tot) zware mishandeling. In het dossier bevindt zich ook geen wettig en overtuigend bewijs voor een eenvoudige mishandeling.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde op grond van het volgende.
Geweldshandelingen
Op 2 september 2018 omstreeks 8.30 uur werd getuige [getuige 1] wakker van geschreeuw. Hij zag vanuit zijn raam twee mannen ruzie maken. Hij zag dat ze een woordenwisseling hadden en elkaar over en weer sloegen. Hij ging even bij het raam weg en toen hij terug kwam zag hij dat de ene man -
welke later verdachte bleek te zijn (toevoeging rechtbank)- een andere man sloeg. Die andere man -
naar later blijkt [slachtoffer 1] (toevoeging rechtbank)- viel op de grond. Hij zag vervolgens dat verdachte [slachtoffer 1] meerdere malen tegen zijn hoofd schopte. [2]
Ook getuige [getuige 2] zag, op 2 september 2018 omstreeks 7.30 uur, vanuit zijn woning dat twee mannen buiten ruzie maakten en elkaar over en weer probeerden te raken met de vuist op het gezicht. Hij zag toen hij buiten kwam om naar zijn werk te gaan de ene man -
verdachte- bij een vrouw staan. Verdachte toonde de vrouw iets op zijn telefoon en zei iets over familie. [getuige 2] zag vervolgens dat verdachte die andere man -
[slachtoffer 1]-, die weerloos op de grond lag, hard in zijn gezicht schoppen. [getuige 2] zag verdachte dit daarna nogmaals doen en toen de politie kwam schopte verdachte [slachtoffer 1] die op de grond lag nog eens op zijn rug. [3] Ook de ter plaatse gekomen verbalisanten zagen dat er een man op de grond lag -
[slachtoffer 1]- en dat er een tweede man met bebloed gezicht -
verdachte- de man die op de grond lag een schop gaf.. [4]
Getuige [getuige 3] reed omstreeks 8.40 uur op haar fiets op het Nieuwe plein in Arnhem en zag daar een man -
verdachte- twee keer tegen het hoofd van een andere man die op de grond lag -
[slachtoffer 1]- schoppen. [getuige 3] riep tegen verdachte dat hij daarmee op moest houden. Verdachte kwam naar haar toe gelopen en toonde haar iets op zijn telefoon. Daarna is verdachte teruggelopen naar [slachtoffer 1] , die op de grond lag, en trapte met kracht recht boven op zijn gezicht. [getuige 3] gilde naar verdachte dat hij moest stoppen. Verdachte kwam toen weer naar haar toegelopen. Zij zag andere omstanders aan komen lopen en is toen naar de politie gefietst. [5]
Op camerabeelden is te zien dat verdachte twee keer richting het gezicht van [slachtoffer 1] slaat, waarbij hij [slachtoffer 1] de tweede keer op zijn hoofd raakt, ter hoogte van de rechter kaaklijn, met de platte hand. [6] Hierna valt [slachtoffer 1] achterover op zijn rug en blijft weerloos op de grond liggen. Verder is te zien dat verdachte daarna vier keer op het gezicht van [slachtoffer 1] stampt. De eerste keer stampt verdachte met kracht op het gezicht van [slachtoffer 1] ter hoogte van zijn mond. Bij de tweede, derde en vierde keer raakt verdachte de linkerzijde van het hoofd van [slachtoffer 1] ter hoogte van zijn linker oog. Het hoofd van [slachtoffer 1] beweegt tijdens het stampen alle keren mee met de richting van de voet van verdachte. Na de vierde keer dat verdachte in het gezicht van [slachtoffer 1] stampt, beweegt verdachte zijn rechterbeen naar achteren en haalt vol uit met de punt van zijn voet richting het hoofd van [slachtoffer 1] . Verdachte zwaait tijdens deze beweging zijn linkerarm mee. Verdachte raakt met de punt van zijn schoen vol het hoofd van [slachtoffer 1] ter hoogte van het linker oor of de linker slaap. Het hoofd en het gehele bovenlichaam van [slachtoffer 1] bewegen mee in de richting van de schop. [7] [slachtoffer 1] heeft zich na de tweede slag niet meer bewogen. [8]
Letsel
[slachtoffer 1] is na het incident opgenomen in het [naam 1] in Nijmegen en is daar onderzocht. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat [slachtoffer 1] een gebroken neus en “wat subarachnoïdaal bloed rechts frontaal” (
naar de rechtbank begrijpt: bloed tussen twee vliezen rondom de hersenen)had. [9] Ook had hij diverse bloeduitstortingen, zwellingen en schaafverwondingen in aangezicht en op (onder meer) rug. [10]
Kwalificatie van het geweld
De rechtbank stelt op grond van de hiervóór vermelde bewijsmiddelen vast dat het door verdachte op [slachtoffer 1] uitgeoefende geweld bestond uit slaan tegen het hoofd, meerdere malen stampen op het gezicht, schoppen tegen het hoofd en schoppen tegen de rug. De vraag die vervolgens aan de orde is, is of deze handelingen aan te merken zijn als een poging tot doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting niet blijkt dat de verdachte het volle opzet had op de dood van [slachtoffer 1] . Niet bewezen kan worden dat hij de bedoeling had om [slachtoffer 1] te doden.
Nu er geen sprake is van vol opzet, rijst de vraag of er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood. Daarvan is sprake als kan worden vastgesteld dat de kans op de dood van het slachtoffer door het handelen van de verdachte aanmerkelijk was en de verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank overweegt in dat kader dat het hoofd bij uitstek een kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam betreft. Naar algemene ervaringsregels kan het meermalen met geschoeide voet schoppen tegen en stampen op het hoofd leiden tot de dood van het slachtoffer, omdat het schedel- en hersenletsel met dodelijke afloop tot gevolg kan hebben. Niet ieder schoppen tegen of stampen op het hoofd levert echter zodanig letsel op. Of in een concreet geval sprake is van een aanmerkelijke kans op het ontstaan daarvan, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Hierbij spelen de kracht waarmee, de wijze waarop en de plek op het hoofd waar is geschopt een rol.
Op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte met geschoeide voet (ten minste) vier keer met kracht op het gezicht van [slachtoffer 1] heeft gestampt en eenmaal met kracht met de punt van zijn schoen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geschopt, ter hoogte van zijn oor/slaap, terwijl die [slachtoffer 1] weerloos op de grond lag en niet meer in staat was zijn hoofd op enige manier te beschermen. Het hoofd is op zich al een kwetsbaar deel van het lichaam, maar dit geldt in het bijzonder, zo is algemeen bekend, voor de slaap. De rechtbank is daarom van oordeel dat door het handelen van verdachte de kans op het overlijden van [slachtoffer 1] aanmerkelijk was.
Getuige [getuige 3] heeft verdachte tot tweemaal toe tot stoppen gemaand. Verdachte heeft tussen de geweldshandelingen door [getuige 3] iets op zijn telefoon laten zien en hij heeft tegen haar gesproken. Ondanks de interventie van [getuige 3] , is verdachte teruggelopen naar [slachtoffer 1] en heeft hij hem tegen de zijkant van zijn hoofd geschopt, terwijl [slachtoffer 1] nog altijd weerloos op zijn rug lag.
Naar het oordeel van de rechtbank dienen de gedragingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van [slachtoffer 1] , dat het
niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank is – anders dan de verdediging – van oordeel dat niet is gebleken van contra-indicaties.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] heeft gehad.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Primair
hij op
of omstreeks02 september 2018 te Arnhem,
in elk geval in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] eenmaal
of meermalentegen het hoofd heeft geslagen (waarna deze ten val kwam) en vervolgens, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, meermalen met kracht in het gezicht en/of op en/of tegen het hoofd en/
oftegen de rug
, althans het bovenlichaamvan die [slachtoffer 1] heeft getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Primair:
Poging doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld vanuit een (extensieve) noodweer(exces) situatie, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte plotseling op buitengewoon gewelddadige wijze is aangevallen door [slachtoffer 1] . Hierdoor is verdachte ten prooi gevallen aan angst, wanhoop en paniek, waardoor hij in een hevige gemoedsbeweging terecht is gekomen. De ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf maakte zelfverdediging noodzakelijk. Verdachte heeft in zijn verdediging weliswaar de grenzen van de proportionaliteit overschreden, maar deze overschrijding is het rechtstreekse gevolg van de hevige gemoedstoestand die werd veroorzaakt door het op verdachte uitgevoerde geweld door [slachtoffer 1] .
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd – indien de rechtbank meent dat de noodweersituatie op het moment van de verweten gedraging reeds was beëindigd en er geen noodzaak tot verdediging meer bestond – dat de gedraging moet worden gezien als het onmiddellijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging welke is veroorzaakt door de daaraan voorafgegane wederrechtelijke aanranding.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een noodweersituatie. Er is niet gebleken van een aanval [slachtoffer 1] op het moment in kwestie. Ook had verdachte zich kunnen onttrekken gezien de (openbare) ruimte waar het incident zich heeft afgespeeld. Voor een geslaagd noodweerexces-verweer bieden de verklaringen van verdachte alleen geen aanknopingspunten.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van noodweer als het feit is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk gevaar voor zo een aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond. Uit de verklaringen van getuige [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat er
over en weeris geslagen door verdachte en het (latere) slachtoffer [slachtoffer 1] voorafgaande aan het geweldsincident. Aannemelijk is wel geworden dat [slachtoffer 1] verdachte heeft mishandeld, waarbij ook verdachte ten minste is geslagen met letsel als gevolg. Voor het scenario van verdachte, erop neerkomende dat [slachtoffer 1] verdachte plotseling op een buitengewoon gewelddadige wijze heeft aangevallen, waartegen hij zich wel moest verdedigen, zijn echter geen aanknopingspunten te vinden in het dossier. Meer in het bijzonder blijkt hiervan uit de beschreven camerabeelden niet. Integendeel, in die beschrijving wordt vermeld dat [slachtoffer 1] op een rustige manier zijn hand richting de borst van verdachte beweegt, waarna verdachte een vuistslag richting [slachtoffer 1] maakt. Direct hierna beweegt [slachtoffer 1] achteruit en loopt hij weg van verdachte, waarna verdachte in de richting van [slachtoffer 1] loopt en hem tegen de grond slaat. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen. Het beroep op noodweerexces kan daarmee onbesproken blijven.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Zij heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, het leed dat het feit heeft veroorzaakt, de impact op het slachtoffer en de getuigen en met de omstandigheid dat het feit op een openbare plaats heeft plaatsgevonden. Verder houdt zij rekening met de rapportages van de psychiater, de psycholoog en de reclassering. Hieruit blijkt een laag recidiverisico en er wordt geen behandeling geadviseerd, zodat voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel geen aanleiding bestaat.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheden waaronder het feit zich heeft voorgedaan. Volgens de verdediging is er voorafgaande aan de poging doodslag
– indien bewezen verklaard – sprake van een stevige mishandeling van verdachte met letsel als gevolg. Er moet daarom een lagere straf volgen dan door de officier van justitie is geëist. De verdediging is verder van mening dat er geen indicaties zijn voor een voorwaardelijk strafdeel. Zij verzoekt ten slotte – gelet op de verzochte vrijspraak dan wel het beroep op ontslag van alle rechtsvervolging – de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 18 december 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 4 januari 2019;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 3 september 2018;
- een trajectconsult van het NIFP, opgesteld door [naam 2] , psychiater, gedateerd 10 oktober 2018;
- een Pro Justitia rapport van drs. [naam 3] , forensisch psycholoog, gedateerd 20 december 2018;
- een Pro Justitia rapport van drs. [naam 4] , psychiater, gedateerd 20 december 2018.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer meerdere malen met kracht op het gezicht te stampen en door hem tegen het hoofd te schoppen, terwijl deze weerloos op de grond lag. Dit had fataal kunnen aflopen. Dat het is gebleven bij letsel is een kwestie van puur geluk. De aanleiding voor het geweld lijkt een ruzie of woordenwisseling met het slachtoffer, waarop verdachte volstrekt buitensporig, met schokkend geweld, heeft gereageerd. Verdachte is, hoewel hij die mogelijkheid had, niet weggelopen of gestopt met het geweld nadat hij het slachtoffer op de grond had geslagen. Hij is zelfs, nadat hij was weggelopen bij het slachtoffer, nog teruggelopen om hem nogmaals tegen zijn hoofd te schoppen. De verbalisant die de camerabeelden heeft beschreven spreekt hier over een zogenaamde ‘voetbalschop’. Dit zeer agressieve gedrag rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Nog afgezien van de gevolgen voor het slachtoffer, draagt dergelijk geweld, zeker als het midden op straat wordt gepleegd, terwijl meerdere personen hier getuige van waren, bij aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving. Op een dergelijk ernstig feit kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden gereageerd met oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Verdachte heeft het slachtoffer aanzienlijk letsel toegebracht, waarvan het slachtoffer, zo blijkt uit het door hem uitgeoefende spreekrecht, tot op de dag van vandaag last ervaart. Met deze omstandigheid houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening bij de bepaling van de hoogte van de straf. Opmerking daarbij verdient wel dat het toegebrachte letsel (op grond van de voorhanden zijnde informatie) niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. De rechtbank zal hier ten voordele van verdachte rekening mee houden.
Uit de Pro Justitia rapportages van de psycholoog en de psychiater blijkt dat er bij verdachte sprake is van een stoornis in alcoholgebruik, een stoornis in cocaïnegebruik en een gokstoornis (alle in vroege remissie). Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. De kans op herhaling is aanwezig – maar dan nog steeds laag – indien verdachte opnieuw overmatig alcohol en/of cocaïne zou gebruiken. Er zijn volgens de psycholoog geen gronden voor een behandeladvies in een strafrechtelijk kader. Verdachte zou volgens de psychiater wel baat kunnen hebben bij hulp met zijn verslavingsproblematiek.
De reclassering schat het recidiverisico eveneens laag in en acht interventies of toezicht niet nodig. Zij adviseert dan ook geen bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke straf op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval een gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden, dit gezien de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de gevolgen voor het slachtoffer. In het blanco strafblad van verdachte, ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten acht maanden, in voorwaardelijke vorm op te leggen, dit als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw in de fout gaat. De rechtbank heeft bij het bepalen van deze straf aansluiting gezocht bij de straffen die in vergelijkbare zaken doorgaans worden opgelegd. De proeftijd zal de rechtbank bepalen op drie jaar. De tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht komt in mindering op het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het ten laste gelegde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.387,81. Dit bestaat uit een bedrag van € 687,81 aan materiële schade en € 1.700,- aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot betaling van het bedrag van € 2.387,81 toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis. Tevens is verzocht de wettelijke rente toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de psychische schade lastig te taxeren is en trekt
– kort gezegd – de immateriële schade van [slachtoffer 1] in twijfel. De verwijzing naar de psycholoog of psychiater blijkt volgens de verdediging niet uit de stukken. Voor de bepaling van de hoogte van immateriële schade moet volgens de verdediging rekening worden gehouden met het volgende. Er is volgens de verdediging geen sprake van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Wetboek van Strafrecht (Sr). [slachtoffer 1] heeft geen neurologische problemen aan het incident overgehouden. Hij heeft er wel een gebroken neus aan overgehouden, maar uit niets blijkt dat [slachtoffer 1] (daadwerkelijk) een neusoperatie heeft ondergaan. Indien wordt aangenomen dat [slachtoffer 1] is geopereerd, moet ervan worden uitgegaan dat het een simpele ingreep betrof. Uit de medische stukken kan verder worden afgeleid dat er sprake is van volledig herstel.
Met betrekking tot materiële schade heeft de verdediging het zich op het standpunt gesteld at de reiskosten en het ziekenhuisdaggeld voldoende zijn onderbouwd en kunnen worden toegewezen. De foto van het beschadigde horloge, ter onderbouwing van de gevorderde schade, betreft een ander horloge dan het horloge dat [slachtoffer 1] droeg op de dag van het incident. De gevorderde schade voor de kleding is onvoldoende onderbouwd.
Beoordeling door de rechtbank
Materiële schadevergoeding
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor zover deze ziet op het beschadigde horloge. De benadeelde partij heeft gesteld dat zijn horloge is beschadigd door het bewezenverklaarde feit. De vordering is onderbouwd met een foto van een (beschadigd) horloge van het merk Lotus. Dit betreft een horloge met een ronde wijzerplaat en een stalen armband. De rechtbank overweegt dat de verdediging voldoende heeft betwist dat dit een ander horloge betreft dan het horloge dat [slachtoffer 1] droeg op het moment dat het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwijst hiertoe naar pagina 16 van het procesdossier waarop te zien is dat [slachtoffer 1] een horloge draagt met een rechthoekige wijzerplaat en een leren bandje.
De overige materiële kosten zijn naar het oordeel van de rechtbank niet onaannemelijk en overigens voldoende onderbouwd. De rechtbank zal deze kosten dan ook toewijzen.
Immateriële schadevergoeding
In het dossier bevindt zich een schrijven van huisartsenpraktijk [naam 5] waaruit blijkt dat [slachtoffer 1] is verwezen naar GGZ psychologische hulp voor hulp in verband met een verdenking van PTSS. De rechtbank acht gelet hierop aannemelijk dat het bewezenverklaarde feit grote psychische impact op de benadeelde partij heeft gehad en dat hij immateriële schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade van € 1.700,- een passend bedrag is voor de schade die de benadeelde partij tot op heden heeft geleden. Daarom zal de rechtbank het gevorderde bedrag toewijzen.
Totale schadevergoeding
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen tot een bedrag van € 2.304,86 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente is met betrekking tot de immateriële schadevergoeding toewijsbaar vanaf 2 september 2018 tot aan de dag van volledige voldoening. De gevorderde wettelijke rente is met betrekking tot de materiële schadevergoeding per schadepost als volgt toewijsbaar:
  • Kleding: € 83,90 vanaf 2 september 2018;
  • Ziekenhuisdagvergoeding: € 30,- vanaf 3 september 2018;
  • Reiskosten: € 50,- vanaf 3 september 2018;
  • Reiskosten: € 34,05 vanaf 5 september 2018;
  • Reiskosten: € 38,66 vanaf 6 september 2018;
  • Eigen risico zorgverzekeraar: € 368,25 vanaf 24 januari 2019 (de dag van indiening van de vordering);
tot aan de dag van volledige voldoening.
Vergoeding proceskosten
De gevorderde vergoeding voor proceskosten – tot op heden begroot op nihil – is toewijsbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 8 (acht) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
veroordeelt verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 2], van een bedrag van
€ 2.304,86(tweeduizend driehonderd en vier euro en zesentachtig eurocent),
de materiële schadevergoeding betreffende kleding, € 83,90, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening,
de materiële schadevergoeding betreffende ziekenhuisdagvergoeding, € 30,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening,
de materiële schadevergoeding betreffende reiskosten, € 50,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening,
de materiële schadevergoeding betreffende reiskosten, € 34,05, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening,
de materiële schadevergoeding betreffende reiskosten, € 38,66, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening,
de materiële schadevergoeding betreffende eigen risico zorgverzekeraar, € 368,25, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening,
de immateriële schadevergoeding, € 1.700,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening,
en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag
te betalen van € 2.304,86(tweeduizend driehonderd en vier euro en zesentachtig eurocent),
de materiële schadevergoeding betreffende kleding, € 83,90, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening,
de materiële schadevergoeding betreffende ziekenhuisdagvergoeding, € 30,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening,
de materiële schadevergoeding betreffende reiskosten, € 50,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening,
de materiële schadevergoeding betreffende reiskosten, € 34,05, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening,
de materiële schadevergoeding betreffende reiskosten, € 38,66, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening,
de materiële schadevergoeding betreffende eigen risico zorgverzekeraar, € 368,25, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening,
de immateriële schadevergoeding, € 1.700,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 33 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C.P. Goossens (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en mr. G.J.H. Boerhof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 februari 2019.
mr. L.C.P. Goossens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018396130, gesloten op 11 oktober 2018, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 25.
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 27.
4.Proces-verbaal van aanhouding, p. 57.
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , p. 31-32.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 12 en 15-17.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 12-13 en 18-22.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 13.
9.Brief d.d. 3 september 2018 van dr. [naam 6] , neuroloog [naam 1] , p. 2 van 3.
10.Letselbeschrijving d.d. 3 september 2018 van mr. drs. [naam 7] , forensisch arts-epidemioloog, p. 43 e.v.