ECLI:NL:RBGEL:2019:5943

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
NL19.7260
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van fosfaatrechten tussen melkveehouders na uitscharing van jongvee

In deze zaak vorderde de eisende partij, een melkveehouder, de overdracht van fosfaatrechten van jongvee dat tijdelijk bij de verweerder, ook een melkveehouder, was ondergebracht. De eisende partij had in de periode van mei tot november 2015 jongvee bij de verweerder ingeschaard, en op de peildatum van 2 juli 2015 was dit vee geregistreerd op naam van de verweerder. De eisende partij stelde dat hij recht had op een deel van de fosfaatrechten die aan de verweerder waren toegekend, omdat hij eigenaar was van het jongvee en het gedurende het grootste deel van 2015 zelf houder was van het vee. De verweerder weigerde echter om een deel van de fosfaatrechten aan de eisende partij over te dragen.

De rechtbank oordeelde dat de fosfaatrechten, die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen, verdeeld moesten worden op basis van de periode waarin het jongvee bij de verweerder was ondergebracht. De rechtbank stelde vast dat de eisende partij 68,55% van de tijd houder was van het jongvee, wat resulteerde in een vordering van 480,38 kilogram fosfaat, vermeerderd met een afroming van 20% vanwege het niet tijdig gebruik maken van de herverdelingsmogelijkheden. Uiteindelijk werd de verweerder veroordeeld om 405,57 kilogram fosfaatrechten aan de eisende partij over te dragen.

De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, waardoor iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor melkveehouders om duidelijke afspraken te maken over de verdeling van fosfaatrechten, vooral in situaties van uitscharing van vee.

Uitspraak

VOORBLAD
Rechtbank Gelderland
Zaaknummer: NL19.7260
[eiser sub 1] e.a. tegen [verweerder] (h.o.d.n. [bedrijf verweerder] )
Vonnis van 18 december 2019
vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer: NL19.7260
Vonnis van 18 december 2019
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[eiser sub 1],
gevestigd te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
4.
[eiser sub 4],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
5.
[eiser sub 5]wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
eisers, hierna samen te noemen: [eisende partij] .,
advocaat mr. M.B. Bartelds-Dikkeschei te Zwolle,
tegen
[verweerder] , handelend onder de naam [bedrijf verweerder],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerder, hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat mr. J.C.M. Jochemsen-Vernooij te Nijmegen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de procesinleiding
- het verweerschrift
- de akte houdende vermeerdering van eis
- de mondelinge behandeling op 11 september 2019, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt, en de spreekaantekeningen van beide partijen
- de aanhouding van de zaak voor schikkingsonderhandelingen.
1.2.
Partijen hebben de rechtbank laten weten dat zij geen schikking hebben bereikt en hebben vonnis gevraagd. Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] . exploiteert een melkveebedrijf.
2.2.
[verweerder] heeft als voornaamste bedrijfsactiviteit het “inscharen” en opfokken van jongvee op zijn bedrijf.
2.3.
In de periode van mei 2015 tot november 2015 heeft [eisende partij] . aan hem in eigendom toebehorend vee bij [verweerder] ondergebracht, oftewel “uitgeschaard”. Dit vee stond bij [verweerder] ingeschaard in de wei. Het vee werd daarbij niet alleen feitelijk naar het bedrijf van [verweerder] overgebracht. [eisende partij] . heeft het vee gedurende de periode van het uitscharen ook administratief overgeschreven op het Unieke Bedrijfsnummer (UBN) van [verweerder] . [eisende partij] . heeft voor het inscharen in 2015 in totaal € 9.652,89 inclusief btw aan [verweerder] betaald.
2.4.
In 2016 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken een systeem van fosfaatrechten aangekondigd waarbij als peildatum voor het vaststellen van de hoeveelheid fosfaatrechten 2 juli 2015 is aangewezen. Op 1 januari 2018 is het stelsel van fosfaatrechten ingevoerd zoals opgenomen in de Meststoffenwet. Per die datum moeten melkveehouders beschikken over fosfaatrechten om melkvee (melkkoeien en jongvee) te mogen houden.
2.5.
Vanaf het moment dat het stelsel van fosfaatrechten in werking is getreden, mag een melkveehouder niet méér fosfaat met melkvee produceren dan de hoeveelheid fosfaatrechten die hij door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft toegekend gekregen. Het toe te kennen aantal fosfaatrechten wordt onder meer bepaald aan de hand van het aantal runderen dat op de peildatum van 2 juli 2015 is gehouden door de melkveehouder. Uitgangspunt daarbij is het feitelijk houderschap van het melkvee. Niet relevant is of de houder ook eigenaar is.
2.6.
Op de peildatum 2 juli 2015 stonden 32 stuks jongvee en drie zogenoemde droge koeien van [eisende partij] . uitgeschaard bij [verweerder] . Het jongvee stond op 2 juli 2015 via het UBN geregistreerd op naam van [verweerder] . [verweerder] heeft hierdoor de fosfaatrechten verkregen van de 32 stuks ingeschaard jongvee van [eisende partij] . Voor 32 stuks jongvee komt dit neer op 32×21,9=700,80 kilogram fosfaat. Voor de drie droge koeien zijn geen fosfaatrechten toegekend.
2.7.
Op 5 januari 2018 heeft [eisende partij] . een formulier “melding in- en uitscharing fosfaatrechten” ingediend bij de RVO. Met dit formulier beoogde [eisende partij] . een overdracht te bewerkstelligen van de fosfaatrechten van het voor haar bij [verweerder] uitgeschaarde jongvee. De RVO heeft dit formulier automatisch doorgestuurd naar het e-mailadres van [verweerder] met het verzoek om dit digitaal te ondertekenen. Dit heeft [verweerder] geweigerd.
2.8.
In maart en april 2018 hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd over een overdracht van de fosfaatrechten voor de 32 stuks uitgeschaard jongvee aan [eisende partij] . Dit heeft niet tot overeenstemming geleid.
2.9.
[eisende partij] . heeft [verweerder] gedagvaard in kort geding voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank en gevorderd, kort samengevat, dat [verweerder] zou worden veroordeeld tot overdracht van de fosfaatrechten van de 32 stuks jongvee dan wel tot een voorschot op schadevergoeding. Bij vonnis van 30 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [eisende partij] . afgewezen. Aan de beoordeling van de voorwaardelijke vordering in reconventie van [verweerder] kwam zij daardoor niet toe.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] . vordert, na vermeerdering van eis:
I.
primair:de veroordeling van [verweerder] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis 68,55% van de door hem ontvangen fosfaatrechten voor de 32 stuks jongvee van [eisende partij] ., te vermeerderen met 20% afroming, te weten 480,38 netto (600,47 bruto) kilogram, althans enig ander in goede justitie vast te stellen aantal kilogram, op zijn kosten aan [eisende partij] . over te dragen door alle handelingen daartoe, onder andere via de website van “rvo.nl”, te verrichten die zijn vereist, op straffe van een dwangsom van € 110.000,00 ineens, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, indien [verweerder] niet voldoet aan de veroordeling;
subsidiair:de veroordeling van [verweerder] om aan [eisende partij] . te betalen een schadevergoeding ter grootte van 600,47 kilogram fosfaat, althans enig ander in goede justitie vast te stellen aantal kilogram, vermenigvuldigd met de prijs per kilogram fosfaat en 100% leverbaar zoals vermeld op de website www.quotum.nu. – of indien deze niet meer bestaat op een vergelijkbare prijsvergelijkende website – op de dag van dit vonnis, en vermeerderd met de eventueel prijsverhogende te maken kosten zoals overdrachtskosten van RVO en courtagekosten van de bemiddelaar, althans een door de rechtbank te bepalen schadevergoeding;
meer subsidiair:de veroordeling van [verweerder] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis 5,5/12e deel van de door hem ontvangen fosfaatrechten voor de 32 stuks jongvee van [eisende partij] ., te vermeerderen met 20% afroming, te weten 315,36 netto (394,20 bruto) kilogram, althans enig ander in goede justitie vast te stellen aantal kilogram, op zijn kosten aan [eisende partij] . over te dragen door alle handelingen daartoe, onder andere via de website van “rvo.nl”, te verrichten die zijn vereist, op straffe van een dwangsom van € 70.000,00 ineens, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, indien [verweerder] niet voldoet aan de veroordeling;
uiterst subsidiair:de veroordeling van [verweerder] om aan [eisende partij] . te betalen een schadevergoeding ter grootte van 394,20 kilogram fosfaat, althans enig ander in goede justitie vast te stellen aantal kilogram, vermenigvuldigd met de prijs per kilogram fosfaat en 100% leverbaar zoals vermeld op de website www.quotum.nu. – of indien deze niet meer bestaat op een vergelijkbare prijsvergelijkende website – op de dag van dit vonnis, en vermeerderd met de eventueel prijsverhogende te maken kosten zoals overdrachtskosten van RVO en courtagekosten van de bemiddelaar, althans een door de rechtbank te bepalen schadevergoeding;
II.
primair:de veroordeling van [verweerder] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis 90,96% van de met de drie droogstaande koeien gemoeid gaande fosfaatrechten te vermeerderen met 20% afroming, te weten 120,61 netto (150,76 bruto) kilogram, althans enig ander in goede justitie vast te stellen aantal kilogram, op zijn kosten aan [eisende partij] . over te dragen door alle handelingen daartoe, onder andere via de website van “rvo.nl”, te verrichten die zijn vereist, op straffe van een dwangsom van € 27.500,00 ineens, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, indien [verweerder] niet voldoet aan de veroordeling;
subsidiair:de veroordeling van [verweerder] om aan [eisende partij] . te betalen een schadevergoeding ter grootte van 150,76 kilogram fosfaat, althans enig ander in goede justitie vast te stellen aantal kilogram, vermenigvuldigd met de prijs per kilogram fosfaat en 100% leverbaar zoals vermeld op de website www.quotum.nu. – of indien deze niet meer bestaat op een vergelijkbare prijsvergelijkende website – op de dag van dit vonnis, en vermeerderd met de eventueel prijsverhogende te maken kosten zoals overdrachtskosten van RVO en courtagekosten van de bemiddelaar, althans een door de rechtbank te bepalen schadevergoeding;
meer subsidiair:de veroordeling van [verweerder] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis 5,5/12e deel van de met de drie droogstaande koeien gemoeid gaande fosfaatrechten te vermeerderen met 20% afroming, te weten 66,79 netto (83,48 bruto) kilogram, althans enig ander in goede justitie vast te stellen aantal kilogram, op zijn kosten aan [eisende partij] . over te dragen door alle handelingen daartoe, onder andere via de website van “rvo.nl”, te verrichten die zijn vereist, op straffe van een dwangsom van € 15.000,00 ineens, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, indien [verweerder] niet voldoet aan de veroordeling;
uiterst subsidiair:de veroordeling van [verweerder] om aan [eisende partij] . te betalen een schadevergoeding ter grootte van 83,48 kilogram fosfaat, althans enig ander in goede justitie vast te stellen aantal kilogram, vermenigvuldigd met de prijs per kilogram fosfaat en 100% leverbaar zoals vermeld op de website www.quotum.nu. – of indien deze niet meer bestaat op een vergelijkbare prijsvergelijkende website – op de dag van dit vonnis, en vermeerderd met de eventueel prijsverhogende te maken kosten zoals overdrachtskosten van RVO en courtagekosten van de bemiddelaar, althans een door de rechtbank te bepalen schadevergoeding;
III.
primair en subsidiair:de veroordeling van Van der Goot (de rechtbank begrijpt: [verweerder] ) in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV.
primair en subsidiair:de uitvoerbaarbijvoorraadverklaring van dit vonnis.
3.2.
In de dagvaarding onder 31, en ook in het bericht van [eisende partij] . van 7 oktober 2019 waarin hij de rechtbank verzoekt vonnis te wijzen, staat dat [eisende partij] . schadevergoeding op te maken bij staat vordert. Nu deze vordering echter geen deel uitmaakt van het petitum van de dagvaarding en de gewijzigde eis, en omdat een eis niet bij bericht kan worden gewijzigd, ligt zij niet ter beoordeling aan de rechtbank voor.
3.3.
[eisende partij] . legt aan zijn vorderingen ten grondslag, kort samengevat, dat [verweerder] fosfaatrechten heeft verkregen voor het jongvee dat hij op 2 juli 2015 tijdelijk voor [eisende partij] . hield en dat [verweerder] ten onrechte weigert (een deel van) die fosfaatrechten aan [eisende partij] . over te dragen. Volgens [eisende partij] . is [verweerder] door zijn weigering de fosfaatrechten te verdelen schadeplichtig op grond van onrechtmatige daad dan wel op grond van handelen in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
De primaire vorderingen strekken tot een verdeling naar rato van het aantal zogenoemde dierdagen dat het jongvee respectievelijk de droge koeien op de peildatum 2 juli 2015 bij [verweerder] waren ingeschaard en dat [eisende partij] . in de procesinleiding nader heeft uitgewerkt. Subsidiair vordert [eisende partij] . vervangende schadevergoeding op basis van “deze verdeling”, waarmee hij kennelijk doelt op de primair gevorderde verdeling naar rato van het aantal dierdagen dat het vee bij [verweerder] heeft gestaan. De meer subsidiaire vorderingen strekken tot een verdeling naar rato van het aantal weken dat het jongvee en de drie droogstaande koeien maximaal bij [verweerder] aanwezig is geweest. Verder strekken de vorderingen tot een aanvullende schadevergoeding voor de geleden schade als gevolg van het feit dat [verweerder] heeft geweigerd de fosfaatrechten in 2018 naar rato te verdelen.
3.4.
[verweerder] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing, met veroordeling van [eisende partij] . in de proceskosten inclusief de nakosten.
3.5.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de stellingen van partijen, voor zover voor de beoordeling van belang.

4.De beoordeling

De kern van het geschil

4.1.
Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
[eisende partij] . heeft in de periode van mei 2015 tot november 2015 jongvee tijdelijk uitgeschaard bij [verweerder] . Op 2 juli 2015, de peildatum van het fosfaatrechtenstelsel, stond dat vee bij [verweerder] . Als gevolg hiervan heeft [verweerder] de fosfaatrechten voor dat vee ontvangen. Omdat [eisende partij] . eigenaar is van het vee, heeft hij [verweerder] verzocht een deel van de fosfaatrechten voor het uitgeschaarde vee aan hem over te dragen. [verweerder] weigert echter dat te doen. De vordering van [eisende partij] . strekt dan ook tot overdracht van een deel van de door [verweerder] ontvangen fosfaatrechten voor het jongvee dat hij op 2 juli 2015 hield voor [eisende partij] .
4.2.
In de kern komt het geschil neer op de vraag aan wie de fosfaatrechten toekomen die zijn toegekend voor de 32 stuks jongvee van [eisende partij] . [eisende partij] . stelt zich op het standpunt dat hij recht heeft op een deel van de aan [verweerder] toegekende fosfaatrechten, hoofdzakelijk omdat hij eigenaar is van het betreffende jongvee waarvoor [verweerder] de fosfaatrechten heeft ontvangen en [eisende partij] . bovendien gedurende het grootste deel van 2015 zelf houder was van het betreffende jongvee. [verweerder] stelt zich op het standpunt dat hij op goede gronden de fosfaatrechten heeft gekregen, omdat hij op de peildatum 2 juli 2015 houder was van het jongvee.
De achtergrond en ontstaansgeschiedenis van de fosfaatrechten
4.3.
Bij de beantwoording van bovengenoemde vraag neemt de rechtbank de achtergrond en de ontstaansgeschiedenis van de fosfaatrechten tot uitgangspunt.
Bij brief van 18 november 2016 heeft de Minister van Economische Zaken een maatregelenpakket fosfaatreductie 2017 aangekondigd (zie ook 2.4). Het pakket richt zich op fosfaatreductie in 2017. In verband met het terugdringen van de fosfaatproductie door de Nederlandse melkveehouderij is met ingang van 1 maart 2017 in werking getreden de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 16 februari 2017, nr. WJZ/17023701, houdende de invoering van de verplichting tot betaling van een geldsom (Regeling fosfaatreductieplan 2017), gepubliceerd in de Staatscourant van 17 februari 2017, nr. 9915 en nadien gewijzigd. Op basis van deze Regeling moesten agrariërs hun melkveestapel afbouwen tot een bepaalde omvang, waarbij de referentiehoeveelheid op 2 juli 2015 leidend was.
4.4.
Per 1 januari 2018 is de gewijzigde Meststoffenwet in werking getreden. De voor deze zaak relevante bepalingen van deze wet luiden als volgt:
artikel 21b lid 1:

Het is een landbouwer verboden op zijn bedrijf in een kalenderjaar meer dierlijke meststoffen met melkvee, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, te produceren dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht. De productie van dierlijke meststoffen door melkvee wordt forfaitair vastgesteld overeenkomstig de regels, bedoeld in artikel 35.
artikel 23 lid 3:

Het op het bedrijf rustende fosfaatrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het verbod, bedoeld in artikel 21b, eerste lid, wordt door Onze Minister vastgesteld en komt overeen met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en krachtens de artikelen 4, 96 en 111 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gestelde regels (I&R) is geregistreerd. Artikel 21a, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
artikel 23 lid 5:

Indien een landbouwer voor een datum die bij ministeriële regeling wordt vastgesteld, meldt en aantoont dat hij op 2 juli 2015 melkvee had uitgeschaard, wordt het fosfaatrecht, bedoeld in het derde lid, verhoogd en wordt het fosfaatrecht van de landbouwer die dat melkvee op die datum had ingeschaard, met diens instemming verlaagd. Deze verhoging onderscheidenlijk verlaging komt overeen met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen van het aantal uitgeschaarde onderscheidenlijk ingeschaarde stuks melkvee.
4.5.
In de Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 15 december 2017, nr. WJZ/1717092, tot vaststelling van de datum waarvoor een landbouwer zich kan melden voor verhoging van het op een bedrijf rustende fosfaatrecht (Staatscourant 2017, nr. 69891), is bepaald dat de melding als bedoeld in artikel 23 lid 5 van de Meststoffenwet kan worden ingediend tot 1 april 2018. In dat geval wordt niet een korting van 10% toegepast op de op grond van genoemde bepaling over te dragen fosfaatrechten. Na 1 april 2018 gold voor de overdracht van fosfaatrechten een wettelijke korting van 10%. Dat percentage is inmiddels bij wet van 5 juni 2019 – tijdelijk – verhoogd naar 20% van het totale aantal fosfaatrechten.
4.6.
De Memorie van Toelichting bij Wijziging van de Meststoffenwet in verband met de invoering van een stelsel van fosfaatrechten (Kamerstuk 34532 nr. 3) vermeldt onder meer:

4.4 Toekenning van fosfaatrechten
Na inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel krijgen bedrijven met melkvee van RVO.nl een beschikking over de voor hun bedrijf vastgestelde hoeveelheid fosfaatrechten, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat. De hoeveelheid toegekende fosfaatrechten – het fosfaatrecht – rust op het bedrijf en wordt als zodanig door RVO.nl geregistreerd. Bedrijven krijgen een hoeveelheid fosfaatrechten toegekend die volgt uit het aantal gehouden stuks melkvee op 2 juli 2015 – de datum waarop de introductie van het fosfaatrechtenstelsel aan de Tweede Kamer is aangekondigd – en de op de gemiddelde melkproductie per koe gebaseerde forfaitaire fosfaatexcretie en de forfaitaire fosfaatexcretie voor jongvee, beide volgend uit de Meststoffenwet (bijlage D bij de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet). Groei van de veestapel die na 2 juli 2015 heeft plaatsgevonden, wordt niet vertaald in fosfaatrechten. Bedrijven waar op 2 juli 2015 melkvee werd gehouden krijgen uitsluitend fosfaatrechten toegekend indien zij op de datum van inwerkingtreding van het stelsel van fosfaatrechten nog als bedrijf, als bedoeld in de Meststoffenwet, bij RVO.nl staan geregistreerd. Dit betekent dat landbouwers die tussen de datum van aankondiging van het stelsel, te weten 2 juli 2015, en de datum van inwerkingtreding van het stelsel zijn gestopt met het voeren van een bedrijf geen fosfaatrecht krijgen toegekend.
Wat betreft het begrip “houden van dieren”, dat wordt gebruikt in de verbodsbepaling, gaat het om het feitelijke houderschap, zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 2 juni 1998 (NJ 1998/714) heeft uitgemaakt met betrekking tot het destijds van kracht zijnde stelsel van productierechten. Het is van ondergeschikt belang of de houder ook de eigenaar van de dieren is. In het geval van uitgeschaarde dieren gaat het voor wat betreft de toekenning van de fosfaatrechten dus niet om wie de eigenaar was van het melkvee op de peildatum van 2 juli 2015, maar om de feitelijke houder van de dieren, wie feitelijk de dieren in zijn stal onderbracht, op zijn land weid[d]
e en de verzorging op zich nam.(…)”
4.7.
De rechtbank overweegt dat op grond van de gewijzigde Meststoffenwet de bedoeling van de wetgever is geweest het houderschap van het jongvee op 2 juli 2015 bepalend te laten zijn voor de toekenning van fosfaatrechten. Dit volgt uitdrukkelijk uit de hierboven geciteerde overwegingen van de Memorie van Toelichting bij Wijziging van de Meststoffenwet. Daarin wordt als uitgangspunt genomen hoeveel dieren stonden geregistreerd bij de RVO bij een specifiek bedrijf. De juridische eigendomssituatie van het jongvee is niet doorslaggevend voor de toekenning van fosfaatrechten. Het gaat erom wie de feitelijke houder van de dieren was.
4.8.
Zoals hierboven (4.4) weergegeven, bepaalt artikel 23 lid 5 van de Meststoffenwet dat indien een landbouwer voor een datum die bij ministeriële regeling wordt vastgesteld, meldt en aantoont dat hij op 2 juli 2015 melkvee had uitgeschaard, het fosfaatrecht, bedoeld in lid 3, wordt verhoogd en het fosfaatrecht van de landbouwer die dat melkvee op die datum had ingeschaard, met diens instemming wordt verlaagd. Lid 5 is in de wet gekomen naar aanleiding van een amendement van de leden Dik-Faber en Geurts. De toelichting op dit amendement luidt:

Dit amendement regelt dat de boeren die gezamenlijk overeenkomen dat zij de fosfaatrechten willen herverdelen vanwege uitgeschaard vee, daartoe gefaciliteerd worden. Dit kan eenvoudigweg via een formulier bij RvO.
Van belang is dat bij deze incidentele overdracht van fosfaatrechten geen afroming plaatsvindt. Dit is in dit amendement als volgt geregeld. Het fosfaatrecht van de landbouwer die melkvee had uitgeschaard bij toekenning wordt verhoogd. Om te voorkomen dat dit leidt tot toekenning van teveel fosfaatrechten, wordt tegelijkertijd het fosfaat van de inscharende landbouwer verlaagd. Dit sluit aan bij verhoging van het fosfaatrecht bij overname van een beëindigd bedrijf (artikel 23, vierde lid).
De partij waarnaar het melkvee wordt uitgeschaard zal in de regel gewoon een bedrijf zijn (waar formeel een landbouwer in de zin van de Meststoffenwet voor verantwoordelijk is). Ook terreinbeherende organisaties kunnen via deze weg fosfaatrechten overdragen als zij dat wensen als gevolg van inscharing.
4.9.
De rechtbank begrijpt uit de eerder genoemde Memorie van Toelichting dat het in geval van uitscharing wat betreft de toekenning van de fosfaatrechten gaat om de houder van de dieren, omdat deze de dieren feitelijk in zijn stal onderbrengt, op zijn land weidt en de verzorging op zich neemt. Daarmee heeft het landbouwbedrijf dat de dieren inschaart belang bij toekenning van de fosfaatrechten voor zijn bedrijfsvoering. In artikel 23 lid 5 Meststoffenwet heeft de wetgever naar het oordeel van de rechtbank onderkend dat recht moet kunnen worden gedaan aan de feitelijke situatie indien een bedrijf op 2 juli 2015 runderen had uitgeschaard, maar die uitscharingsregeling met de inschaarder niet gedurende het gehele jaar van kracht was. In dat geval is er binnen de periode van een jaar sprake van houderschap zowel bij de in- als de uitschaarder. Die situatie brengt met zich dat als de landbouwer meldt en aantoont dat hij op 2 juli 2015 melkvee had uitgeschaard, de hem toegekende fosfaatrechten worden verhoogd. Aangezien het fosfaatrecht van de landbouwer die dat melkvee op die datum had ingeschaard wordt verlaagd, is diens instemming vereist.
4.10.
Artikel 23 lid 5 van de Meststoffenwet geeft de landbouwer die melkvee had uitgeschaard een mogelijkheid om de ongewenste gevolgen van de fosfaatregeling te vermijden. Anderzijds legt de wet het benutten van die mogelijkheid geheel in handen van partijen. Voor het antwoord op de vraag of [verweerder] onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid zijn medewerking kon onthouden aan de overdracht van (een deel van) de fosfaatrechten, vindt de rechtbank het volgende van belang.
4.11.
De rechtspraak over fosfaatrechten is niet eenduidig. Een redelijke toepassing van artikel 23 lid 5 van de Meststoffenwet brengt echter naar het oordeel van de rechtbank in dit geval met zich, ook in het licht van de algemene strekking van deze wet, dat de fosfaatrechten – die partijen om niet hebben verkregen, maar die inmiddels een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen – conform de afspraken tussen partijen over de periode van houderschap in de hierna door de rechtbank uiteengezette verhouding moeten worden verdeeld. Het gaat in dit soort zaken niet uitsluitend om het belang van [eisende partij] ., maar evenzeer om dat van [verweerder] , die deels voor het inscharen van andermans vee zijn bedrijfsvoering heeft ingericht en daarvoor ook over fosfaatrechten moet beschikken. Dit belang wordt door [eisende partij] . overigens onderkend. Hij heeft zich immers niet op het standpunt gesteld dat [verweerder] het volledig hem toegekende quotum aan hem moet afstaan, maar slechts een deel, te weten het deel dat moet worden gerelateerd aan de dagen waarop zijn vee bij [verweerder] was uitgeschaard.
4.12.
Zoals in het voorgaande al is overwogen, zijn de fosfaatrechten waar het in deze zaak om gaat aan [verweerder] toegekend omdat hij op 2 juli 2015 houder was van het betreffende vee, dat toen bij hem was ingeschaard. Daaraan lag de gedachte ten grondslag dat dit vee bij voortduring bij [verweerder] op stal stond dan wel door hem werd geweid. Vast staat echter dat het vee volgens afspraak tussen partijen uitsluitend in de periode van mei 2015 tot november 2015 bij [verweerder] was ondergebracht en dat het voor het overige deel van dat jaar bij [eisende partij] . stond.
4.13.
Volgens de berekening van [eisende partij] . in het kader van zijn primaire vordering stonden de 32 stuks jongvee die zich op de peildatum bij [verweerder] bevonden in 2015 in totaal 3.674 dagen bij [verweerder] en 8.006 dagen bij [eisende partij] . zelf en heeft [eisende partij] . de dieren in 2015 dus 68,55% van de tijd op zijn eigen bedrijf gehad. [verweerder] heeft voor dit jongvee in totaal 700,80 kilogram fosfaat toegewezen gekregen. [eisende partij] . maakt daarom aanspraak op 68,55% × 700,80 = 480,38 kilogram fosfaat, te vermeerderen met 20% afroming, waarover hierna meer.
4.14.
[verweerder] heeft tegen deze berekening aangevoerd dat [eisende partij] . er daarmee aan voorbij gaat dat in totaal 60 dieren in 2015 bij [verweerder] zijn ondergebracht en dat [eisende partij] . van de overige 28 dieren (60 minus 32) zelf de fosfaatrechten heeft ontvangen voor het gehele jaar, terwijl ook die dieren een gedeelte van 2015 bij [verweerder] zijn ondergebracht. Dit verweer slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet redelijk om aan [verweerder] niet ook – naar rato – de fosfaatrechten toe te kennen voor de overige dieren die in 2015 tijdelijk bij hem ingeschaard zijn geweest. Met inachtneming hiervan komt de rechtbank tot de volgende berekening. Zij neemt daarbij de gegevens in het overzicht in bewijsstuk 3 van [eisende partij] . tot uitgangspunt. [verweerder] heeft de juistheid daarvan op zichzelf niet betwist.
7871 is opgehaald op 13 juli en vervangen door 7963: 67 + 131 = 198
7876 is opgehaald op 13 juli en vervangen door 7969: 67 + 131 = 198
7887 is opgehaald op 13 juli en vervangen door 8010: 67 + 131 = 198
7889 is opgehaald op 13 juli en vervangen door 8011: 67 + 131 = 198
7937 is opgehaald op 13 juli en vervangen door 8014: 67 + 131 = 198
7939 is opgehaald op 13 juli en vervangen door 8015: 67 + 131 = 198
7942 is opgehaald op 13 juli en vervangen door 8017: 67 + 131 = 198
7943 is opgehaald op 13 juli en vervangen door 8018: 67 + 131 = 198
7944 is opgehaald op 13 juli en vervangen door 8019: 67 + 131 = 198
7945 is opgehaald op 13 juli en vervangen door 8024: 67 + 131 = 198
7947 is opgehaald op 13 juli en vervangen door 8028: 67 + 131 = 198
7949 is opgehaald op 13 juli en vervangen door 8030: 67 + 70 = 137
7948 is opgehaald op 29 augustus en vervangen door 8020: 114 + 70 = 184
7950 is opgehaald op 29 augustus en vervangen door 8032: 114 + 70 = 184
7952 is opgehaald op 29 augustus en vervangen door 8035: 114 + 70 = 184
7953 is opgehaald op 29 augustus en vervangen door 8038: 114 + 70 = 184
7957 is opgehaald op 29 augustus en vervangen door 8040: 114 + 35 = 149
7958 is opgehaald op 29 augustus en vervangen door 8042: 114 + 70 =
184
Totaal 3.384 dagen
Deze koeien hebben voor het merendeel direct aansluitend bij [verweerder] gestaan in de periode waarin de peildatum 2 juli 2015 valt. Dat betekent dat de dagen van uitscharing van al deze koeien bij elkaar moeten worden opgeteld om het totaal aantal ‘dierdagen’ voor deze koeien vast te stellen.
Daarnaast moeten bij de berekening ook de 17 koeien met de volgende nummers worden meegenomen:
7808 163 dagen
7870 163 dagen
7946 131 dagen
7951 155 dagen
7954 155 dagen
7955 155 dagen
7956 155 dagen
7959 155 dagen
7960 155 dagen
7961 155 dagen
7962 155 dagen
7964 155 dagen
7965 131 dagen
7966 155 dagen
7967 155 dagen
7968 155 dagen
8012 70 dagen
Totaal 2.518 dagen
Bij elkaar gaat het om 3.384 + 2.518 = 5.902 dagen.
Er zijn 16 paren uitgeschaard, die als paar voor de berekening als 1 koe tellen en daarnaast nog eens 17 afzonderlijke koeien. Het totaal aantal koeien waarvan moeten worden uitgegaan voor de berekening is dus 16 + 17 = 33 koeien.
Het totaal aantal dierdagen voor dit vee in 2015 bedraagt 365 × 33 = 12.045.
Het aantal dierdagen bij [verweerder] = 5.902, hetgeen neerkomt op 49 %.
Het aantal dierdagen bij [eisende partij] . komt dan uit op 12.045 – 5.902 = 6.143, oftewel 51%.
Het totale aantal fosfaatrechten bedraag 33 × 21,9 = 722,70 kilogram.
Aan [verweerder] komt toe 49 % × 722,90 = 354,10 kilogram. Het overige, 51 % × 722,90 = 368,70 kilogram, gaat naar [eisende partij] .
4.15.
Ten aanzien van de gevorderde vermeerdering met 20% afroming overweegt de rechtbank het volgende.
De regeling in de Meststoffenwet is op het onderhavige punt niet eenduidig. In wezen heeft de wetgever de verdeling van de toegekende fosfaatrechten tussen inschaarder en uitschaarder aan partijen zelf overgelaten. [eisende partij] . en [verweerder] hebben daarover geen overeenstemming bereikt. De één vroeg te veel, de ander bood te weinig. Deze patstelling heeft ertoe geleid dat partijen niet tijdig op 1 april 2018 gebruik hebben gemaakt van de toen nog kosteloze mogelijkheid tot herverdeling van deze rechten. Pas na die datum heeft [eisende partij] . een uitspraak in kort geding gevorderd, waarbij hij in het ongelijk werd gesteld. Per die datum werd een afromingspercentage van kracht van 10 % en dat percentage is lopende dit jaar verhoogd tot 20%. Beide partijen zijn in gelijke mate verantwoordelijk voor het doen verlopen van de geldende termijnen en die vaststelling leidt ertoe dat zij de pijn van de afroming gezamenlijk moet delen. Het aantal aan [eisende partij] . toe te wijzen aantal kilogrammen fosfaatrecht zal worden verminderd met 10%.
[verweerder] moet 368,70 kilogram aan [eisende partij] . overdragen. Om de korting van 20% evenredig over partijen te verdelen zal [verweerder] 368,70 + 10% oftewel 405,57 kilogram aan [eisende partij] . moeten overdragen. Feitelijk ontvangt [eisende partij] . dan na de korting van 20% 324,46 kilogram fosfaatrecht.
4.16.
De rechtbank zal [verweerder] voor de overdracht van de fosfaatrechten een iets ruimere termijn gunnen dan [eisende partij] . heeft gevorderd.
4.17.
Bij het voorgaande laat de rechtbank de drie droge koeien – die in 2015 in totaal 99 dagen op het bedrijf van [verweerder] stonden en 996 van het totaal aantal dierdagen bij [eisende partij] . – buiten beschouwing. Voor deze koeien heeft [verweerder] geen fosfaatrechten toegewezen gekregen. [eisende partij] . betoogt weliswaar dat [verweerder] tegen de fosfaatrechtenbeschikking op dit punt bezwaar had kunnen en moeten maken, maar [verweerder] betwist dat. [verweerder] voert gemotiveerd aan dat zij in 2017 vergeefs aan de RVO heeft verzocht de droogstaande koeien in te delen als melkkoeien, maar dat het RVO dat verzoek heeft afgewezen. [eisende partij] . heeft, in de wetenschap dat [verweerder] niet langer gold als melkleverend bedrijf, toch de keuze gemaakt de droge koeien bij [verweerder] onder te brengen. In de gegeven omstandigheden is een overdracht van fosfaatrechten met betrekking tot de drie droge koeien niet aan de orde.
Slotoverwegingen
4.18.
Wat partijen meer of anders hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel en blijft daarom buiten bespreking.
4.19.
Gelet op de zakelijke verhouding tussen partijen ziet de rechtbank geen aanleiding een dwangsom op te leggen. Uiteraard is het wel zaak dat partijen voortvarend uitvoering geven aan dit vonnis, gelet op mogelijk toekomstige stijgingen van kortingspercentages.
4.20.
Omdat partijen met betrekking tot het principiële geschilpunt in deze zaak over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk worden gesteld, zal de rechtbank de proceskosten tussen hen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [verweerder] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis 405,57 kilogram aan fosfaatrechten, op zijn kosten over te dragen aan [eisende partij] . door alle vereiste handelingen daartoe, onder andere via de website van “rvo.nl”, te verrichten;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2019.
JE/Vg