In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 december 2019 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiseres, een B.V., en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de voldoening van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) door een andere B.V. en stelde dat zij recht had op een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen belanghebbende was in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), omdat zij de belasting niet had voldaan en er geen inkomens- of vermogensbestanddelen van haar in de heffing waren betrokken. Hierdoor was het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank behandelde ook het verzoek om vergoeding van immateriële schade. Volgens de Hoge Raad moet een uitspraak binnen een redelijke termijn worden gedaan, en als deze termijn is overschreden, wordt verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden. Echter, in dit geval was er geen financieel belang voor eiseres, omdat zij niet de belasting had voldaan. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de redelijke termijn was overschreden, er geen schadevergoeding kon worden toegekend. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van belanghebbende in belastingzaken en de voorwaarden waaronder schadevergoeding kan worden toegekend. De rechtbank heeft de zaak in het openbaar behandeld en de beslissing is op 20 december 2019 bekendgemaakt.