ECLI:NL:RBGEL:2019:5983

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
NL19.818
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg mondelinge overeenkomst van ruil van grond tussen buren en verjaring van vernietiging

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee buren over een overeenkomst van ruil van grond. De eisers, [gezamenlijke eisers], hebben in 2011 een agrarische onderneming beëindigd en een bestemmingswijziging aangevraagd bij de gemeente Ede. In 2011 hebben zij hun bedrijfswoning verkocht aan de verweerders, [gezamenlijke verweerders], waarbij een erfdienstbaarheid van weg werd gevestigd. In de jaren daarna hebben partijen mondeling afspraken gemaakt over het gebruik van stroken grond van elkaar. De eisers hebben een strook grond van de verweerders in gebruik genomen, terwijl de verweerders een strook grond van de eisers in gebruik hebben genomen. De eisers stellen dat dit gebruik tijdelijk was, terwijl de verweerders van mening zijn dat het een definitieve ruil betreft. De rechtbank oordeelt dat de mondelinge afspraken tussen partijen moeten worden uitgelegd aan de hand van het Haviltex-criterium. De rechtbank komt tot de conclusie dat de ruilovereenkomst definitief is en dat de eisers de grond moeten teruggeven aan de verweerders. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af en wijst de tegenvorderingen van de verweerders toe, waarbij de eisers worden veroordeeld tot medewerking aan de notariële en kadastrale vastlegging van de ruil.

Uitspraak

vonnis

_________________________________________________________________ _

RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer: NL19.818
Vonnis van 21 november 2019
in de zaak van

1.[eiser 1] ,2. [eiser 2] ,beiden wonende te [woonadres] ,eisers van de vordering,verweerders op de tegenvordering,hierna samen te noemen: [gezamenlijke eisers] ,advocaat mr. B.H.M. Karens te Ede Gld,

tegen

1.[verweerder 1] ,2. [verweerder 2] ,beiden wonende te [woonadres] ,verweerders op de vordering,eisers van de tegenvordering,hierna samen te noemen: [gezamenlijke verweerders] ,advocaat mr. W. van Dijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de procesinleiding met de producties 1 tot en met 15
- het verweerschrift met een tegenvordering met de producties 1 tot en met 23
- de akte van depot van een usb-stick (productie 11 van [gezamenlijke verweerders] )
- het verweerschrift op de tegenvordering met de producties 16 en 17
- de voorafgaand aan de mondelinge behandeling door [gezamenlijke eisers] overgelegde producties 18 en 19
- de mondelinge behandeling ter plaatse, gehouden op 16 juli 2019, waarbij aantekeningen zijn gemaakt door de griffier en waarbij ieder van partijen gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gezamenlijke eisers] was agrarisch ondernemer en vanaf 1974 eigenaar van de bedrijfswoning aan de [woonadres] (perceel [perceelnr.] , wonen erf - tuin) en een aantal agrarische opstallen op de naastgelegen grond (perceel [perceelnr.] , terrein grasland).
2.2.
In 2011 heeft [gezamenlijke eisers] zijn agrarische onderneming beëindigd, gebruik gemaakt van de ruimte-voor-ruimte-regeling en heeft hij een bestemmingswijziging van de percelen aangevraagd bij de gemeente Ede.
2.3.
In het “
Ontwerp Bestemmingsplan Agrarisch Buitengebied Omgeving [woonadres]” is het volgende opgenomen:
(…)
Dit plan maakt een functiewijziging op deze locatie mogelijk. Het plan is om het (voormalige)
agrarische bedrijf te beëindigen en de bijbehorende agrarische opstallen met een oppervlakte van
circa 1.670 m2 te slopen. Hiervoor in de plaats wordt één nieuwe woning gerealiseerd. De bedrijfswoning blijft op deze locatie gehandhaafd. Bij deze woningen (…) mag een bijgebouw van maximaal 75 m2 worden opgericht.
(…)
Het voormalige agrarisch bedrijf heeft in bestemminsplan Agrarisch Buitengebied van gemeente Ede de gebiedsbestemming
agrarisch veenontginningslandschap Ederveenmet de aanduiding
Agrarisch bedrijf groot.
(…)
Het perceel krijgt voornamelijk de bestemming
Wonen. Rond de woningen zal de bestemming
Agrarischworden. Binnen deze laatstgenoemde bestemming zijn geen bouwwerken toegestaan.
(…)
Het perceel is gelegen in het kampenlandschap. In de landschappelijke inpassing is hier rekening op
de volgende manier mee gehouden:
■ (…)
■ (…)
■ er is sprake van een eenheid, door de ligging aan één inrit.
■ (…)
■ (…)
2.4.
Op 10 maart 2011 heeft [gezamenlijke eisers] de bedrijfswoning aan de [woonadres] verkocht aan [gezamenlijke verweerders] voor een bedrag van € 525.000,00.
In de tussen partijen gesloten koopovereenkomst is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
artikel 21
Uitgangspunt in de situering en grondoppervlakte is de situatieschets van het beplantingsplan. De kosten voor aanleg en onderhoud van de toegangsweg zullen voor de verkoper zijn. Verkoper zal een erfdienstbaarheid vestigen om koper recht van overpad te verlenen over de toegangsweg om te komen en te gaan van en naar de openbare weg. Deze erfdienstbaarheid zal door de notaris verder worden omschreven. De erf grens dient te worden uitgemeten door het kadaster.
Verkoper gaat er tevens mee akkoord dat koper het verkochte voor de juridische levering zal laten uitmeten door de buitendienst van het kadaster. (…)
2.5.
In aanvulling op de koopovereenkomst van 10 maart 2011 zijn partijen op 18/28 maart 2011 het volgende overeengekomen:
In de akte van levering zal er ten behoeve van het verkochte en ten laste van het bij verkoper in eigendom verblijvende gedeelte van de percelen kadastraal bekend gemeente Ede, [perceelnr.] een erfdienstbaarheid van weg worden gevestigd onder de gebruikelijke bepalingen van onderhoud en vernieuwing.
Koper verplicht zich tot het verkrijgen van een eigen uitweg vanaf het verkochte naar de openbare weg, een en ander op de wijze als verkoper en koper nadrukkelijk bekend zijn. Indien en zodra koper van gemeentewege een onherroepelijke uitweg verkrijgt om vanaf het verkochte te komen en te gaan naar- en van de openbare weg, zal de hiervoor te vestigen erfdienstbaarheid van weg zijn opgeheven.
2.6.
Bij besluit van 31 maart 2011 heeft de gemeente Ede de voor de functiewijziging vereiste bestemmingswijziging definitief gemaakt.
Er heeft kadastrale splitsing plaatsgevonden. Perceel [perceelnr.] is gesplitst in de percelen [perceelnr.] . Perceel [perceelnr.] is gesplitst in de percelen [perceelnr.] .
2.7.
Op 1 juni 2011 zijn de percelen [perceelnr.] met daarop de bedrijfswoning, aan [gezamenlijke verweerders] geleverd. Bij de akte van levering is tevens een erfdienstbaarheid gevestigd in verband met de door de gemeente Ede vereiste gezamenlijke inrit. Deze erfdienstbaarheid luidt als volgt:
ERFDIENSTBAARHEID VAN WEG
Ter uitvoering van hetgeen is overeengekomen in de koopovereenkomst vestigt verkoper ten laste van het dienende erf (…) nummer [perceelnr.] de hierna te omschrijven erfdienstbaarheid. Koper aanvaardt de vestiging van deze erfdienstbaarheid ten behoeve van het heersende erf (…) nummer [perceelnr.] .
De rechtsverhouding tussen de eigenaren van het dienende en het heersende erf wordt hierbij vastgelegd als volgt:
Omschrijving erfdienstbaarheid
De erfdienstbaarheid van weg om - uitsluitend voor particulier gebruik - ten behoeve van het heersend erf te komen van en te gaan naar de openbare weg, genaamd [woonadres] , over een strook grond ter breedte van acht (8) meter, hierna te noemen:
"de weg", zoals schetsmatig is
aangegeven op de aan deze akte gehechte tekening.
Bepalingen
Met betrekking tot de erfdienstbaarheid gelden de volgende bepalingen.
a. (...)
(…)
f. Indien en zodra koper of diens rechtsopvolgers van de gemeente een onherroepelijk recht tot uitweg heeft verkregen, om vanaf het verkochte te komen en te gaan van en naar de openbare weg, zal de erfdienstbaarheid van weg komen te vervallen.
2.8.
[gezamenlijke eisers] is eigenaar gebleven van de percelen [perceelnr.] en [perceelnr.] .
2.9.
De kadastrale kaart (noordgericht) met de perceelgrenzen (zwarte lijnen), de openbare weg (geel) en intekening van een rode en een blauwe strook door de gemachtigde van [gezamenlijke verweerders] , ziet er als volgt uit:
Tekening is verwijderd!
2.10.
[gezamenlijke verweerders] heeft nooit gebruik gemaakt van de inrit van [gezamenlijke eisers] rechts (ten oosten) van de blauwe strook. [gezamenlijke verweerders] gebruikte een eigen (illegale) inrit vanaf de openbare weg, die zich bevond zich op perceel [perceelnr.] in het verlengde van de perceelgrens tussen de percelen [perceelnr.] .
2.11.
[gezamenlijke eisers] heeft de agrarische opstallen gesloopt en op zijn percelen een nieuwe woning gebouwd, de [woonadres] . De bouw is gestart in 2011 en is in 2015 afgerond. Tijdens de bouw van de woning heeft [gezamenlijke eisers] in een houten woonunit op zijn percelen gewoond.
2.12.
Gedurende de bouw van de nieuwe woning heeft [gezamenlijke eisers] een strook grond van 2 meter breed en circa 20 meter lang van het perceel [perceelnr.] van [gezamenlijke verweerders] in gebruik genomen (zie 2.9., de blauwe strook). Partijen hebben gesproken over het daartegenover in gebruik nemen van een strook grond van de percelen [perceelnr.] en [perceelnr.] van [gezamenlijke eisers] door [gezamenlijke verweerders] van 1.80 meter breed en circa 30 meter lang (zie 2.9., de rode strook).
2.13.
In 2013 heeft [gezamenlijke verweerders] in de zuidoosthoek van perceel [perceelnr.] een garage (bijgebouw) geplaatst. De garagedeur bevindt zich aan de rechterzijde van die garage, evenwijdig aan de perceelgrens.
2.14.
In april 2014 heeft [gezamenlijke verweerders] de feitelijke grens tussen de percelen [perceelnr.] teruggezet tot de linkerzijde (westzijde) van de blauwe strook en daar een afrastering geplaatst. [gezamenlijke eisers] heeft zijn brievenbus aan de openbare weg ter hoogte van die afrastering geplaatst. [gezamenlijke eisers] heeft de blauwe strook toen in gebruik genomen voor de opslag van bouwmateriaal.
2.15.
In 2016 heeft [gezamenlijke verweerders] de rode strook feitelijk in gebruik genomen.
2.16.
Medio juli 2016 heeft [gezamenlijke eisers] in verband met het ophogen van zijn perceel met toestemming van de gemeente Ede een betonnen keerwand geplaatst aan de noord- en westzijde van perceel [perceelnr.] , 2.20 meter aan de rechterzijde (ten oosten) van de kadastrale grens. Daarbij heeft hij een afstand van 20 cm vanaf de rode strook aangehouden.
2.17.
Eind oktober 2016 is het straatwerk aan de zijde van [gezamenlijke verweerders] op voornamelijk perceel [perceelnr.] gelegd, grotendeels op agrarische grond. Het straatwerk ligt onder andere op de rode strook, en loopt door tot circa 20 cm van de rechterzijde (oostzijde) van de rode strook.
2.18.
Eind november 2016 is bestrating aangebracht op de (illegale) inrit op perceel [perceelnr.] van [gezamenlijke verweerders] . Ook heeft [gezamenlijke verweerders] ter voorbereiding van een nog te plaatsen schutting de eerste en laatste schuttingpaal in de grond geslagen en betonranden gelegd op de oostzijde van de rode strook (circa 1.80 meter rechts van de kadastrale grens) en de westzijde van de blauwe strook (circa 2 meter links van de kadastrale perceelgrens).
Na een klacht van [gezamenlijke eisers] in december 2016 heeft [gezamenlijke verweerders] de situatie samen met [gezamenlijke eisers] bezien en is de laatste schuttingpaal (aan de onderzijde van de blauwe strook) 20 cm teruggezet.
2.19.
In 2016/2017 heeft [gezamenlijke eisers] in de noordwesthoek van perceel [perceelnr.] een bijgebouw (houtschuur) gebouwd op de rand van de keerwand, 20 cm rechts van de rode strook.
2.20.
Na een bezoek van Bureau Handhaving van de gemeente Ede heeft [gezamenlijke verweerders] op 8 februari 2017 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het legaliseren van de bestrating op agrarische grond, het legaliseren van een uitweg (de nieuwe inrit) en het plaatsen van een erfafscheiding op de perceelgrens.
2.21.
Begin juni 2017 heeft [gezamenlijke verweerders] de rest van de schutting opgebouwd en afgewerkt op de eerder in november 2016 uitgezette lijn.
2.22.
In augustus 2017 heeft [gezamenlijke eisers] grond afgegraven aan de rechterzijde van de schutting van [gezamenlijke verweerders] . Op 30 augustus 2017 is een wijkagent langs geweest in verband met een beschadiging aan de schutting.
2.23.
Bij brief van 19 september 2017 heeft de toenmalige advocaat van [gezamenlijke eisers] aan de toenmalige gemachtigde van [gezamenlijke verweerders] onder meer geschreven:
Om de toegankelijkheid voor uw cliënten naar hun perceel te verbeteren hebben cliënten ongeveer 3 a 4 jaar geleden een stuk grond geruild met uw cliënten. Daarover is niets vastgelegd, dat is mondeling overeengekomen. De ruil heeft plaatsgevonden met de intentie dat deze slechts tijdelijk van aard zou zijn, namelijk tot het moment waarop de gemeente toestemming aan uw cliënten heeft gegeven om een eigen toegangsweg te realiseren.
(…)
De schutting is geplaatst op de feitelijke grens zoals door partijen is bepaald ten tijde van de ruil. Gezien het feit dat uw cliënten nu een eigen toegangsweg hebben gekregen en dat daarmee ook de erfdienstbaarheid is komen te vervallen stellen cliënten zich dan ook op het standpunt dat de percelen weer in oorspronkelijke situatie terug gebracht dienen te worden. Dat betekent dat de schutting door uw cliënten verwijderd dient te worden, dan wel verplaatst dient te worden naar de kadastrale grens.
2.24.
Op 16 november 2017 heeft [gezamenlijke eisers] bij de gemeente Ede een zienswijze ingediend naar aanleiding van de door [gezamenlijke verweerders] aangevraagde omgevingsvergunning. Het bezwaar van [gezamenlijke eisers] is ongegrond verklaard.
2.25.
Bij brief van 22 november 2017 heeft de toenmalige advocaat van [gezamenlijke eisers] aan de toenmalige gemachtigde van [gezamenlijke verweerders] onder meer meegedeeld:
Het is juist dat uw cliënten vanaf de eerste dag dat zij woonachtig zijn aan de [woonadres] een eigen (illegale) toegangsweg hebben.
(…)
In uw brief stelt u dat de reden van de grondruil is gelegen in het feit dat cliënten een groenstrook (met rododendrons) wensten tussen de inrit en de boomgaard van uw cliënten en dat uw cliënten meer ruimte wensten naast de schuur. Dit is juist, echter cliënten hebben inmiddels maatregelen getroffen om een grensstrook te realiseren op eigen grond.
(…)
Het is juist dat na de koop cliënten straatwerk bij uw cliënten hebben aangelegd. (…) Na terugruil van de stukken grond, zal een deel van het straatwerk moeten worden aangepast en eindigen op de kadastrale grens.
Tussen de door uw cliënten geplaatste schutting en het perceel van cliënten is inderdaad 40 cm opengelaten voor het aanleggen van een gezamenlijke goot voor de afvoer van regenwater. Het was de bedoeling dat de goot zou worden verwijderd nadat uw cliënten een eigen legale uitweg zouden verkregen (en daarmee de grondruil ongedaan gemaakt zou worden). De goot diende volgens cliënten uitsluitend als (tijdelijke) oplossing om het regenwater af te voeren. De gezamenlijke goot dient na de terugruil te worden verplaatst naar de kadastrale grens.
2.26.
Op 8 december 2017 heeft de gemeente Ede, na aanpassing van het bestemmingsplan, een omgevingsvergunning aan [gezamenlijke verweerders] verleend voor het maken, hebben of veranderen van een uitweg op zijn perceel. Daarbij is ook toestemming gegeven voor het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met de regels van ruimtelijke ordening. Het betreft hier de bestrating en het bijgebouw/garage op het achterterrein (perceel [perceelnr.] ). Voorts wordt opgemerkt dat het plaatsen van de schutting vergunningsvrij is.
2.27.
Eind 2017/begin 2018 heeft [gezamenlijke verweerders] de nieuwe inrit aangelegd links van de tot dan toe gebruikte illegale inrit op zijn perceel [perceelnr.] .
2.28.
In januari 2018 heeft [gezamenlijke eisers] aan de linkerzijde van de inrit op zijn perceel [perceelnr.] een rij bomen geplaatst rechts van de kadastrale grens met perceel [perceelnr.] en binnen een afstand van 2 meter vanaf die kadastrale grens.
2.29.
In februari 2018 is tussen partijen een geschil ontstaan over de afwatering van het perceel van [gezamenlijke eisers] op het perceel van [gezamenlijke verweerders] .
2.30.
Naar aanleiding van de bezoeken van Bureau Handhaving en de wijkagent, is in maart 2018 buurtbemiddeling ingezet. Op 8 maart 2018 heeft een gesprek met partijen plaatsgevonden. Dit heeft niet tot op een oplossing geleid.
2.31.
[gezamenlijke verweerders] heeft op de hoek rechtsachter van de garage en op de hoek rechtsvoor van de woning een ronde camera bevestigd.
2.32.
In de periode juli tot en met oktober 2018 hebben partijen gecorrespondeerd en gesproken over een mogelijke oplossing voor de ontstane geschillen.
2.33.
Bij brief van 17 december 2018 heeft de advocaat van [gezamenlijke eisers] namens [eiser 2] de ruilovereenkomst op grond van artikel 1:89 lid 1 juncto 1:88 lid 1 sub a BW vernietigd en is [gezamenlijke verweerders] gesommeerd om de rode strook grond te ontruimen en te verlaten.

3.Het geschil

de vordering

3.1.
[gezamenlijke eisers] vordert - zakelijk weergegeven - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [gezamenlijke verweerders] zal veroordelen tot het verlenen van medewerking aan een door [gezamenlijke eisers] te initiëren grensreconstructie door het kadaster met betrekking tot de grens tussen de percelen [perceelnr.] / [perceelnr.] enerzijds en de percelen [perceelnr.] / [perceelnr.] anderzijds, op kosten van partijen ieder voor de helft,
II. [gezamenlijke verweerders] zal veroordelen tot ontruiming en oplevering van de (rode) strook grond, uitmakende een gedeelte van de percelen [perceelnr.] en [perceelnr.] , zodat [gezamenlijke eisers] daarover vrij kan beschikken,
III. [gezamenlijke verweerders] zal veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij nalaat te voldoen aan het onder I en/of II gevorderde,
IV. zal bepalen dat, indien [gezamenlijke verweerders] niet vrijwillig aan het onder II gevorderde voldoet, [gezamenlijke eisers] deze ontruiming met inschakeling van een gerechtsdeurwaarder en/of andere derden op kosten van [gezamenlijke verweerders] zelf mag bewerkstelligen,
V. [gezamenlijke verweerders] zal veroordelen om de camera’s te verwijderen en verwijderd te houden, althans om ervoor zorg te dragen dat de camera’s slechts gericht zijn en blijven op het eigen terrein van [gezamenlijke verweerders] en zal bepalen dat [gezamenlijke eisers] op zijn eerste verzoek in de gelegenheid wordt gesteld om in het bijzijn van een deurwaarder en op kosten van [gezamenlijke verweerders] de met de camera's gemaakte beelden te controleren,
VI. [gezamenlijke verweerders] zal veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij nalaat te voldoen aan het onder V gevorderde,
VII. [gezamenlijke verweerders] zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gezamenlijke verweerders] voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
de tegenvordering
3.4.
[gezamenlijke verweerders] vordert - zakelijk weergegeven - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. voor recht zal verklaren dat de rode strook grond eigendom is van [gezamenlijke verweerders] en dat de juridische grens tussen beide percelen is gelegen op 20 centimeter gemeten vanuit de thans aanwezige schutting (ten gunste van het perceel [gezamenlijke eisers] ), althans [gezamenlijke eisers] zal veroordelen tot het overdragen van die strook grond aan [gezamenlijke verweerders] , althans tot het aan [gezamenlijke verweerders] verlenen van een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande situatie, en [gezamenlijke eisers] zal veroordelen om medewerking te verlenen aan het, op gezamenlijke kosten van partijen, zonodig alsnog opstellen van een schriftelijke ruiloverreenkomst alsmede het notarieel en/of kadastraal vastleggen van vorenbedoelde eigendom en erfgrens, althans de erfdienstbaarheid, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gezamenlijke eisers] nalaat daaraan mee te werken,
en
voorwaardelijk, in het geval de vordering van [gezamenlijke eisers] geheel of gedeeltelijk zal worden toegewezen, in die zin dat de grondruil tussen partijen ongedaan dient te worden gemaakt:
b. [gezamenlijke eisers] zal veroordelen tot betaling aan [gezamenlijke verweerders] van een schadevergoeding van € 17.376,81,00 en voor recht zal verklaren dat [gezamenlijke eisers] gehouden is de kosten van het kadaster voor het uitzetten van de grens te dragen,
c. [gezamenlijke eisers] zal veroordelen tot het verwijderen van de bomen geplaatst langs de blauwe strook, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gezamenlijke eisers] daarmee in gebreke blijft,
en
onvoorwaardelijk:
d. [gezamenlijke eisers] zal veroordelen om de afwatering vanaf zijn perceel en (bij)gebouwen naar het perceel van [gezamenlijke verweerders] te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gezamenlijke eisers] nalaat daaraan mee te werken,
e. voor recht zal verklaren dat [gezamenlijke eisers] aansprakelijk is voor de waardevermindering c.q. (herstel)schade aan de schutting, het grondpakket en de bestrating van [gezamenlijke verweerders] vanwege de onrechtmatige afwatering,
f. met veroordeling van [gezamenlijke eisers] in de proceskosten en de nakosten.
3.5.
[gezamenlijke eisers] voert gemotiveerd verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling van de vorderingen en de tegenvorderingen

4.1.
Aangezien de vorderingen en de tegenvorderingen nauw met elkaar samenhangen, bespreekt de rechtbank deze gezamenlijk.
Erfgrens
4.2.
Partijen worden verdeeld gehouden over de vraag of de kadastrale erfgrens, waarvan de loop tussen partijen niet in geschil is, als gevolg van tussen partijen gemaakte afspraken moet worden gewijzigd. [gezamenlijke eisers] meent van niet en vordert grensreconstructie en ontruiming van de rode strook door [gezamenlijke verweerders] , kennelijk op grond van revindicatie (artikel 5:2 BW). [gezamenlijke verweerders] stelt dat sprake is van een overeenkomst van ruil en vordert nakoming daarvan in die zin dat [gezamenlijke eisers] medewerking moet verlenen aan levering van de rode strook grond.
4.3.
Vast staat dat partijen over en weer een strook grond van de ander in gebruik hebben genomen en dat zij daarover mondelinge afspraken hebben gemaakt. De lezing van partijen over de aanleiding daarvan en de daarbij gemaakte afspraken, verschilt.
Volgens [gezamenlijke eisers] heeft hij ten tijde van de uitvoering van de bouwwerkzaamheden van zijn nieuwe woning een gedeelte van perceel [perceelnr.] van [gezamenlijke verweerders] in gebruik genomen (de blauwe strook) en heeft [gezamenlijke verweerders] daartegenover een gedeelte van de percelen [perceelnr.] en [perceelnr.] in gebruik genomen (de rode strook). Daarbij is volgens [gezamenlijke eisers] afgesproken dat dit gebruik tijdelijk zou zijn namelijk zolang de gemeente Ede aan [gezamenlijke verweerders] geen toestemming gaf tot het aanleggen van een eigen inrit en de ‘gezamenlijke inrit’ voor het gemak van [gezamenlijke verweerders] breder moest worden aangehouden. Met andere woorden, zodra [gezamenlijke verweerders] een vergunning voor een eigen inrit zou verkrijgen, dan zouden partijen de stroken grond over en weer aan elkaar teruggeven. [gezamenlijke verweerders] wist eind juni 2017 dat hij toestemming voor een eigen inrit zou krijgen, dus vanaf dat moment is geen belang meer bij een bredere gezamenlijke inrit en kan [gezamenlijke verweerders] geen aanspraak meer maken op gebruik van de rode strook grond, aldus [gezamenlijke eisers] .
[gezamenlijke verweerders] betwist dat hij belang zou hebben (gehad) bij een bredere gezamenlijke inrit en stelt dat hij altijd gebruik heeft gemaakt van een eigen (illegale) inrit. Volgens [gezamenlijke verweerders] wilde [gezamenlijke eisers] naast zijn inrit een groenstrook aanleggen waarbij hij wilde voorkomen dat hij zijn (bestaande) inrit moest verleggen en [gezamenlijke verweerders] had zelf belang bij meer ruimte naast zijn schuur/garage. Daarom stelde [gezamenlijke verweerders] in 2014 aan [gezamenlijke eisers] voor dat [gezamenlijke eisers] een strook van perceel [perceelnr.] (de blauwe strook) kon krijgen in ruil voor een strook van perceel [perceelnr.] / [perceelnr.] (de rode strook). Volgens [gezamenlijke verweerders] is sprake van definitieve ruil
4.4.
Hoe de tussen partijen gemaakte mondelinge afspraken moeten worden uitgelegd hangt af van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Hoge Raad 4 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI6319, Haviltex-criterium). Met de omstandigheden van het geval wordt gedoeld op de omstandigheden ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, maar ook gedragingen en handelingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst zijn van belang (Hoge Raad 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572).
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van de tussen partijen gemaakte afspraken in de weg staat aan het betoog van [gezamenlijke eisers] dat slechts sprake zou zijn van tijdelijk gebruik van de stroken grond. Daarbij spelen de volgende omstandigheden en gedragingen een rol.
Hoewel [gezamenlijke eisers] betoogt dat de gezamenlijke inrit op zijn perceel voor het gemak van [gezamenlijke verweerders] breder moest worden omdat [gezamenlijke verweerders] anders de draai in de haakse bocht niet goed kon maken, betwist [gezamenlijke eisers] niet dat [gezamenlijke verweerders] nooit gebruik heeft gemaakt van die gezamenlijke inrit. [gezamenlijke verweerders] stelt immers onweersproken dat hij altijd een (illegale) eigen inrit op zijn eigen perceel heeft gebruikt. Verder heeft [gezamenlijke eisers] tijdens de mondelinge behandeling erkend dat hij naast zijn inrit een groenstrook wilde hebben, hetgeen de lezing van [gezamenlijke verweerders] onderstreept. Daarnaast heeft [gezamenlijke verweerders] onweersproken verklaard dat hij in 2014 de fysieke grens van zijn perceel [perceelnr.] heeft teruggezet en een afrastering heeft geplaatst waarna [gezamenlijke eisers] zijn brievenbus aan de openbare weg heeft geplaatst ter hoogte van die afrastering. Ook verklaren beide partijen dat [gezamenlijke eisers] de blauwe strook grond tijdens de bouw van de woning aan de [woonadres] gebruikte voor de opslag van bouwmaterialen. Volgens eigen zeggen van [gezamenlijke eisers] duurde die bouw van 2011 tot en met 2015. [gezamenlijke eisers] heeft de de blauwe strook grond dus daadwerkelijk gedurende langere tijd in gebruik genomen. Verder verklaart [gezamenlijke eisers] zelf dat [gezamenlijke verweerders]
daartegenoverde rode strook grond in gebruik mocht nemen. Het staat onweersproken vast dat dit in 2016 is gebeurd, dus eerst na afloop van de bouw van de woning waardoor de door [gezamenlijke eisers] gesuggereerde samenhang met het in gebruik nemen van de rode strook grond, mank lijkt te gaan. Ook staat vast dat [gezamenlijke eisers] medio juli 2016 een betonnen keerwand heeft geplaatst in verband met ophoging van zijn perceel waarbij hij rekening heeft gehouden met de ‘nieuwe’ erfgrens. Ditzelfde geldt voor het straatwerk dat in oktober 2016 met behulp van de schoonzoon van [gezamenlijke eisers] op het achterterrein van [gezamenlijke verweerders] is aangelegd, over de rode strook. [gezamenlijke eisers] heeft tegen het leggen van deze bestrating op dat moment niet geprotesteerd. Dat niet [gezamenlijke eisers] maar [gezamenlijke verweerders] opdracht zou hebben gegeven aan de schoonzoon van [gezamenlijke eisers] , zoals [gezamenlijke eisers] aanvoert, maakt dit niet anders. Ook is niet gebleken dat [gezamenlijke eisers] in december 2016 heeft geprotesteerd tegen de door [gezamenlijke verweerders] uitgelegde betonblokken waarmee hij de loop van de te plaatsen schutting (20 cm vanaf de ‘nieuwe’ erfgrens) aangaf. Sterker nog, uit de onweersproken verklaring van [gezamenlijke verweerders] blijkt dat [gezamenlijke eisers] tegen de plek van de laatste schuttingpaal heeft geprotesteerd waarna deze schuttingpaal in overleg tussen partijen 20 cm is teruggeplaatst. Daarna heeft [gezamenlijke verweerders] de schutting daar geplaatst.
4.6.
Een keerwand, bestrating en schutting worden in beginsel niet geplaatst of aangelegd met de bedoeling dit op korte termijn weer te veranderen of te verplaatsen. Hoewel [gezamenlijke eisers] aanvoert dat dit wel de bedoeling was zodra [gezamenlijke verweerders] toestemming kreeg om een eigen inrit aan te leggen waardoor het gebruik van elkaars grond kon worden gestaakt, staat vast dat [gezamenlijke eisers] ook ná die verkregen toestemming (8 december 2017) nog handelingen heeft verricht die wijzen op het definitief in gebruik nemen van elkaars stroken grond. [gezamenlijke eisers] heeft immers nog in januari 2018 links van zijn inrit een rij bomen geplaatst nabij dan wel op de oorspronkelijke perceelgrens. Als [gezamenlijke eisers] van mening was dat de ruil van de stroken grond tijdelijk zou zijn en zou eindigen op het moment dat [gezamenlijke verweerders] een eigen inrit kreeg, had het voor de hand gelegen dat hij de bomen niet nabij /op de perceelgrens had geplaatst. Niet gebleken is dat hij daarvoor toestemming had gekregen van [gezamenlijke verweerders] .
4.7.
Kortom, gelet op de wijze waarop partijen de percelen vanaf 2014 en 2016 over en weer in gebruik hebben genomen en hebben ingericht, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet de bedoeling van partijen zijn geweest deze inrichting van tijdelijke aard te laten zijn, zoals [gezamenlijke eisers] betoogt en [gezamenlijke verweerders] betwist. Partijen konden in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen niet anders dan de conclusie verbinden dat het gebruik van de strook grond van de ander definitief was. Daarbij overweegt de rechtbank dat bovendien niet is gesteld of gebleken of en zo ja wanneer de tijdelijkheid van het gebruik van elkaars grond tussen partijen zou zijn besproken. Nu partijen over en weer de ene grondstrook in de plaats van de andere grondstrook hebben gegeven, is sprake van een overeenkomst van ruil (artikel 7:49 BW).
4.8.
Het betoog van [gezamenlijke eisers] dat de tijdelijkheid van de tussen partijen gemaakte afspraken zou blijken uit het feit dat partijen geen schriftelijke overeenkomst zijn aangegaan, waarbij [gezamenlijke eisers] zich beroept op het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:2 BW, snijdt geen hout. Ingevolge artikel 7:50 BW zijn weliswaar de bepalingen over koop (titel 1 boek 7 BW) overeenkomstig van toepassing op de overeenkomst van ruil, maar in onderhavig geval is, anders dan [gezamenlijke eisers] betoogt, geen sprake van de ruil van ‘een tot bewoning bestemde onroerende zaak of bestanddeel daarvan’ zoals artikel 7:2 BW bepaalt. Onder de term ‘tot bewoning bestemd’ moet volgens de parlementaire geschiedenis worden verstaan ‘woondoeleinden dienend’. Daarbij is maatgevend de feitelijke situatie ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst. De bestemming van de stroken grond was ten tijde van de ruil (grotendeels) agrarisch, zo blijkt uit het (ontwerp) bestemmingsplan (productie 3 bij de procesinleiding) en de overgelegde schermafdrukken van het bestemmingsplan (productie 7 bij de procesinleiding), dat op 31 maart 2011 is vastgesteld, en niet bewoning. Het kan dan ook niet gezegd worden dat de bewuste stroken een bestanddeel zijn van de tot bewoning bestemde onroerende zaak.
4.9.
Het beroep van [gezamenlijke eisers] op buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomst van ruil op grond van artikel 1:89 lid 1 juncto 1:88 lid 1 sub a BW kan evenmin slagen. Hoewel partijen van mening verschillen over de vraag of de stroken grond ‘zaken zijn die bij de bewoonde woning of tot de inboedel daarvan behoren’, kan beantwoording daarvan in het midden blijven omdat [gezamenlijke verweerders] een geslaagd beroep op verjaring doet. Uit artikel 3:52 eerste lid aanhef en onder d BW in samenhang met artikel 1:89 eerste lid BW volgt dat de bevoegdheid tot vernietiging van de overeenkomst van ruil wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming, verjaart na drie jaren. Voor de aanvang van de verjaringstermijn is bepalend wanneer de echtgenoot van wie de toestemming was vereist daadwerkelijk met het bestaan van de overeenkomst bekend is geworden. Uit de brieven van 19 september 2017 en 22 november 2017, die mede namens [eiser 2] zijn geschreven, blijkt dat ook [eiser 2] drie à vier jaar voor verzending van die brieven (zie hiervoor onder 2.23. en 2.24.), bekend was met de grondruil, derhalve in 2013/2014. Gelet op voornoemde brieven is de rechtsvordering tot vernietiging van de overeenkomst van ruil eind 2017 verjaard. Deze verjaringsregeling werkt ingevolge artikel 3:52 lid 2 BW door naar de buitengerechtelijke vernietiging en [gezamenlijke eisers] kan zich dan ook niet beroepen op de buitengerechtelijke vernietiging in de brief van 17 december 2018.
4.10.
Gelet op het voorgaande staat vast dat tussen partijen in 2014 een definitieve overeenkomst van ruil tot stand is gekomen met betrekking tot de stroken grond. Als gevolg daarvan zijn partijen op grond van artikel 7:9 BW in samenhang met artikel 7:50 BW verplicht de geruilde zaken in eigendom over te dragen en af te leveren. Op grond van artikel 3:84 lid 1 BW in samenhang met artikel 3:89 BW is voor de overdracht en levering een notariële akte en inschrijving daarvan in de openbare registers noodzakelijk.
4.11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen worden de vorderingen van [gezamenlijke eisers] tot grensreconstructie en ontruiming van de door [gezamenlijke verweerders] in gebruik genomen (rode) strook grond (vorderingen I tot en met IV) afgewezen. [gezamenlijke verweerders] maakt immers ondanks het (vooralsnog) ontbreken van de juridische leveringshandeling, geen oneigenlijk gebruik van de strook grond van [gezamenlijke eisers] . Nu de strook grond nog niet is geleverd aan [gezamenlijke verweerders] , is hij hiervan nog geen eigenaar geworden, zodat de door hem gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen. De tegenvorderingen van [gezamenlijke verweerders] die zien op de voor verkrijging van eigendom benodigde levering van de rode strook grond en het notarieel en kadastraal vastleggen van de door de ruiling tot stand gekomen (nieuwe) erfgrens worden toegewezen. [gezamenlijke eisers] dient daaraan medewerking te verlenen. Zoals hiervoor is overwogen, is daaraan voorafgaande schriftelijke vastlegging van de ruilovereenkomst niet vereist. De door [gezamenlijke verweerders] gevorderde dwangsom zal worden beperkt als hierna bepaald. In zoverre zal tegenvordering a worden toegewezen. Nu de grondruil niet ongedaan hoeft te worden gemaakt, is niet voldaan aan de voorwaarde die [gezamenlijke verweerders] heeft verbonden aan zijn tegenvorderingen b en c tot schadevergoeding en verwijdering van de bomen en behoeven deze geen verdere bespreking.
Camera’s
4.12.
[gezamenlijke eisers] vordert verder om [gezamenlijke verweerders] te veroordelen tot verwijdering van twee camera's, dan wel zorg te dragen voor het slechts richten van de camera’s op het eigen terrein van [gezamenlijke verweerders] met bepaling dat [gezamenlijke eisers] op hun eerste verzoek in de gelegenheid worden gesteld om in het bijzijn van een deurwaarder en op kosten van [gezamenlijke verweerders] , de met de camera's gemaakte beelden te controleren. [gezamenlijke eisers] stelt daarbij dat [gezamenlijke verweerders] onrechtmatig handelt door zonder toestemming van [gezamenlijke eisers] camera’s op het aan [gezamenlijke eisers] in eigendom toebehorende perceel te richten en beelden daarvan op te nemen. Hiermee maakt [gezamenlijke verweerders] onrechtmatig inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer en wordt zijn privacy aangetast, aldus [gezamenlijke eisers] .
4.13.
[gezamenlijke verweerders] voert aan dat hij de camera’s wegens veiligheidsredenen heeft aangebracht, dat deze uitsluitend zijn gericht op zijn eigen terrein en hij betwist dat de camera’s de woning en/of het terrein van [gezamenlijke eisers] filmen.
4.14.
Het recht van [gezamenlijke verweerders] om camera’s te plaatsen ten behoeve van de beveiliging van zijn erf, vindt zijn begrenzing in de bescherming van de privacy van [gezamenlijke eisers] . Gelet op de kleine afmeting van de camera op de hoek van de garage, de afstand tot het erf van [gezamenlijke eisers] en de hoogte van de schutting tussen de percelen van partijen is de enkele stelling van [gezamenlijke eisers] dat zijn erf met die camera wordt gefilmd, onvoldoende. Ditzelfde geldt voor de kleine ronde camera die aan de rechtervoorzijde van de woning van [gezamenlijke verweerders] is geplaatst. Door de tussenliggende boomgaard van [gezamenlijke verweerders] heeft [gezamenlijke eisers] onvoldoende onderbouwd gesteld dat deze camera een zodanig bereik heeft dat daarmee opnames van zijn erf (kunnen) worden gemaakt. De rechtbank gaat daarom aan deze stellingen als onvoldoende onderbouwd voorbij.
4.15.
Nu een onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [gezamenlijke eisers] niet is komen vast te staan, zullen de vorderingen V en VI eveneens worden afgewezen.
Afwatering
4.16.
Dan resteert de tegenvordering van [gezamenlijke verweerders] met betrekking tot de afwatering. [gezamenlijke verweerders] stelt dat de ophoging van het perceel van [gezamenlijke eisers] met circa 80 cm en de schuin aflopende stoep, zorgen voor afwatering richting zijn perceel en dat dat daaraan schade toebrengt. In strijd met de tussen partijen gemaakte afspraken heeft [gezamenlijke eisers] voor die afwatering geen goot aangelegd op de perceelgrens. Verder heeft [gezamenlijke eisers] volgens [gezamenlijke verweerders] een watervat ingegeggraven waarop de hemelwaterafvoer van de schuur van [gezamenlijke eisers] is aangesloten. Dit watervat loopt regelmatig over en overtollig water stroomt via een door [gezamenlijke eisers] handgegraven geul naar het perceel van [gezamenlijke verweerders] . Het gevolg is dat de houten schuttingpalen en de palen van het naastgelegen hekje enige tijd volledig onder water hebben gestaan en eerder zullen wegrotten, aldus steeds [gezamenlijke verweerders] , die daarbij wijst op de door hem overgelegde foto’s. Verder stelt [gezamenlijke verweerders] dat het grondpakket onder zijn bestrating is gaan verzakken omdat [gezamenlijke eisers] een waterbron heeft laten slaan waarbij met waterdruk is geboord. Volgens [gezamenlijke verweerders] is deze onrechtmatige hinder van niet dan wel onjuist afwateren van hemelwater in strijd met de artikelen 5:37, 5:39 5:52 en 6:162 BW, door het hemelwater niet zelf af te voeren maar te leiden in de richting van het perceel van [gezamenlijke verweerders] en heeft [gezamenlijke eisers] geen deugdelijke voorzieningen getroffen voor afwatering.
4.17.
[gezamenlijke eisers] erkent dat hij zijn perceel in enige mate heeft opgehoogd conform de door de gemeente Ede verstrekte omgevingsverbunning en wijst erop dat [gezamenlijke verweerders] gehouden is het van nature aflopende water te ontvangen. Bovendien voert [gezamenlijke eisers] aan dat hij de bestrating van zijn eigen terrein in februari 2019 qua structuur wat opener heeft gelegd, waardoor zijn terrein direct meer water absorbeert. Ook wijst [gezamenlijke eisers] erop dat hij in een brief van 6 december 2018 de bereidheid heeft uitgesproken om (al dan niet gezamenlijk) een goot aan te leggen bij de perceelsgrens. Hierop heeft [gezamenlijke verweerders] echter niet gereageerd, aldus [gezamenlijke eisers] . Tot slot erkent [gezamenlijke eisers] dat hij een waterreservoir heeft ingegraven ten behoeve van het besproeien van de moestuin maar volgens [gezamenlijke eisers] is het onjuist dat het watervat regelmatig overloopt en dat daardoor water richting het perceel van [gezamenlijke verweerders] loopt. Het overtollige water wordt volgens [gezamenlijke eisers] via een aangelegde rioolbuis afgevoerd op de hemelwaterafvoer.
[gezamenlijke eisers] betwist dat hij onrechtmatig hinder toebrengt aan net perceel van [gezamenlijke verweerders] en betwist dat [gezamenlijke verweerders] schade lijdt.
4.18.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gezamenlijke eisers] zijn perceel heeft opgehoogd en het staat als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast dat door het hoogteverschil tussen de erven, het erf van [gezamenlijke eisers] afwatert op het erf van [gezamenlijke verweerders] . Hoewel [gezamenlijke eisers] wijst op artikel 5:38 BW en aanvoert dat het lagere erf van [gezamenlijke verweerders] het water van het hoger gelegen erf van [gezamenlijke eisers] moet ontvangen, mag de eigenaar van een erf op grond van artikel 5:39 BW door wijziging te brengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over zijn erf stromend water niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, hinder toebrengen aan eigenaars van andere erven. Dat de gemeente Ede kennelijk een vergunning heeft afgegeven voor het ophogen van het perceel, zoals [gezamenlijke eisers] aanvoert, is niet zonder meer beslissend voor het antwoord op de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder. De vraag of sprake is van onrechtmatige hinder, behoeft geen beantwoording omdat niet is gesteld of gebleken welke hinder de afwatering naar het perceel van [gezamenlijke verweerders] veroorzaakt. De enkele omstandigheid dat het straatwerk van [gezamenlijke eisers] afloopt naar de boomgaard van [gezamenlijke verweerders] , zoals hij bij de foto’s van productie 22 schrijft, levert naar het oordeel van de rechtbank nog geen onrechtmatige hinder op. Voor zover [gezamenlijke verweerders] heeft willen betogen dat door deze wijze van afwatering ook schade aan de schutting(palen) en/of grondwerk zou (zijn) ontstaan, overweegt de rechtbank dat [gezamenlijke verweerders] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat [gezamenlijke eisers] zijn straatwerk in februari 2019 opener heeft gelegd waardoor het hemelwater op het terrein van [gezamenlijke eisers] beter wordt afgevoerd. De enkele stelling van [gezamenlijke verweerders] tijdens de mondelinge behandeling dat dit geen oplossing geeft, is onvoldoende omdat [gezamenlijke verweerders] dat niet nader heeft onderbouwd. Verder blijkt uit de verklaring van [gezamenlijke eisers] dat hij bereid is tot het aanleggen van de goot op de perceelgrens, een ook volgens [gezamenlijke verweerders] deugdelijke oplossing voor de afvoer van het hemelwater.
4.19.
De tweede volgens [gezamenlijke verweerders] onrechtmatige gedraging is het door [gezamenlijke eisers] geplaatste watervat dat regelmatig zou overlopen richting het perceel van [gezamenlijke verweerders] . [gezamenlijke verweerders] wijst daarbij op foto’s van 19 januari 2018, 27 april 2018, 21 december 2018 en 10 februari 2019 (productie 22). Op die foto’s is te zien dat de houten schuttingpalen en de palen van het naastgelegen hekje in het water staan. Aangenomen mag worden dat langdurige blootstelling aan water niet bevorderlijk is voor de levensduur van de houten palen. De aard van de ondervonden hinder maakt dat [gezamenlijke eisers] afdoende maatregelen moet treffen om die hinder tegen te gaan, bij gebreke waarvan de hinder in het algemeen als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Op de foto’s is niet te zien dat het watervat overstroomt. Er is enkel een plas water zichtbaar op een plek waar de grond lager ligt welke plas ook een verzameling van afgevoerd hemelwater kan zijn. Bovendien heeft [gezamenlijke eisers] onweersproken aangevoerd dat de overloop van het waterreservoir (inmiddels) is aangesloten op een rioolbuis die weer is aangesloten op het hemelwaterafvoer De rechtbank is van oordeel dat [gezamenlijke verweerders] zijn stellingen gelet op het gemotiveerde verweer van [gezamenlijke eisers] onvoldoende heeft onderbouwd, zodat niet is komen vast te staan dat sprake is van hinder veroorzaakt door een onrechtmatige gedraging van [gezamenlijke eisers] .
4.20.
De derde onrechtmatige gedraging waarop [gezamenlijke verweerders] wijst is het laten slaan van een waterbron door [gezamenlijke eisers] , waarbij is geboord met waterdruk, waardoor het overtollige water richting het perceel van [gezamenlijke verweerders] is gelopen. [gezamenlijke verweerders] stelt dat hierdoor het grondpakket onder de bestrating lijkt te verzakken en dat ook hierdoor de duurzaamheid van de palen van de schutting wordt aangetast. [gezamenlijke eisers] heeft niet betwist dat hij de waterbron op deze wijze heeft laten slaan. Hij heeft wel betwist dat sprake is van onrechtmatige afwatering en dat [gezamenlijke verweerders] schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat [gezamenlijke verweerders] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij door het laten slaan van de waterput schade heeft geleden. Niet gebleken is dat het grondpakket onder de bestrating hierdoor daadwerkelijk is verzakt en ook niet in hoeverre de palen van de schutting hiervan schade hebben ondervonden. Ook heeft [gezamenlijke verweerders] de schade die hij stelt hierdoor niet lijden, niet nader onderbouwd. De overgelegde offerte van Veen Grondwerken ziet immers op verplaatsing van de schutting indien de ruil van de stroken grond ongedaan zou moeten worden gemaakt. De rechtbank gaat daarom aan de stellingen van [gezamenlijke verweerders] als onvoldoende onderbouwd voorbij.
4.21.
Gelet op het voorgaande zullen de tegenvorderingen d. en e. worden afgewezen.
4.22.
[gezamenlijke eisers] wordt met betrekking tot zijn vorderingen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gezamenlijke verweerders] worden begroot op:
- griffierecht € 297,00
- salaris advocaat
1.086,00(2 punten × tarief € 543,00)
totaal € 1.383,00.
4.23.
Ten aanzien van de tegenvorderingen worden partijen gedeeltelijk over en weer in het ongelijk gesteld. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de proceskosten ten aanzien van de tegenvorderingen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
op de vordering
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [gezamenlijke eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gezamenlijke verweerders] tot op heden begroot op € 1.383,00,
op de tegenvordering
5.3.
veroordeelt [gezamenlijke eisers] om binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis de (rode) strook grond op perceel [perceelnr.] en [perceelnr.] , zoals weergegeven op productie 1 bij het verweerschrift, aan [gezamenlijke verweerders] over te dragen en alle nodige medewerking te verlenen aan het notarieel en/of kadastraal vastleggen van de eigendom van [gezamenlijke verweerders] en van de (nieuwe) erfgrens tussen de percelen [perceelnr.] enerzijds en de percelen [perceelnr.] en [perceelnr.] anderzijds, op kosten van partijen ieder voor de helft,
5.4.
veroordeelt [gezamenlijke eisers] om aan [gezamenlijke verweerders] een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte van een dag te voldoen, indien hij niet aan de veroordeling onder 5.3. voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.5.
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt,
5.6.
veroordeelt [gezamenlijke eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gezamenlijke eisers] niet binnen dertig dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en op 21 november 2019 in het openbaar uitgesproken door mr. T.P.E.E. van Groeningen.
Coll: PM