ECLI:NL:RBGEL:2019:6399

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 januari 2019
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
C/05/313405 / HA ZA 16-657
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • H.F.R. van Heemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bewijslevering in verbintenissenrechtelijke zaak met getuigenverklaringen en verrekening

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, heeft de rechtbank op 30 januari 2019 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen een eiser in conventie en een gedaagde in conventie, waarbij ook sprake was van een reconventionele vordering. De zaak betreft een geschil over de plaatsing van hortensia's in een koelcel op 25 maart 2011, waarbij de eiser stelt dat dit in aanwezigheid van twee getuigen is gebeurd. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak van 9 augustus 2017 een bewijsopdracht gegeven aan de eiser, die getuigen heeft doen horen ter ondersteuning van zijn stelling. De gedaagde heeft ook getuigen gehoord die de stelling van de eiser betwisten. De rechtbank heeft de getuigenverklaringen beoordeeld en geconcludeerd dat de eiser niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de getuigen van beide partijen elkaar tegenspreken, maar dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de verklaringen onjuist zijn. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser in conventie afgewezen en de reconventionele vordering van de gedaagde toegewezen, waarbij ook de buitengerechtelijke kosten zijn toegewezen. De proceskosten zijn voor rekening van de eiser, die als de overwegend in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/313405 / HA ZA 16-657
Vonnis van 30 januari 2019
in de zaak van
[eis in conv/verw in reconv],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J. de Wrede te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged in conv/eis in reconv],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. H.J. Ligtenbarg te Velp Gld.
Partijen zullen hierna [eis in conv/verw in reconv] en [ged in conv/eis in reconv] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 augustus 2017
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 23 november 2017
  • het proces-verbaal van tegenverhoor van 12 juli 2018
  • de conclusie na getuigenverhoor
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen zij heeft geoordeeld in het tussenvonnis van 9 augustus 2017. In dat tussenvonnis heeft de rechtbank aan [eis in conv/verw in reconv] een bewijsopdracht gegeven. Die bewijsopdracht hield in dat [eis in conv/verw in reconv] bewijs moest aanleveren voor zijn stelling dat op 25 maart 2011, in aanwezigheid van [naam 1] en [naam 2] , die aldaar werkzaamheden verrichtte namens [ged in conv/eis in reconv] , hortensia’s in de koelcel zijn geplaatst.
2.2.
[eis in conv/verw in reconv] heeft de volgende getuigen doen horen:
- de heer [naam 3] , voorheen vrijwillige kracht bij [eis in conv/verw in reconv] ;
- de heer [naam 4] , zelfstandig ondernemer in elektrotechniek;
- de heer [naam 5] , zelfstandig ondernemer, plantencontroleur;
- de heer [naam 6] , voormalig werknemer van [eis in conv/verw in reconv] .
2.3.
[ged in conv/eis in reconv] heeft in het tegenverhoor de volgende getuigen doen horen:
- de heer [naam 1] , eigenaar en directeur van [ged in conv/eis in reconv] ;
- de heer [naam 2] , elektromonteur, uitzendkracht bij [ged in conv/eis in reconv] .
2.4.
Zowel de getuige [naam 3] als de getuige [naam 6] verklaren dat zij op die bewuste 25 maart 2011 hortensia’s in de koelcel hebben geplaatst en dat zij tijdens die werkzaamheden hebben gezien dat er twee mannen werkzaamheden verrichtten aan de koelinstallatie. Daartegenover verklaren zowel [naam 1] als [naam 2] dat de koelcel aan het einde van de dag, toen zij vertrokken, leeg was. De verklaringen van de door partijen naar voren gebrachte getuigen staan dus lijnrecht tegenover elkaar.
2.5.
De vraag is dan of de rechtbank op basis van het geleverde bewijs en tegenbewijs tot de conclusie kan komen dat de hortensia’s in aanwezigheid van [naam 1] en [naam 2] in de koelcel zijn geplaatst, zoals door [eis in conv/verw in reconv] is gesteld. In dit kader dient de rechtbank zich een oordeel te vormen, op grond van de vaststaande feiten en de omstandigheden, over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de maatstaf die zij dient te hanteren niet een kwestie is van het beoordelen of de ene verklaring betrouwbaarder is dan de andere. [eis in conv/verw in reconv] , als partij op wie de bewijslast rust, dient bewijs aan te leveren dat zijn stellingen kan dragen. [ged in conv/eis in reconv] , die tegenbewijs mag leveren, hoeft daarentegen niet haar stellingen te bewijzen maar enkel het door [eis in conv/verw in reconv] geleverde bewijs te ontzenuwen. Slaagt [ged in conv/eis in reconv] daarin, dan is niet met redelijke mate van zekerheid vast te stellen dat de stelling van [eis in conv/verw in reconv] klopt en slaagt hij niet in zijn bewijsopdracht.
2.6.
De rechtbank constateert dat het dossier geen concrete aanwijzingen bevat die erop duiden dat de verklaringen van de door partijen aangedragen getuigen onjuist zijn. Van kennelijk leugenachtige of evident onbetrouwbare verklaringen is dus geen sprake. Daarnaast constateert de rechtbank dat de getuigenverklaringen van [naam 3] en [naam 6] en de schriftelijke verklaring van [naam 7] met elkaar overeenstemmen. Daartussen zitten geen opvallende inconsistenties. Dat geldt echter evenzeer met betrekking tot de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] . Ook deze verklaringen stemmen met elkaar overeen.
2.7.
Ook constateert de rechtbank dat geen van de getuigen [naam 3] , [naam 6] , [naam 2] of [naam 1] kan worden aangemerkt als volledig onafhankelijk van partijen. [naam 3] hielp vrijwillig in de kwekerij van [eis in conv/verw in reconv] omdat hij dat leuk vond, hetgeen duidt op een vriendschappelijke relatie. [naam 6] deed klussen voor [eis in conv/verw in reconv] tegen betaling. [naam 2] werkte tegen betaling voor [ged in conv/eis in reconv] en [naam 1] is directeur en aandeelhouder van [ged in conv/eis in reconv] . De enige getuige die wellicht aangemerkt kan worden als onafhankelijk van partijen, [naam 4] , kan zich niet herinneren of op de bewuste datum al dan niet karren in de koelcel zijn geplaatst.
2.8.
Dat [naam 1] en [naam 2] voorafgaand aan het getuigenverhoor elkaar of de advocaat van [ged in conv/eis in reconv] hebben gesproken, zoals door [eis in conv/verw in reconv] naar voren gebracht, is geen omstandigheid van zodanige aard dat de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] ongeschikt zijn om het door [eis in conv/verw in reconv] aangedragen bewijs te ontzenuwen. Dat geldt ook ten aanzien van het feit dat [naam 1] , als directeur en enig aandeelhouder van [ged in conv/eis in reconv] , als partij kan worden aangemerkt. Voor zover een partijverklaring dient als tegenbewijs, geldt de beperking van de bewijskracht van artikel 168 Rv immers niet.
2.9.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat [eis in conv/verw in reconv] niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht. Weliswaar heeft de rechtbank geen gronden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [naam 3] , [naam 6] en [naam 7] te twijfelen, zij ziet echter ook geen gronden of omstandigheden die maken dat de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] zodanig ongeloofwaardig zijn dat de rechtbank met een redelijke mate van zekerheid kan vaststellen dat de stelling van [eis in conv/verw in reconv] klopt. Bij deze stand van zaken, waarbij de bewijslast rust op [eis in conv/verw in reconv] , betekent dat dan dat niet is aangetoond dat op 25 maart 2011, in aanwezigheid van [naam 1] en [naam 2] , die aldaar werkzaamheden verrichtte namens [ged in conv/eis in reconv] , hortensia’s in de koelcel zijn geplaatst.
2.10.
De rechtbank zal de vorderingen van [eis in conv/verw in reconv] daarom afwijzen. Aangezien de vorderingen van [eis in conv/verw in reconv] worden afgewezen, dient ook de vordering tot voldoening van de buitengerechtelijke kosten datzelfde lot te delen.

3.De verdere beoordeling in reconventie

3.1.
Doordat de vordering in conventie is afgewezen, bestaat er geen grondslag voor het door [eis in conv/verw in reconv] in reconventie aangevoerde beroep op verrekening. [eis in conv/verw in reconv] heeft de verschuldigdheid van de aan de vordering in conventie ten grondslag gelegde facturen overigens niet betwist. De vordering in reconventie zal daarom worden toegewezen.
3.2.
Ten aanzien van de gevorderde handelsrente, overweegt de rechtbank als volgt. [eis in conv/verw in reconv] voert aan dat hij niet door [ged in conv/eis in reconv] op correcte wijze in gebreke is gesteld, zodat er geen sprake is van verzuim. Door [ged in conv/eis in reconv] is met betrekking tot de factuur met nummer 2011066 voor een bedrag van € 11.180,00 (inclusief BTW) een aanmaning overgelegd, gedateerd 10 maart 2012, waarbij een termijn voor betaling wordt gesteld van 14 dagen. [eis in conv/verw in reconv] heeft betoogd dat hij niet correct zou zijn aangemaand, echter dit niet nader onderbouwd. De rechtbank zal daarom ervan uitgaan dat het verzuim is ingetreden op 25 maart 2012 ten aanzien van de factuur met nummer 2011066. Met betrekking tot de factuur met nummer 20130042 van 13 april 2013 voor een bedrag van € 3.860,51 (inclusief BTW) geldt dat deze valt onder de regeling van artikel 6:119a lid 2 BW, zodat het intreden van verzuim geen vereiste is voor de verschuldigd zijn van de wettelijke handelsrente. Gezien de onduidelijke strekking van de in de factuur opgenomen tekst (“betaling zonder korting voor de 21-4-2013”) en omdat [eis in conv/verw in reconv] betwist dat een fatale termijn is overeengekomen, stelt de rechtbank vast dat er geen sprake is van een fatale betaaltermijn. Artikel 6:119a lid 2 sub a BW brengt dan mee dat de rente over deze factuur begint te lopen op 14 mei 2013.
3.3.
[ged in conv/eis in reconv] vordert ook buitengerechtelijk incassokosten. [ged in conv/eis in reconv] vordert in dat verband een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Het Besluit is echter slechts van toepassing indien het verzuim op of na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt vast dat, voor wat betreft de factuur met nummer 2011066, dit niet het geval is. De vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn ten aanzien van die factuur zal daarom worden getoetst aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voor zover de buitengerechtelijke incassokosten betrekking hebben op de factuur met nummer 20130042, is het Besluit wel van toepassing.
3.4.
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten in verband met de factuur met nummer 2011066 stelt de rechtbank vast dat [ged in conv/eis in reconv] , in het licht van de betwisting van de zijde van [eis in conv/verw in reconv] , onvoldoende heeft gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt of dat de kosten waarvan zij vergoeding vordert, dienen te worden beschouwd als buitengerechtelijke kosten. Ten aanzien van die factuur zullen de buitengerechtelijke kosten om die reden worden afgewezen.
3.5.
Wat de factuur met nummer 20130042 betreft, geldt dat de stelplicht onder de huidige regeling ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten een lichtere stelplicht is dan die voorheen gold. Vereist is enkel dat voldoende gesteld wordt dát buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt. De betreffende betalingsherinneringen die [ged in conv/eis in reconv] heeft overgelegd zijn in dat verband toereikend. Dat [ged in conv/eis in reconv] geen termijn van 14 dagen aan [eis in conv/verw in reconv] heeft gesteld, zoals door [eis in conv/verw in reconv] is betoogd, doet aan de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten niet af, nu [eis in conv/verw in reconv] in deze niet kan worden aangemerkt als een consument. De rechtbank zal het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten met betrekking tot deze factuur toewijzen tot het wettelijke tarief.

4.Proceskosten

4.1.
[eis in conv/verw in reconv] zal overeenkomstig artikel 237 Rv als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en reconventie worden veroordeeld.
In conventie
De kosten in conventie aan de zijde van [ged in conv/eis in reconv] worden begroot op:
- betaald griffierecht 3.894,00
- salaris advocaat
6.828,00(4,0 punten × tarief € 1.707,00)
Totaal € 10.722,00
In reconventie
De kosten aan de zijde van [ged in conv/eis in reconv] worden begroot op:
- salaris advocaat
1.086,00(2,0 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.086,00

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eis in conv/verw in reconv] in de proceskosten, tot de datum van deze uitspraak aan de zijde van [ged in conv/eis in reconv] begroot op € 10.722,00;
In reconventie
5.3.
veroordeelt [eis in conv/verw in reconv] aan [ged in conv/eis in reconv] te betalen een bedrag van € 11.180,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW met ingang van 25 maart 2012 tot de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [eis in conv/verw in reconv] aan [ged in conv/eis in reconv] te betalen een bedrag van € 3.860,51, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW met ingang van 14 mei 2013 tot de dag der algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt [eis in conv/verw in reconv] aan [ged in conv/eis in reconv] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 511,05;
5.6.
veroordeelt [eis in conv/verw in reconv] in de proceskosten, tot de datum van deze uitspraak aan de zijde van [ged in conv/eis in reconv] begroot op € 1.086,00;
In conventie en reconventie
5.7.
veroordeelt [eis in conv/verw in reconv] in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 246,00, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eis in conv/verw in reconv] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.R. van Heemstra en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2019.