ECLI:NL:RBGEL:2019:708

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 februari 2019
Publicatiedatum
22 februari 2019
Zaaknummer
c/05/347897/ KG RK 19-27
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet tijdig ingediend door verzoekers, waardoor zij niet-ontvankelijk worden verklaard

In deze zaak, behandeld door de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, hebben verzoekers een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. J.R. Veerman, rechter in een lopende procedure tussen de gemeente Nijmegen en de verzoekers. Het wrakingsverzoek is ingediend op 7 januari 2019, meer dan drie weken nadat verzoekers op de hoogte waren geraakt van de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag lagen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek niet tijdig is ingediend, zoals vereist door artikel 37 Rv, en dat verzoekers niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek.

De verzoekers, bestaande uit vijf partijen, hebben aangevoerd dat de rechter in een eerdere procedure negatief over hen heeft geoordeeld zonder dat zij als partij waren betrokken. Dit zou volgens hen de onpartijdigheid van de rechter in de huidige procedure in gevaar brengen. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat verzoekers niet voldoende bijzondere omstandigheden hebben aangevoerd die rechtvaardigen dat zij met het indienen van het wrakingsverzoek hebben gewacht tot januari 2019. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoekers niet tijdig hebben gehandeld en dat dit hen niet ontslaat van de wettelijke verplichting om het verzoek onmiddellijk in te dienen na bekendwording van de feiten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun wrakingsverzoek, en is er geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen deze beslissing. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en openbaar uitgesproken op 21 februari 2019.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK GELDERLAND,

locatie Arnhem
Wrakingskamer
zaaknummer / rolnummer: C/05/347897 / KG RK 19-27
Beslissing van 21 februari 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker sub 1],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Nijmegen,
2.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker sub 2],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Elst,
3.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker sub 3],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Elst,
4. [verzoeker sub 4],
wonende te Nijmegen,
5. [verzoeker sub 5],
wonende te Vught,
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers,
strekkende tot de wraking van
mr. J.R. Veerman,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de twee berichten van mr. M.A. Oostendorp van 7 januari 2019 in het digitale dossier NL18.8121 van respectievelijk 9:53 uur en 9:57 uur waarin het wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
  • de aantekeningen van de griffier van de wrakingskamer van de mondelinge behandeling, gehouden op 12 februari 2019.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • mevrouw [verzoeker sub 4]
  • mevrouw [verzoeker sub 5]
  • de heer [naam 1]
  • mr. B. Friedberg, juridisch adviseur van de [naam familie]
  • mr. M.A. Oostendorp, advocaat van verzoekers
  • mr. F.J.P. Delissen, advocaat van de gemeente Nijmegen
  • de rechter.
2. Het wrakingsverzoek
2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter als voorzitter van de meervoudige kamer in de bij deze rechtbank lopende procedure met zaaknummer NL18.8121, tussen de gemeente Nijmegen en verzoekers. Deze zaak, aanhangig gemaakt door de gemeente Nijmegen, ziet kort samengevat op de vraag of verzoekers paulianeus hebben gehandeld bij de verkoop en levering van vleesvoorraden van [verzoeker sub 1] aan [verzoeker sub 2] op 28 februari 2016.
2.2.
Uit de berichten van 7 januari 2019 en de gegeven toelichting op de mondelinge behandeling van 12 februari 2019, blijkt dat verzoekers het volgende aan het wrakings-verzoek ten grondslag hebben gelegd.
De rechter die thans voorzitter is in de procedure NL18.8121 maakte tevens onderdeel uit van de meervoudige kamer in een procedure (zaaknummer NL18.7022) tussen de gemeente Nijmegen en (de Stichting Beheer Derdengelden van) de advocaten van verzoekers, te weten mr. Oostendorp voornoemd en mr. S.J.B. Drijber. In die procedure is op 13 december 2018 vonnis gewezen. In dat vonnis, dat op 24 december 2018 door de gemeente in het geding is gebracht in de procedure met zaaknummer NL18.8121, is onder 4.9. en 4.10. het volgende overwogen:

Bij gebrek aan stellingen en informatie die op iets anders wijzen gaat de rechtbank ervan uit dat bij het tijdelijk verbergen van grote delen van de banktegoeden van [naam 2] en [verzoeker sub 1] de opzet van [verzoeker sub 1] én van Drijber juist in het bijzonder erop was gericht om de tegoeden aan beslag en verhaal door de Gemeente te onttrekken’ en

Dit was onrechtmatig jegens de Gemeente, zowel van de kant van [verzoeker sub 1] als van de kant van Drijber c.s.’.
Volgens verzoekers volgt uit deze overwegingen dat de onpartijdigheid van de rechter in de procedure met zaaknummer NL18.8121 schade zou kunnen lijden en dat hij jegens verzoekers vooringenomen is. Zonder verzoekers te horen en dus zonder dat zij zich hebben kunnen verweren, is in het vonnis van 13 december 2018 overwogen dat verzoekers, die geen partij in die procedure waren, onrechtmatig hebben gehandeld jegens de gemeente Nijmegen. De rechter heeft hierdoor op zijn minst genomen de schijn van partijdigheid, aldus verzoekers.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is (vgl. Hoge Raad 24 oktober 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0257). Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Gezien de ernst van het (vermeende) gebrek dat aan het proces kleeft, moet het verzoek tot wraking worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die aanleiding vormen tot het verzoek tot wraking, aan verzoeker bekend zijn geworden. Dit volgt uit artikel 37 Rv. Na indiening van het wrakingsverzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is met de eis in artikel 37 Rv beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen.
3.3.
De wrakingskamer van de rechtbank is van oordeel dat het wrakingsverzoek niet voldoet aan de eis van artikel 37 lid 1 Rv dat het tijdig wordt gedaan. Zij overweegt daartoe het volgende.
3.4.
Het wrakingsverzoek is gebaseerd op de omstandigheid dat de rechter die de procedure van verzoekers en de gemeente Nijmegen behandelt zich in een vonnis van 13 december 2018 in een andere procedure negatief over verzoekers heeft uitgelaten zonder dat verzoekers partij waren in die procedure en zonder dat zij daarbij zijn gehoord. Mr. Oostendorp is één van de partijen tegen wie op die datum vonnis is gewezen. Zij is tevens de advocaat van verzoekers in de procedure waarin het onderhavige wrakingsverzoek is ingediend.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de feiten en omstandigheden die de aanleiding vormden tot het wrakingsverzoek op of vlak na 13 december 2018 via mr. Oostendorp aan verzoekers bekend zijn geworden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Oosten-dorp overigens ook verklaard dat ‘het niet zo is dat [naam familie] niet eerder over het bewuste vonnis is geïnformeerd’ dan op 24 december 2018, de dag waarop het vonnis in de procedure van de gemeente Nijmegen tegenover verzoekers is ingebracht. Ten tijde van bekendwording met het vonnis van 13 december 2018 waren verzoekers ook al op de hoogte van het feit dat de rechter die op 25 oktober 2018 met de meervoudige kamer een comparitiezitting heeft gehouden en het vonnis van 13 december 2018 mede heeft gewezen, voorzitter is van de meervoudige kamer in de procedure tussen verzoekers en de gemeente Nijmegen. Met een digitale melding van 29 augustus 2018 is dit immers aan verzoekers bekend gemaakt.
3.5.
De vraag ligt voor of sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat met het indienen van het wrakingsverzoek is gewacht tot 7 januari 2019, ruim drie weken nadat verzoekers bekend waren geworden met de feiten en omstandigheden die tot het wrakingsverzoek hebben geleid. Mr. Oostendorp wijst er in dat kader op dat het ging om een uitzonderlijke situatie waarbij één van de advocaten en de Stichting Beheer Derdengelden van het kantoor van de advocaten van verzoekers met het vonnis van 13 december 2018 werden veroordeeld wegens onrechtmatig handelen. Verzoekers hadden tijd nodig om zich met hun juridisch adviseur te beraden op deze situatie en op een mogelijk wrakingsverzoek, aldus mr. Oostendorp. Toen zij de juridisch adviseur hierover belden, was deze op vakantie waardoor het door hen gewenste overleg pas begin januari 2019 kon plaatsvinden. De wrakingskamer kan begrijpen dat verzoekers vanwege de omstandigheid dat één van hun eigen advocaten, niet zijnde mr. Oostendorp, was veroordeeld, overleg wensten te voeren met een andere juridisch adviseur. Die omstandigheid kan echter niet rechtvaardigen dat zij hebben besloten te wachten met het indienen van een wrakingsverzoek tot na dat overleg. Niet valt in te zien waarom het nog te voeren overleg er voor verzoekers aan in de weg stond om mr. Oostendorp daaraan voorafgaand het wrakingsverzoek in te laten dienen. De gronden voor het wrakingsverzoek houden immers geen verband met de omstandigheid dat één van de advocaten van verzoekers - zijnde een kantoorgenoot van mr. Oostendorp - is veroordeeld met het vonnis van 13 december 2018. Ook ingeval verzoekers het bezwaarlijk achtten om vooruitlopend op het overleg handelingen door hun advocaat te laten verrichten, dan hadden zij toch tenminste bij (het kantoor van) de juridisch adviseur het verzoek moeten neerleggen om hen onverwijld over de indiening van het wrakingsverzoek te adviseren. De door de juridisch adviseur aangevoerde omstandigheid dat in dit geval naast de uitzonderlijke situatie meer tijd nodig was vanwege zijn vakantie, is eveneens onvoldoende grond om voorbij te gaan aan de wettelijke eis dat het verzoek tot wraking wordt ingediend zodra de feiten of omstandigheden aan verzoekers bekend zijn geworden. Het feit dat verzoekers het nemen van een beslissing hebben uitgesteld tot na de vakantie van hun juridisch adviseur, komt voor hun rekening en risico. Daarbij komt dat al voor het aanbreken van de kerstperiode gedurende een periode van 10 dagen overleg mogelijk was geweest, en verzoekers bovendien niet alleen door de juridisch adviseur werden bijgestaan.
3.6.
Naar het oordeel van de wrakingskamer van de rechtbank hebben verzoekers dan ook geen omstandigheden aangevoerd die de late indiening van het wrakingsverzoek rechtvaardigen. De wrakingskamer van de rechtbank is van oordeel dat het verzoek van 7 januari 2019, één dag voor de mondelinge behandeling in de zaak NL18.8121, niet tijdig is ingediend en dat daarmee niet is voldaan aan de wettelijke eis dat het wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid volgens verzoekers schade zou kunnen lijden aan hen bekend waren geworden. Dit brengt mee dat verzoekers niet kunnen worden ontvangen in hun verzoek. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de wrakingskamer verder niet toe.

4.De beslissing

De rechtbank
verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. G.W.B. Heijmans, M.S.T. Belt en J.M. Graat in tegenwoordigheid van de griffier [naam griffier] en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.