Overwegingen
1. Vooraf een opmerking van de rechtbank over de dossierstukken. Bij brief van 6 september 2018 heeft verweerder verwezen naar de dossierstukken die zijn ingediend in de zaak met nummer 17/5065. Gemachtigde van eiseres heeft ter zitting meegedeeld dat eiseres toestemming geeft deze dossierstukken bij het geding te betrekken.
2. Gemachtigde van eiseres heeft verder ter zitting verklaard dat eiseres het ermee eens is dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door verweerder niet-ontvankelijk wordt verklaard. Verweerder heeft een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, zodat het procesbelang bij het niet-tijdig beslissen ontbreekt. De rechtbank zal het beroep tegen het niet tijdig beslissen dus verder niet meer beoordelen.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet weet of degene die het bestreden besluit namens de algemeen directeur, [directeur], heeft ondertekend, bevoegd was om dat te doen.
Ter zitting is gesteld dat [betrokkene] het besluit namens de algemeen directeur heeft ondertekend. Gemachtigde van verweerder kon de ondertekeningsbevoegdheid van [betrokkene] ter zitting niet aantonen. Om verweerder de gelegenheid te geven dit alsnog te doen, heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst. Bij brief van 24 januari 2019 heeft Gerritsen verklaard dat het bestreden besluit in opdracht van hem is ondertekend door [betrokkene]. Het bestreden besluit is dus door de bevoegde persoon ondertekend.
4. In het verzoek van 8 mei 2017, ontvangen op 11 mei 2017, heeft eiseres met een beroep op de Wob aan verweerder verzocht de volgende informatie te verstrekken:
a. een afschrift van de overeenkomst samenwerking “[bedrijf]” met [betrokkene] respectievelijk [bedrijf];
b. afschriften van aanvragen om toevoeging door of via kantoor [bedrijf] gedurende de periode vanaf 24 maart 1998 tot en met 8 mei 2017.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde documenten niet bij verweerder berusten.
6. De rechtbank stelt voorop dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat documenten niet of niet meer onder hem berusten en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat de documenten toch onder het bestuursorgaan berusten. Dat volgt uit
vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7. Verweerder heeft zijn standpunt dat bij hem geen documenten berusten in het bestreden besluit wederom niet gemotiveerd. Verweerder heeft in het geheel niet toegelicht of en op welke wijze hij naar de documenten heeft gezocht. Dat betekent dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep is gegrond.
8. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
9. Eiseres heeft aangevoerd dat het opmerkelijk is dat verweerder in de vorige procedure met een beroep op de geheimhouding van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht stukken heeft overgelegd die kennelijk vielen onder het Wob-verzoek. De rechtbank heeft op 16 februari 2018 ten aanzien van die stukken de beperkte kennisneming gerechtvaardigd geacht. Genoemde stukken betreffen bijlagen 3 en 4 bij verweerders brief van 11 januari 2018. Hiermee is het standpunt van verweerder dat er geen documenten zijn, niet te rijmen, aldus eiseres.
10. Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat de hiervoor aangehaalde stukken geen betrekking hadden op het Wob-verzoek. Bij vergissing zijn andere dan de gevraagde stukken naar de rechtbank gestuurd. Dat waren afschriften van aanvragen van toevoegingen van [betrokkene] en niet van [bedrijf] Deze stukken vallen bij nader inzien niet onder het Wob-verzoek van eiseres.
Verder heeft verweerder toegelicht dat [bedrijf] niet is ingeschreven bij de raad voor rechtsbijstand, en dat er dus ook geen afschriften van aanvragen om toevoegingen of een afschrift van een overeenkomst [bedrijf] met [bedrijf] is. Verweerder sluit met individuele advocaten geen overeenkomsten. Daarom is er ook geen afschrift van een overeenkomst met [betrokkene].
Verweerder heeft tenslotte ter zitting toegelicht dat een gedegen onderzoek naar de documenten heeft plaatsgevonden. Gemachtigde van verweerder heeft met meerdere collega’s gezocht in het digitale systeem en er is geen (gevraagd) document aangetroffen.
11. De rechtbank acht het met de hiervoor weergegeven uitleg van verweerder geloofwaardig dat de gevraagde documenten niet bij verweerder berusten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft in de vorige procedure bij vergissing afschriften van aanvragen om toevoegingen van [betrokkene] toegestuurd. Met de ter zitting door verweerder gegeven uitleg, kan de rechtbank pas nu vaststellen dat die stukken niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. Dat dit wél zo is, zoals eiseres stelt, volgt de rechtbank dus niet. In het verzoek is immers gevraagd om afschriften van aanvragen om toevoegingen door of via kantoor [bedrijf]
Als eiseres afschriften van aanvragen om toevoegingen van [betrokkene] wil ontvangen,
staat het haar vrij een nieuw Wob-verzoek met die inhoud bij verweerder in te dienen.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536. (1 punt voor de telefonische hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).