ECLI:NL:RBGEL:2020:1246

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
05/740068-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van meerdere mannen voor betrokkenheid bij een amfetaminelab en het illegaal dumpen van gevaarlijke afvalstoffen

Op 25 februari 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij het illegaal dumpen van gevaarlijke afvalstoffen afkomstig van de productie van amfetamine. De verdachte, geboren in 1970 en woonachtig in Nederland, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Quint. De rechtbank heeft de zaak behandeld na terechtzittingen op 8 oktober 2019, 4 februari 2020 en 11 februari 2020. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk ontdoen van afvalstoffen door deze buiten een inrichting te storten, wat in strijd is met de Wet milieubeheer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het medeplegen van deze overtreding.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van negen maanden geëist, terwijl de verdediging pleitte voor een geheel voorwaardelijke straf. De rechtbank oordeelde dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, passend was. Daarnaast werd een taakstraf opgelegd. De rechtbank benadrukte de maatschappelijke impact van het illegaal dumpen van drugsafval en de risico's voor het milieu en de volksgezondheid. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10.2 van de Wet milieubeheer en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740068-19
Datum uitspraak : 25 februari 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Raadsman: mr. Y. Quint, advocaat te Eindhoven.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 oktober 2019, 4 februari 2020 en 11 februari 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 augustus 2018 te Ressen, gemeente Lingewaard, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), danwel alleen, al dan niet opzettelijk, zich van afvalstoffen heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, of anderszins op of in de bodem te brengen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s): een IBC vat (van 600 liter) met (restanten) van (gevaarlijke/chemische) afvalstoffen, althans afval afkomstig van de vervaardiging van amfetamine uit BMK, gestort en/of achtergelaten en/of anderszins op of in de bodem gebracht aan de Stationsstraat.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 596;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 751-754, 756, 758.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks3 augustus 2018 te Ressen, gemeente Lingewaard,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
), dan wel alleen, al dan nietopzettelijk, zich van afvalstoffen heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking -
buiten een inrichting te storten, of anderszinsop of in de bodem te brengen, immers heeft
/hebbenhij, verdachte,
en/of zijn mededader(s): een IBC vat (van 600 liter) met (restanten) van (gevaarlijke/chemische) afvalstoffen,
althans afval afkomstig van de vervaardiging van amfetamine uit BMK,gestort en
/ofachtergelaten
en/of anderszins op of in de bodem gebrachtaan de Stationsweg.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hierbij is door de verdediging gewezen op de beperkte rol van verdachte in het geheel en het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook is rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 24 december 2019;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 27 januari 2020.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan het in strijd met de milieuwetgeving dumpen van een grote hoeveelheid afvalstoffen die afkomstig was van de productie van amfetamine. Het bewust niet in acht nemen van de milieuwetgeving in verband met het verhullen van illegale productie van synthetische drugs levert grootschalige dumpingen op van afval en is een groot maatschappelijk probleem geworden. Het illegaal dumpen van dergelijk drugsafval levert aanzienlijke risico’s op voor het milieu en de volksgezondheid. Door het niet op reguliere wijze afvoeren van afvalstoffen ontstaat er een grote kans op milieuschade, zoals grondwaterverontreiniging. Het opruimen van illegaal gedumpt afval van drugslaboratoria gaat daarnaast gepaard met aanzienlijke kosten die ten laste van de maatschappij komen.
De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het feit dat verdachte blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie wel eerder is veroordeeld, maar niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met de omstandigheid dat verdachte zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor het feit. Niet is gebleken dat verdachte zelf belang had bij het zich ontdoen van afval dat afkomstig was van een drugslaboratorium. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte in zoverre een ondergeschikte rol heeft gespeeld en dat hij niet de initiator van de dumping is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank doet een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de verdediging bepleit, geen recht aan de ernst van het gepleegde feit.
De rechtbank zal aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om hem ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf opleggen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk passend en geboden is.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10.2 van de Wet milieubeheer en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 3 (drie) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat (voorzitter), mr. L.C.P. Goossens en mr. C.J.M. van Apeldoorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.I. Warringa, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 februari 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019018394, gesloten op 14 april 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.