Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 24 oktober 2018
- het deskundigenbericht
- de conclusie na deskundigenbericht van DVARS
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van Liander
- de begrotingsbeschikking van 6 augustus 2019.
2.De verdere beoordeling
- dat de inventaris van het bedrijf zou zijn hersteld in de situatie van voor de brand;
- het bedrijf ten gevolge van de brand voor een periode van 20 weken heeft stilgelegen;
- het concept van het horecabedrijf, te weten het concept van een cocktailbar, ongewijzigd zou zijn gebleven;
- dat in de nacht van 22 op 23 september 2014 geen brand zou zijn uitgebroken in het door DVARS geëxploiteerde horecabedrijf,
- het concept van dit horecabedrijf, te weten het concept van een cocktailbar, ongewijzigd zou zijn gebleven,
bijlage 9.
voor de herstelperiode, waarin de omzet nihil was, de huisvestingkosten lager heeft gesteld, uitgaande van de werkelijke cijfers uit de verlies en winstrekening, en de exploitatiekosten niet op (een percentage van) nihil heeft gesteld. Hij heeft daarvoor een bedrag begroot op basis van de werkelijke cijfers. Voornoemde keuzes zijn noodgedwongen een vereenvoudiging van de werkelijkheid. De rechtbank acht deze echter te volgen en redelijk.
9.608,00(4,0 punten × tarief € 2.402,00)
- het voornoemde, voldoende geconcretiseerde en niet weersproken restitutierisico,
- de omstandigheid dat er weliswaar een vermoeden geldt dat degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkreeg belang heeft bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad, maar dat er hier als voorschot al € 100.000,00 is voldaan, welk bedrag nu bij voorraad wordt toegewezen, en DVARS haar belang bij uitvoerbaarheid bij voorraad voor het meerdere in het geheel niet heeft onderbouwd. Dit had in voornoemde omstandigheden wel op haar weg had gelegen, temeer nu Liander zich in iedere conclusiewisseling tegen de uitvoerbaarheid bij voorraad gemotiveerd heeft verzet.