ECLI:NL:RBGEL:2020:1616

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
C/05/366478 / FZ RK 20/391
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opvolgende rechterlijke machtiging Wzd voor psychogeriatrische cliënt met fronto-temporale dementie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 maart 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een opvolgende rechterlijke machtiging op grond van de Wet zorg en dwang (Wzd). Het verzoek is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een cliënt die lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten fronto-temporale dementie en niet aangeboren hersenletsel. De rechtbank heeft geconstateerd dat de cliënt, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], verblijft in een zorginstelling en dat er een machtiging voortgezet verblijf op grond van de Wet BOPZ geldt tot en met 19 maart 2020.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 februari 2020 is de medische verklaring besproken die door mw. [naam 5], specialist ouderengeneeskunde, was opgesteld. De rechtbank heeft geanticipeerd op een voorgenomen wetswijziging die de eis dat de arts die de medische verklaring opstelt niet verbonden mag zijn aan de zorgaanbieder, zou laten vervallen. De rechtbank oordeelde dat de medische verklaring op de juiste wijze was opgesteld en dat de onafhankelijkheid van de arts niet ter discussie stond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt ernstig nadeel ondervindt door zijn aandoening, wat leidt tot verwaarlozing en gevaar voor de veiligheid van anderen. De rechtbank oordeelde dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen en dat de voortzetting van het verblijf noodzakelijk is. De machtiging tot voortzetting van het verblijf is verleend voor de duur van vijf jaar, tot en met 3 maart 2025. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. G.W. Brands-Bottema, rechter, in tegenwoordigheid van L. Stoevenbelt, griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Zutphen
Zaakgegevens: C/05/366478 / FZ RK 20/391
Datum uitspraak: 3 maart 2020
Beschikking opvolgende rechterlijke machtiging Wzd
inzake
het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een opvolgende rechterlijke machtiging voor de duur van vijf jaar als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd), ten aanzien van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
verblijfadres: [instelling] te [plaats] , op grond van een machtiging voortgezet verblijf (Wet BOPZ) geldend tot en met 19 maart 2020,
hierna te noemen: cliënt,
advocaat: mr. C.E. Mulder te Putten.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 17 februari 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020, in de accommodatie van [instelling] te [plaats] .
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig en zijn gehoord:
  • cliënt, bijgestaan door zijn advocaat;
  • mw. [naam 1] , als specialist ouderengeneeskunde verbonden aan [instelling] ;
  • mw. [naam 2] , als teammanager verbonden aan [instelling] .
1.4
Na de mondelinge behandeling is namens [naam 4] en [naam 1] een bericht met bijlage ingekomen op 27 februari 2020.
1.5
De griffier heeft op 2 maart 2020 telefonisch van mr. Mulder een reactie op het bericht onder 1.4 vernomen.

2.Beoordeling

2.1.
Op 20 maart 2019 heeft de rechtbank een machtiging voortgezet verblijf op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen verleend tot en met
19 maart 2020.
2.2.
Op 10 februari 2020 is door mw. [naam 5] , specialist ouderengeneeskunde, de medische verklaring opgesteld die ten grondslag ligt aan het verzoek van het CIZ. Mw. [naam 5] is als specialist ouderengeneeskunde verbonden aan [instelling] . Op grond van artikel 26 lid 7 Wvggz mag, in het geval een cliënt al in een accommodatie verblijft, de medische verklaring niet worden verstrekt door een arts die verbonden is aan die zorgaanbieder.
2.3.
Ter zitting is de zaak om die reden aangehouden zodat er een nieuwe medische verklaring, door een onafhankelijke specialist ouderengeneeskunde opgesteld kon worden. Kort na de zitting, diezelfde dag, 27 februari 2020, kwam via [instelling] het bericht binnen dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op
18 februari jl. bekend heeft gemaakt met betrekking tot een voorgenomen wetswijziging over de eis genoemd in artikel 26, lid 7, Wzd. De eis dat de arts die de medische verklaring opstelt in het geval een cliënt al in een accommodatie verblijft, niet verbonden is aan de desbetreffende zorgaanbieder, komt te vervallen en wordt zo snel mogelijk in de regelgeving aangepast. Wel blijft staat dat de medische verklaring opgesteld moet zijn door een ter zake kundige arts die niet bij de zorg betrokken is en onafhankelijk van de aanbieder kan besluiten.
Uit de toelichting door [naam 1] bij de mondelinge behandeling is gebleken dat [naam 5] niet in een behandelrelatie heeft gestaan tot cliënt. Verder is evenmin gebleken dat [naam 5] niet onafhankelijk tot haar verklaring is gekomen. De advocaat van cliënt heeft geen nadere bezwaren geuit tegen de medische verklaring. De rechtbank zal anticiperen op de voorgenomen wetswijziging, aangezien de onafhankelijkheid en expertise van de betreffende arts niet ter discussie staan en een dergelijke extra vereiste evenmin in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg is opgenomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de medische verklaring is opgesteld op de juiste wijze.
2.4.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten fronto-temporale dementie en niet aangeboren hersenletsel door een subduraal hematoom na een val.
2.5.
Het gedrag dat voortvloeit uit deze aandoening leidt tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat uit:
  • ernstige verwaarlozing;
  • acute maatschappelijke teloorgang;
  • het oproepen van agressie van een ander door het vertonen van hinderlijk gedrag;
  • gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
2.6.
De voortzetting van het verblijf is noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Er is bij cliënt geen sprake van ziektebesef of ziekte-inzicht. Vanwege executieve functiestoornissen kan hij zelf niets meer plannen en is hij aangewezen op 1 op 1 begeleiding en 24-uurs zorg. Er zijn geen afspraken met hem te maken, waardoor hij niet terug kan naar de thuissituatie. Er is sprake van desoriëntatie en het risico op terugval in het alcoholgebruik is groot. In het verleden heeft dat geleid tot agressief gedrag en onveiligheid in het verkeer. Cliënt reageert heftig op zijn partner en zij is niet tegen hem opgewassen. Hij heeft de structuur en begeleiding nodig die hem in de accommodatie geboden wordt.
2.7.
De raadsvrouw van cliënt heeft aangevoerd dat het beter gaat met cliënt en dat er een verschil is ten opzichte van de zitting die vorig jaar is gehouden. Er is sprake van een alternatief, namelijk dat cliënt naar huis kan onder begeleiding en onder strikte afspraken, onder andere dat cliënt geen alcohol meer zal drinken. Cliënt moet de kans krijgen om te laten zien dat hij die afspraken na kan komen. De machtiging zou om die reden dan ook afgewezen moeten worden.
2.8.
Anders dan de advocaat van cliënt, is de rechtbank van oordeel dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden aanwezig zijn om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. De huidige setting biedt 24-uurs zorg. Cliënt krijgt structuur, begeleiding en er wordt een daginvulling aangeboden. Daarnaast is er toezicht op het gebruik van alcohol en deelname aan het verkeer. Dit maakt dat de kans op het ernstig nadeel aanzienlijk wordt beperkt. De behoefte van cliënt aan alcohol is blijvend en het steunsysteem van cliënt in onvoldoende om hem van moment tot moment te kunnen begeleiden en de zucht naar alcohol te kunnen reguleren. Vanwege de stoornissen in de executieve functies is het niet meer mogelijk dat de cliënt afspraken kan nakomen of zelf kan komen tot handelingen die nodig zijn voor de dagelijkse zelfzorg.
2.9.
Gebleken is dat cliënt zich verzet tegen de voortzetting van het verblijf. Cliënt vertoont verbaal verzet tegen het verblijf, van fysiek verzet is geen sprake. Door het gebrek aan ziektebesef en –inzicht ziet cliënt de werkelijkheid anders.
2.10.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een opvolgende rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf als bedoeld in de Wzd. De machtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van vijf jaar, aangezien de aandoening onomkeerbaar is en de situatie alleen maar kan verergeren.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van het verblijf ten aanzien van
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 3 maart 2025.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2020 door mr. G.W. Brands-Bottema, rechter, in tegenwoordigheid van L. Stoevenbelt, griffier.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.