In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 maart 2020 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene, die lijdt aan een psychische stoornis en in het verleden te maken heeft gehad met psychotische decompensaties, zich in een veel stabielere situatie bevindt. Betrokkene heeft zich al jarenlang in een vrijwillig kader weten te handhaven en er zijn concrete aanleidingen geweest voor zijn eerdere decompensaties. De rechtbank heeft geconstateerd dat betrokkene momenteel goed ondersteund wordt in de ambulante setting en dat er geen sprake meer is van overlast voor de omgeving.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 maart 2020, die bij betrokkene thuis plaatsvond, zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de betrokkene zelf, zijn advocaat en zorgverleners. De rechtbank heeft op basis van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling geconcludeerd dat betrokkene in staat is om zijn medicatie te blijven gebruiken en dat hij openstaat voor samenwerking met zijn zorgverleners. De rechtbank heeft benadrukt dat dwang in deze situatie mogelijk averechts zou werken en dat een zorgmachtiging niet nodig is. Het verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een zorgmachtiging is dan ook afgewezen.
De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door rechter G.W. Brands-Bottema, met de griffier L. Stoevenbelt aanwezig. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 maart 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.